167 de hoeveelheid hoptannine bij het lageren vermindert, ieta dat men dikwijls beweerd heeft Zoo heelt Héron, in 190G, deze bewering gesteund door te zeggen, dat de grootste hoeveelheid van de tannine gedurende het eerste a lager jaar verdwijnt in een hopmonster van Kent, jaargang 1900, vond Héron in Januari 91,2.61 tannine (met oxaalzuur bepaald) en in December 91, slechts 1.2 Héron verklaart dit feit door eene oxydatie, die zoowel plaats zou vinden bij de hop in metalen cylinders van de lucht afgesloten als bij in balen bewairde hop. Indien het tannine-verlies te wijten ware aan oxydatie door de lucht dan zou men toch mogen verwachten, dat dit verlies kleiner bleek wanneer de hop in goede gesloten cy linders bewaard was, dan wanneer de hop min of meer aan de lucht was blootgesteld. Aan de hand van de hieronder medegedeelde uit komsten komt schrijver tot de gevolgti ekking, dat de methode van Lowenthal ter bepaling van het tanninegehalte van de hop niet deugt. Chapman, heeft hopmonsters onderzocht die gedurende een jaar in met kurken gesloten flesschen in het laboratorium bewaard waren. Van tien monsters bleek één enkel een lager tanninegehalte te bezitten dan vroeger gevonden was de andere monsters bezaten voor en na het laten slaan een even hoog gehalte. Deze uitkomst wordt bevestigd door de cijfers gevonden voor het tannine-gehalte van Kenlsche hop van 1905, die in papieren zakjes in het laborato rium bewaard werd niettegenstaande deze hop reeds oud was, vond men een overeenkomstig taninnegehalte in versche hop van dezelfde herkomst, hetgeen bij gebreke aan gegevens aangaande het tanninegehalte van dezelfde hop bij het oogsten, eene aanduiding te meer is voor de waarheid van het zooeven beweerde, dat hop onder de gebruikelijke omstandigheden bewaard geen verlies aan tan nine lijdt. Deze gevolgtrekking is overigens niet in strijd met de bekende eigenschappen van de in de natuur voorkomende tanninen. Deze sloffen zijn soms zeer gemakkelijk ontleedbaar en kunnen gemakke lijk tot anhydriden overgaan tot inwerking van de meeste oxydee- rende lichamen Doch deze ontledingen vinden slechts plaats in oplossing of bij hooge temperaturen en niet onder de omstandig heden, waarbij de hop bewaard wordt. Waarschijnlijk ondergaat de tannine bij het groeien van de plant, evenals het zetmeel en andere plantaardige stoffen, verschillende omzettingen maar wanneer de hopbellen eenmaal geplukt zijn en gedroogd dan mag men, na hetgeen wij van de eigenschappen van het tannine hebben leeren

HISTORISCHE KRANTEN

De Hopboer (1904-1984) | 1911 | | pagina 11