92
elkander vastge-
gohool de plant, die als verslonsd langs den leiddraad of staak
neerhangt.
De vreterij geschiedt liet meest bij nacht over dag krijgt men
zelden een kever te zien dan zitten de snnittorren bij hoopeu
aan of bij den hopstosl of kuil even onder den grond, of zelfs in
de spleten der hopstaken.
Zoo vernielden de scheutenbijters of topbijters (gelijk onze
hopplanters die noemen), den hopoogst in Bohemen in 1878, en
in Wurtemberg 1893 richten zij dikwerf schade aan in menige
hoptuinen van Kent, Hampshire en Worcester zoo hebben zij
ook in groote massa optredende in Hallertau (Beieren) ten jare
19ü0 veel hopplanten kaal gevreten.
Behalve die rampspoedige vreterij aan de jonge spruiten en
scheuten, beschadigen de larven veel de hopstoelen of overblij
vende wortelstokken der hop, gedurende den herfst en den
winter trouwens de larven vooral van Otiorhynchiis picipes
Ij. vreten aan de teedcre wortels der planten, bijten ze door of
graven zelfs gangen binnen in de dikste wortels. In Engeland
hebben de planters menigmaal waargenomen dat stekken en
jonge planten te kwist gingen door de vreterij dezer larven ten
onrechte werd veelal deze beschadiging toegeschreven aan
aardwormen.
Het geslacht der lapsnuittorren, dat behoort tot de orde der
Coleoptera (schildvleugeligen of kevers) bestaat uit snnittorren
of snuitkevers ter lengte van 8 tot 12 millim., den snuit inbe
grepen. De snuit is kort hij is aan het vóóreinde breeder dan
in 't midden, en heeft aan iedere zijde eene lapvormige verbree-
ding vandaar de naam «lapsnuittorren».
Bij deze kevertjes zijn de dekschilden aan
groeid zij kunnen dus niet vliegen.
De bruine lapsnuittor (Otiorliynchus picipes Fab.) is met deu
snuit 8 mm. lang, en bruinkleurig. Zijn kop en borst zijn pek
kleurig, en de dekschilden lichtbruin met geelaehtige schubbe-
kens, zoodat het insekt er kleiachtigbruin uitziet en daardoor
slechts moeilijk kan opgemerkt worden op kleibodem. Beziet ge
die dekschilden onder het mikroskoop, zij schijnen een liefelijk
schaakbord uit te maken met bleekgele en donkerbruine ruiten
de borst integendeel schijnt met korrels bedekt. De snuit is
kort en spatelvormig de pooten zijn roodbruin, met zwarte
voetleden (tarsi).
Dewijl de lapsnuittor geen vleugels heeft, houdt hij zich schuil
over dag in aarde en des nachts kruipt hij de planten op om te
vreten. Wordt de hoptuin bij dage geëgd, dan rollen de kevers
zich om op hun rug, en blijven beweegloos liggen totdat het
gevaar voorbij is daar hun buikzijde aardkleurig is, valt het
moeilijk ze op te merken in den bodem.
De pootlooze larven of maden, die uit de eieren voortkomen,
zijn roomgeel met licht gerimpelde en behaarde huid, en geel
bruinen hoornachligen kop. Zij zijn ongeveer een cm. lang en 3
tot-1 mm., breed doch zij liggen meest altijd ineengekruld.
Gelijk alle Otiorliyiichus-swrlen paren de bruine lapsnuit
torren reeds in den voorzomer. Na de bevruchting gaat het