149
(5) Behrens, in’t aangehaald werk, bl. 34.
steld zoo in ’t land van Aalst als in de omstreken van Poperinge
de uitslagen er van staan vermeld in het Tijdschrift over PZanten-
ziekten, 2“ jaargang, bl. 133 en volg 8’jaargang, bl. 117 en volg.
Gedurende het tijdperk 1895 1902 richtten wij onze waarnemin
gen op de voornoemde oorzaken a) en b), daar de hop weinig of niet
door cryptogam tsche ziekten aangetast werd. In 1903 integendeel
heeft deze plant in de omstreken van Poperinge bijna overal geleden
aan roet lauw (zwarte ziekte) en op enkele plaatsen aan meeldauw
(witte ziekte) Derhalve was het doel onzer navorsching te vinden
of de misvorming der hopbellen niet voornamelijk toe te schrijven
valt aan de beschadiging der bladeren door bladluizen, roet- en
meeldauw, enz
I.
Vooreerst hebben wij met eene plant Poperingsche Witte Rank
de proef van Behrens (1; hernomen, om de wederzijdsche betrek
king tusschen bellen on bladeren na te gaan. Den 20 Juni, toen er
nog geen aanleg van bloemen te bespeuren was, werden twee onge
veer gelijke ztjranken uitgekozen. Bank A werd over de helft harer
lengte, naar den top toe, ontbladerd gedurende de volgende weken
namen we de nieuwe uitspruitende bladeren weg, doch we lieten
het onderste gedeelte gerust. Rank B bleef ongedeerd. Beide takken
groeiden nog omtrent een meter langer, vóór het einde van
Augustus.
Op rank B verscheen de eerste aanleg van bloemen den 27 Juni
op A, eerst den 3 Juli. Vooreerst schenen de bellen van beide takken
even regelmatig gevormd. Na eenige dagen (20 Juli) vertoonden de
kegels, op rank A, groene schubben, met zeer kleine blavljes
ertusschen op B echter ontwikkelden zij zich regelmatig voort.
Ilalf-Augustus droeg A 24 bellen, die alle misvormd waren 5, aan
het uiteinde der rank, vertoonden de volledige misvorming, in de
andere 19 kwamen veel donkergekleurde schubben voor Zoo had
deze rank getracht de weggenomen stengelbladeren te vervangen
door nevenblaadjes (steunblaadjes) tusschen de kegelschubben voort
te brengen deze moesten het werk der afgenepen bladeren ver
richten. Daarentegen droeg B 49 goed gevormde bellen.
Daaruit meenen wij, even als Behrens en Staes, te mogen be
sluiten dat de beschadiging der bladeren een oorzaak van de hooger
aangeduide misvorming kan zijn.
II.
Is deze beschadiging niet eene voorname oorzaak van die misvor
ming Talrijke hopakkers zouden dienen onderzocht te worden uit
het oogpunt van stikstofbemesting, vochtigheid en cryptogamische
plantenziekten.
Weliswaar was hel weder in 1903 zeer ongunstig voor de hop
teelt de droogte van 20" Juni af tot 6" Juli bevorderde het onstaan
en voortwoekeren der bladluizen {Aphis Humulis'), waarop dadelijk
de roetdauw volgde. De talrijke regenbuien, die van 6" Juli af tot het