Bemestingsproeven in Duitschland. 23 100 120,6 137,7 1' Perceel I. Perceel II Perceel III Voor het driejarig tijdvak 190S-1910 legde het Duitsche Hopver- bond dan bij 28 hopplanters bemestingsproeven aan ten einde vast te stellen hoeveel stikstof, potasch en phosphoorzvur er noodig is voor den hoptuin. Reeds in den Herfst van 1907 werden de meststoffen op den akker gebracht, waar ’t behoorde; do proeven geschieden volgens dit plan Perceel I getuige, zonder bemesting. Perceel II bemesting zonder phosphoorzuur. Per kuil 70 gr. potaschzout (40 °/0) ICO gr. zwavelzure ammoniak. Sedert 7 jaar heeft het Duitsch Hopverbond belangrijke proeven op de bemesting der hop genomen. Zij worden bestuurd door Dr Wagner, de befaamde hoogleeraar van Weihenstephan, en beslaan altijd een tijdvak van drie opeenvolgende jaren. Voor het driejarig tijdvak 1905-1907 hadden die proeven voor doel op te zoeken in hoeverre kalk noodig is voor de hopteelt. De zeven proefnemers volgden het volgende plan Perceel per kuil of blok 200 grammen gemalen kalkgruis (alleenlijk in 1905 toegediend). 2C Perceel per kuil 120 gr. Thomasslakken 60 gr. potaschzout (40% pot.) 80 gr zwavelzure ammoniak dus volledige bemesting zonder kalkgruis. 3" Perceel per kuil 200 gr. gemalen kalkgruis (alleenlijk in 1907); 120 gr. Thomasslakken 60 gr. potaschzout (40 pot.) 80 gr. zwavelzure ammoniak dus volledige bemesting, met kalk. De uitslagen worden door Wagner als volgt opgegeven in Mit- teilungen des Deutschen Hopfenbauvereins, 1909, nr 5 Het gemiddeld bedrag (voor de drie jaar) per hectaar beloopt voor perceel 1707,8 Kilogr. perceel II898,5 Kilogr. perceel III979,3 Kilogr. Indien do gemiddelde opbrengst van het eerste perceel op 100 beraamd wordt, dan is de evenredige waarde van de opbrengst der drie perceelen

HISTORISCHE KRANTEN

De Hopboer (1904-1984) | 1911 | | pagina 11