BeinesBgspfoeieii Id Engeland. - 27 Perceel V volledige bemesting, zonder stalmest per kuil 80 gr. potasch 150 gr. Thomasslakken 100 gr. zwavelzure ammoniak. Deze meststoffen moeten in den Herfst in den grond gebracht wor den. De proeven zullen drie jaar achtereen genomen worden op den- zelfden hoptuin, Op tijd en stond zullen we die bemestingsproeven breedvoerig bespreken Zouden onze hopboeren of liever onze hopbonden niet ook zulke driejarige bemestingsproeven aanleggen A. D. J. Onder den titel Hop Manuring Experiments heeft de befaamde vakkundige Dr Bernard Dyer een merkweerdig verslag laten ver schijnen, waarin hij de uitslagen van de bemestingsproeven op hoppe bekend maakt, welke hij samen met M. Shrivell (te Hadlow) nam. Dit bescheid vermeldt de gemiddelde opbrengst van 15 jaar, evenals den omstandigen uitslag voor 1909 en 1910. Dr Dyer nam deze proeven gedurende 15 achtereenvolgende jaren op een hoptuin die in 1894 met Fuggles aangelegd werd. In 1895 heeft men al de perceelen gekalkt en met stalvette bemest maar gedurende de 14 volgende jaren gaf men geen stalmest meer tenzij aan het perceel X. Over ander jaar gebruikte de proefnemer superphosphaten en metaalschuim, mits 400 tot 800 kgr. per acre of gemet van 40 aren daarbij gaf hij jaarlijks 100 kgr. zwavelzuur potasch ofwel een gelijkweerdig potaschzoul. Als stikstofbemesling strooide hij enkel sodanitraat voor perceel B, 100 kgr. per acre einde januari voor perceel C, 100 kgr. einde januari, en nog 100 kgr. einde februari voor perceel D, 300 kgr. verdeeld in drie maal, in januari, februari en maart voor per ceel E, 400 kg. verdeeld in 4 maal, in januari, februari, maart en april voor perceel F, 500 kgr. per acre, verdeeld in 5 maal, in januari, februari, maart, april en mei.

HISTORISCHE KRANTEN

De Hopboer (1904-1984) | 1911 | | pagina 15