geheel het land 3,00.
IJperseh \Y eekblad
voor stad 2,50.
Zondag 10" Juli 1881.
5 centiemen het nummer.
2de jaar N° 24.
OP 500 EXEMPLAREN
KUNST- EN LETTERNIEUWS.
STADSNIEUWS.
DB KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Deweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen
De prijs van liet abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.—-Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde
adres ^zonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs.
Een straal van Hoop.
II.
IV.
Zedespreukeru
De Reuzen en de Dwergen.
[TJslqndst'Jie sage, naar 7 Hoogduitsch van
Neumann).
Lucht en Licht.
(Voor kinderen der middelste klas).
De komeet, die 's avonds nog altijd bewonderd
wordt, reist met eene snelheid van meer dan 110,000
kilometers per uur. Het is dezelfde komeet, zegt men,
die ons in 1807 beeft bezocht. Als 't dezelfde is dan
heeft Bessel zich deerlijk vergist in zijne berekeningen.
Volgens hem moest zij terugkeeren tusschen de 1400
en 1700 jaren, en zij verschijnt nu reeds na 74 jaren,
Anderen zeggen dan ook dat het eene gansch nieuwe
komeet is. De ster heeft den glans van eene ster van
eerste grootte, en richt zich noordwaarts.
Société de la Concorde.
PROGRAMME
du Concert qui sera donné le Dimanche, 10 Juillet 1881,
k 6 heures du soir, par la Musique du 46 Rég' de
Lanciers, sous la direction de M. Coutelier.
1. Marche militaire DeMunck.
2. Marie Louise, Overture Panne.
3. La chasse Impériale
4. Les 2 Sirènes, polka pr 2 pistons Lerminiaun,
5. Mélange Panne.
6. Vénézia, grand Valse >Desormes.
Landbouw.
i.
Mijn jonglingsharte leed zoo lang
En hoopte geen herstelling meer;
De toekomst scheen me naar en bang
Mij was de ziel .diep ter néér
Door zenuw-en .verbeeldingsleed
Gedrukt, die als een loodén ring,
Haar scheppingsmoed en levenslust
Omknelden tot;mij onbewust,
De laatste straal van hoop verging
Dan glom de zon, bij zomerdag,
Verdrietig geel aan 't blauwe diep
Ik vond bij frisschen lentelach.
Geen toon, die me uit die smarte riep-...
Hoe loom en koud lag alles daar
Voor mytoen eensklaps duurbre stond!
Een enkle maagdenblik alleen
Me ontwaakte uit bitter smartgeween,
En ik een straal van hoop hervond
III.
Ik zag haar eens zoo teeder aan.
Zij blikte nêerdan vroeg ik haar
Lief meisje, kondet gij verstaan,
Waaraan't mij mangelt binnen daar.'
En ja heur hartje voelde 't wel,
Toen op heur koon een maagdenrood,
Een lachje en ook een woord verschêen,
Een woord, dat alle zalighêen
Weldadig in mijn boezem goot
Nu hoop ik wéér, en hoop met recht
Nu doet mij weer het leven goed.
Daar mij het oog der duurbre zegt,
Hoe vurig ik haar lieven moet
Nu voel ik hoe onstuimig' snel.
Daar 't hart mij. schiet een heil'ge vonk.
En immer, immer wijd ik trouw'
Der aangebeednejonge vrouw,
Die met haar min, mij hope schonk
Hip'e Deqüékkr.
Voor groote en kleine kinderen.
Geen vaster bouw
Dan Gode trouw.
2.
God is de groote Bouwer,
De menseh slechts zijn aanschouwer.
3.
Stel uw betrouwen
Op God alléén.
Dan zult gij bouwen
Met sterken steen.
4-
God is te betrouwen,
Menschen zijn te schouwen.
Door arglist, tweedracht, haat en nijd
Geraakt men Godes vriendschap kwijt.
Alle eer toch komt toe aan God,
Needrigheid is 's menschen lot.
7.
De mensch is nietig slijk,
En God is machtig, rijk.
Wil God u strekken tot behoeder.
Eert dan uw vader en uw moeder.
9.
Bemin uw even mensch
Om Godes wil en wensch.
10.
Laat de menschen immer praten,
En uw faam en eere schenden
Wil u slechts tot Gode wenden
Hij toch zal u nooit verlaten
IJperen, Juli 1881.
G. Rotiers.
Wen den nacht in nevelsluier
Nederzonk op IJslands bergen.
Schaarden zich rond Hekla's vuurgloed
Saam de Reuzen met de Dwergen.
Nu, zij hadden in hun krochten
Zich verveeld in 't aaklig donker,
Maakten ze ook wel graag een praatje
Bij het scheemrend stargeflonker.
Eens was ook des Dwergen koning's
Majesteit daar heen gekomen,
En had op 'nen teen des konings
Van de Reuzen plaats genomen
't Dwergje warmde zich de handjes
Aan des Hekla's vuurgep krater.
En vertelde van zijn landje
Met een zwetsend lofgetater.
Diep aandachtig tot het ventje
Neigt de reus zijne opene ooren.
Dat hem zoo van gansch 't vertelsel
Zelfs geen woordje ging verloren.
Doch, terwijl de Dwergenhoning
Sprak van winnen en verliezen
Viel de logge Reuzenkoning
Plotslirig met geweld aan 't niezen.
Hij kon zicli niet wederhouden,
Maar moest werklijk nederproesten.
Onder zulk een hevig schokken
Nog vermengd met hevig hoesten
Viel het Dwergje van den teen af,
Van zijn koninklijken zetel
Stortte met een naren noodkreet
Neer in Hekla's lavaketel
Sedert zijn de Dwergen nimmer
Meer. bij Hekla's gloed gekomen
Hebhen nooit in starrenschemer
Bij de Reuzen plaats genomen
Doch, zij zweten zoo niet weinig
Hebben hoog en laag gezongen
Dat hun koene heldenkonir.g
In den Hekla is gesprongen
Komen.
P. P. Dknys.
Zooals het water uit de bron,
Zoo spruit het licht uit vuur en zon. -
Dit was het wat ik in de klas,
Nog gistren in mijn boekje las
Dat vat ik toch voorwaar niet goed
Wat zie, de meester zei ons eens,
Dat met de lucht men leven moet,
Dus is hij met mijn boek niet ééns,
Want 's nachts leef ik toch taamlijk wel.
Al is het donker als een 'hel.
En kan het licht door 't vensterglas.
Waarom verlucht men dan deklas?
Dat is al aardig zoo ik meen
Hoe knoopt gij, Vader, dat aaneen?
Oeh Jef, wat zijt ge deerlijk mis
Wat, dat het licht de lucht niet is.
De lucht, die is een voelbaar iets,
Dat men of in of buiten sluit
Het licht integendeel is niets
Dat stofflijk is, want door de ruit
Dwars henen komt het in ons huis
Ook heeft het gansche zonnelicht
Noch geenen milligram gewicht,
Niet meer dan al het stemgeruis.
Dat gansch den dag de straat vervult.
Wanneer gij later weten zult,
Hoe zwaar de lucht op 't lijf u drukt.
'K wed dat gij zeer verwonderd staat
Het is aan niemand nog gelukt,
Te vinden waaruit 't licht bestaat
Men denkt O Vader, 'k heb het beet
Vergeef, dat ik uw' uitleg stuit.
Ik war mij zelf den doolhof uit.
En zoo 'k ter maand niet verder weet,
Zeg dat uw Jef om niets zijn' tijd
En zijnen broek ter school verslijt.
Ik leer dat hoofdstuk door en door,
Gewed voor 'n kusje, Vader, hoor!
Kees.
Vernietiging tier vet- ol' spekworinen
(veemoïlen.) Alwie zich met hovenierderij bezighoudt,
weet genoegzaam welke schaden aan de wortelen der boom- en
plantgewassen veroorzaakt wordt door de maden of' maaien
waarvan de meikevers (molenaar) voortkomen en welke men
volgens de streken vet- of spekwormen noemt, alhier meest
veemoïlen.
Tot, nog toe heeft men tot het verdelgen derzelve niets beters
gevonden dan het opzoeken en dooden der meikevers of mo
lenaars uit welker eieren de vetwormen geboren worden (eene
bewerking waartoe het tegenwoordig het geschikt pogenblik
is) of het planten van salade- of aardbeziestruiken, welker
wortelen het geliefkoosde aas der vetwormen zijnde, dezelve
na trekken en alzoo kostelijkere gewassen van vernietiging'
bevrijden.
Nu schijnt een middel gevonden dat het slachtofferen der aard
beziën-en en saladestruiken vermijdt en ze daarenboven eene
nieuwe groeikracht bijzet. Wij ontleenen dit middel aan het
wetenschappelijk Parijsch Blad La science Pour Tous dat het
op zijne beurt uit een Zwitsersch Tijdschrift overgenomen heeft.
Het bedoelde middel bestaat eenvoudig hierin
Men maakt, eene mengeling van kristaalvormig Pheniseh
zuur en van water in evenredigheid van eene gramme zuur
voor eiken liter water en wanneer de mengeling' volkomen is
begiet men er den grond mede na denzelve wat omgespit te
hebben en, zoo als boven gezegd is, zijn de planten voor lang
teg n het ongedierte bevrijd en winnen er nog eene buiten
gewone kracht en weelde aan.
(Df. Landman).
I