Baar ae vswerm der jroajasiaa.
Inleiding.
I
Laai ons, Geachte Lezer, samen eenen hoplochting instappen op
hel einde dor Oogstmaand.Tusschen de rijen hooge slaken met zware
pakken loover beladen, zullen wij aan de brandende middagzonne
ontkomen en ons eenige oogenblikken in slilte aan zoele mijme
ringen overgeven...
Welke diepe en aangename indruk onstaat er in ons gemoed, bij
den ingang van het hopveld Wij bevinden ons in cens, als in een
klein woud met honderdo lommerige dreven doodrokken langs
waar men ook de oogen wende en zoo verre deze dragen kunnen,
men ontwaart niet dan loofrijke en kevrsrechte boomen met eenen
wonderbare symelrie op eindelooze roten geplant
Boven onze hoofden verheffen, op kloeke slaken rustend,de zwaar-
geladen hopperanken, hunne stoute, onder den last bezwijkende
koppen in de ruimte, als keerspopulieren zoo hooge. Buizende
groen gele vruchten hangen wiegewaaiend rond eiken slaak in de
zonne te blinken
Een aangename en licht doordringende balsemreuk zweeft rondom
ons terwijl van uit de naburig Icemen hulte zachte stemmen tegen-
ruischen en zingen
De Hoppe kronkelt rond den staak
Gelende, spelende ranken,
En duizende bellen ronden zwaar
Hangen er aan te blanken.
Denoenzonne lacht op de bladeren blij
De wind slaat kuivlend de bellen op zij
Zie, vroolijk blijft de pachter staan
En spreekt met welgemoed
Wat slaat zij geel I wat geurt zij goed I -
Ja, waarlijk, men mag ze bezingen, men mag ze roemen, onze
Vlaanderschè hop, zoo vruchtbaar, zoo schoon, zoo gezond, zoo rijk,
zoo welriekend al te zelvertijd 1
Slechts enkele dagen zijn verloopcn; trekken wij ditmaal ’s lands
mans woning binnen men is er aan 't drogen. Welke onaangename
reuk grijpt ons zoo ineens bij neus en koel als wij de asldeur
opensteken Welke mistige en warme nevel onsluiort ons bij het
binnenstappen 'I Is alsof wij ons in de nabijheid van een vuurberg
bevonden rook en zwaveldampen vervullen de plaats terwijl de
muren van vochtigheid druppen... Wij deinzen achteruit Maar
wij zijn hier in ’t voorgebergte der hel Toch niet, wij war-m
in oeiie droogplaats voor hop, eenen ast de pachter had ons spoedig
overtuigd mei ons, als bewijs, een handvol hopbellen van af de
droogtafel te nemen en aan te bieden...