ft 1 1 j - 6 IV. Zijn onze asten geschikt om eene goede droging te bekomen raking met de laag groene, koude bellen als gevolg daarvan ver liest zij een deel van hare warmte dus ook van hare klimkracht terwijl zij nog bovenop eene zekere hoeveelheid water opslorpt en daardoor langsom zwaarder wordt. Welhaast is zij dichter gewor den als de koude lucht gelukkiglijk komt eene nieuwe hoeveel heid warme lucht loegeslroomd die den warmtegraad verhoog! en een deel van haar vocht afnoemt: zoo geraak! zij wal hoo- gor in de laag, neemt er opnieuw wat waterdamp op, wordt zwange- rig en zou er onvermijdelijk blijven stilstaan, ja zelfs neerwaarts zinken kwam er niet gestadig verschc‘warme lucht toegestroomd. Zoo geraakt die min of meer verzadigde lucht door de laag bellen, trekt door de luchtkamer en wordt eindelijk langs de trekschouw naar buitengejaagd. En als er nu geene trekschouw op den ast bestaal, wal gebeurt er dan zal men ons vragen. Eenvoudiglijk liet volgende de warme half of heel verzadigde lucht zal zich tegen de pannen komen afkoe len, een deel van zijn vocht zal terug water worden om onder den vorm van eenen fijnen dauw op de laag bellen néér te vallen.. weldra is de lucht in do bovenkamer verzadigd en blijft er onbeweeg lijk slilstaan de hop zweet. En toch, hooren wij zeggen, droogt men hop in zulke voor waarden. ’t Is waar, maar dit is geen drogen meer, dit is stoven en dan nog moet men zoo een droogsel afsloven met eene overgroole warmte waardoor de lupulien bijna totaal vernietigd wordt zij neemt echter een rood verbrand uitzicht, leoken van beschadiging. Men oordeele zelf. Vooreerst onze ei sten geven bijna niet den minsten luchtlocht. Zij zijn somwijls zonder opening van onder gelijk van boven. De latten, welke op eenige plaatsen zelfs geen meter hoog liggen en tot 5 eentirn. breedte hebben, laten veeltijds geen cenlim. opening tusschen elkander. Xu daar stapelt men dan niet zelden WO kgr. groene beien op, bij zooverre dal deze soms enne laag van 30 tol 35 centim. en meer dikte vormen. Het gevolg hiervan is dal de opstijgende rook van den vuurheerd en ook de verwarmde lucht slechts met veel moeite langs dc smalle openingen der latten ontwijkt. En vermits deze ruimten al te gering en dehoplagen al te dik zijn moeten de onderste bellen veel te hard drogen en zelfs verzengen, terwijl de bovenste lagen in hur zweel ^komen, 'lis te zeggen zoo nat worden alsof ze gansch bere gend of bedauwd waren. Het water der onderste lagen hop wordt, ten gevolge van de groote hitte, plotselings in zulke hoeveelheid ver dampt, dal de damp in groote druppels zich op de bovenlaag neder zet zooals bij eenige vingers boven dc plaat in aanraking komt met de koudere lucht of met de groene hop. Het is gedurende hel zweeten dat de hop meest benadeeligd wordt. De onderste laag uitermate gedroogd

HISTORISCHE KRANTEN

De Hopboer (1904-1984) | 1907 | | pagina 36