'169
gehalte bezitten en zeer weinig meer dan de twee andere monsters
E en G. Daarenboven waren A en B bijna van dezelfde hoedanigheid
en toch bevatte B bijna 50 u/o tannine meer dan A.
Gelijke uitkomsten verkreeg schrijver bij andere proefnemingen
en het schijnt wel heel zeker te zijn, dat het tanntne-zehalte geen
maalstaf is voor de werkelijke waard» van een honmonsier. W»l is
waar bevatten de beste hopsoorten van het vasteland een groot
gehalte aan harsen en ook in den regel meer tannine dan Engelsche
hop, doch altijd is dit niet het geval en het kan voorkomen, dat
twee monsters, van zeer verschillende waarde, ongeveer even veel
tannine bevatten en ook kan het omgekeerde voorkomen, dat n. 1.
twee hopsoorten van ongeveer dezelfde hoedanigheid een zeer ver
schillend tannir.egehalte bezitten. Dit was overigens ook wel te ver
wachten wanneer men bedenkt boe verschillend van waarde de hop
soorten van verschillende herkomst zijn en hoe weinig verschillend
hunne tannluegehalten. Dat men aan het tanninegehalte een zeer
geringe waarde moet toekennen, is ook de meening van Briant en
Meacham (Jouen, fed. Inst, of Brewing.
Alvorens van dit onderwerp af te stappen, meende schrijver, die
zich tegenwoordig met de eiwitstoffen van de hop bezig houdt, dat
het niet van belang was ontbloot eenige proeven te nemen aangaan
de het uitscheiden van sommige dezer eiwitstoffen door de hoptan
nine. Eenige jaren geleden werd er beweerd, zonder dat de waar
heid dezer bewering door proeven was bewezen, dat de hoofdrol van
de bewerking van de hop bestond in het neerslaan van sommige
eiwitstoffen die noodzakkelijk verwijderd moesten worden. Dit was
zoo sterk in den geest der scheikundigen verankerd, dat men dik
wijls van galnoten-tannine gebruik maakte om tegemoet te komen
aan een te gering tannine-gehabe van de hop, vooral wanneer men
gebruik maakte van overjarige hop. In 1894 namen Briant en Mea
cham dienaangaande proeven en kwamen tot de ontdekking, dat de
hoptannine slechts een zeer gering neerslaand vermogen op de ei
witstoffen van de wort uitoefent. Eenige jaren geleden kwam Héron
tot het besluit dat door de hoptannine geene enkele oplosbare
eiwitstof gedurende het koken van de wort neerslaat. Het is duide
lijk, dat In beide gevallen deze geleerden een min of meer belang
rijke vergissing hebben begaan met geen rekening te houden met
oplosbare eiwitstoffen die door de hop zelve in de wort gebracht
werden. Evenwel vonden in 1897 {Frans Inst. Brew. pag. 482)
Briant en Meacham dat de hop eiwitstoffen neerslaat doch ook
weer eiwitstoffen in de wort brengt.