Grande faeilité pour le public.
MENGELWERK:
UIT HET SLOT VAN DANEST.
Doodsbericht.
De jeudige vlaamsche dichter Albrecht,
Rodenbach, komt te Roeselaere te overlijden, in
den ouderdom van omstreeks 24 jaar.
Zijne lijkplechtigheid heeft gisteren Zaterdag
in zijne geboortestad, plaats gehad.
De ziel van den grooten, jongen Dichter rust
in vrede.
TAFEREELBN
(Vervolg).
Ja, lieer graaf, sprak de kluizenaar, door mede
lijden bewogen, uw ongeluk is groot en pijnelijkmaar
misschien
Ilier weerhield zich de grijze een oogenblik; eene
geheimzinnige uitdrukking stond op zijn gelaat te le
zen. Bij deze onderbreking had de graaf de verras
sende uitdrukking op de gelaatstrekken van den
grijsaard gezien, en als door eene geheime stem inge
sproken. zei hij
Maar, oude vriend, wat wilt gij zeggen? spreek
voort, ik voel eenen zoeten balsem in mijnen boezem
zinken, ik voel verlichting, spreek voort!
De kluizenaar hernam: Gij zijt graaf van Danest!
Men heef. uwe gade en kroost geschaaktDe roovers
uit dit boschDen zevenden dezer maand
Ja! Ja, zuchtte de graaf, misschien mishandeld,
gedood
Neen, niet gedood, Mijnheer, zij leven!
Zij leven?! Zij?Machteld en RobertGij weet
het?Zij leven!
Hier sprong de graaf uitzinnig naar den grijsaard
toe en wilde hem omhelzen, maar wakelde en viel
verdwaald van hoop in de armen des kluizenaars. Na
een oogenblik versmachtende vreugd, hernam hij nog
luider: Zijleven! Goddank! Maar waar zijnze? Spreek,
grijze; mijn hert verteert van verlangen.
Bedaar, heer graaf, hetgeen ik u verhaien moet,
kan u niet gerust stellen, doch mag uteri deele ver
blijden.
Nu veranderde plotselings het gelaat des graven,
en als iemand, die te veel genoten, te veel onverwacht
genoegen gesmaakt heeft, werd Jan ongerust en als te
feurgesteld'. Hij luisterde met gesloten aandacht op de
woorden van den kluizenaar.
Het is nu zeven dagen geleden, ging deze voort,
ik zwierf rond al spelen en zingen langs de zuidergren-
zenvan Belgiëom het noodigete krijgen. Toen het avond
geworden was, verschool ik mij in een bosch nabij hei
eenzame dorpje Forest, waar ik zou den nacht door
brengen moghet ik ongestoord blijvenEensklaps hoorde
ik een rijtuig aanrollen en tusschen liet ioover stilhou
den, en dan plofte iets in den gracht. Ik herkende het
rijtuig het was dit van de roovers uit dit woud, en
toen liet was voortgereden, verliet ik mijne schuil
plaats en doorzocht den gracht.
Ik vónd eene bezweme vrouw in wit linnen gekleed,
in het loover!
Ach Godhet was mijne Machteldgilde de graaf
tVas zij mishandeld
Zij was niet gewond, slechtsdoor angst bezwemene
heer, hernam de kluizenaar; ik riep dan hulp bij de
vrouw, en leverde ze aan de zorg van zeer voornam?
lieden van Forest over. lin geen kind lag bij haar
Neen, graaf, het is hier ongetwijfeld in deze kuilent
Het zal niet gehinderd, maar tot roover opgebracht
wezenAch God! Machteld! gij leeft, en zij,
in goede handen l'Dank, dank, goede God! Maar
mijn zoon? mijn Robert?.
Gij zult als roover opgeleid wordengij zult uwe
edele afkomst onbewust blijven gij zult mijnen naam
met dien uwer moeder nooit meer uitspreken! gij zult
gedwongen zijn te moorden en te rooven! En ik
zal op mijn slot, nevens mijne gade, door dat gedacht
altijd gekwollen, van verdriet en spijt wegkwijnen
Neen, het mag, het zal niet zijnik zal u verlossen,
ja, mijn onwederroepelijk besluit ten uitvoer brengen
Gij wilt uw kind aan de roverskuilen ontrekken,
heer graaf vroeg de oude.
Ja, ik wil, ik zal, al moest mijn bloed voorliet
zijne vloeien! Ik wil, wijs mij den weg, ik ga.
De kluizenaar scheen in ernstige bedenking weg te
zinken. Na eenige oogenblikken, zei hijgij wilt dus,
kost wat kost, uwen zoon verlossen? welaan, er is
maar een middel! Er is middel? Ik zal kunnen?
Dank, hernam de graaf, op hoopvollen toonLuister,
heer, het middel is gevaarlijk en laag; maar het eenig-
ste! Geen geweld kan u baten; ik ken de plaats waar
de roovers hunne kuilen verlaten. Gij zult uwe ridder-
kleeren afwerpen, endoor mijne oude lompen vervan
gen. Dan moet gij u aan de opening huns kuil plaatsen,
en toen zij u aanvatten en met den dood bedreigen,
verklaren dat gij gaat om als roover aanveerd te zijn.
Gelukt gij, dan loopt gij deii eenen of anderen keer
met uwen zoon uit de kuilen weg.
De graaf scheen te schroomen, maar zei: dit is het
eenigste middel? ik mag mijn zweerd niet gebruiken,
ik. mag geene monsters neervellen? Welaan, ik zal liet
beproeven, ik zal mijn Robert verlossen of voor hem
omkomen.
Reeds viel zijn zweerd op den grond, nevens zijn
riddersgewaad, en eene halve uur nadien stond Jan
van Danest, in lompen gehuld, op een tiental minuten
ver in het donker bosch. Alles was er doodsch en stil
slechts eenige uilen en vledermuizen vlogen kruisend
door het zwarte loover. Van tijd tot tijd luisterde hij
aan de opening des gangs, maar ontwaarde niets.
Reeds moest het middernacht naken.
Eensklaps dreunen stappen in den onderaarschen
gang. Brommende mansstemmen doen zich hooren. De
graaf sidderde onder dezen eersten indruk; door al
zijne leden liep eene koude rilling. De angst beving
hem. Zou ik vluchten? zei hij in zich zeivenNeen,
het is te laat! ik blijf! ik moet! ik blijf! het is voor
mijnen Robert! ik moet mijn kind verlossen! Maar
stil, bedaren wij ons. Hoor hunne wapensdaar
zijn zij Deze laatste woorden waren nauwelijks
geëindigd, toen een tiental zweerden getrokken wa
ren en boven des graven hooft slingerden. Maar de
graaf hield het vol, en prak met klare stem: Behoudt
mij, slaat niet! ik wil uw gezel worden, ik bied mij
aan.
Bij deze woorden vielen de zweerden schavend in de
scheden, en met blooten dolk inde hand vatten de roo
vers den graaf in de leden aan, en leiden hem naar
den kuil weg. Welhaast hoorde men niets meer dan
het dalend gedreun in den onderaardschen gang, dat
allengskens in eene dood.sehe stilte wegstierf.
(wordt voort gezet)
Les cartes d'entree a 1'Exposition Nationale
f Ticketssont en venre dans tous les bureaux
de poste.
ï4HIX: 1 Fraiu*.