*TrT iBrsch W eek Wad.
geheel het land 3,00.
voor stad 2,50.
mijn vriend naar de stad kwam wonen.
O P 00 EXEMPLAREN.
KUNST- EN LETTERNIEUWS.
WAAROM
STADSNIEUWS.
Zondag 13" November 1881.
5 centiemen het nummer.
2dejaar N° 41.
DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Beweerdt, drukker, Rijsalstraat, 59, ÏJperen
De prijs van het abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde
adres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs.
Fragment uit mijn album.
door H. Van Beveren.
(Vervolg.)
IV.
Des avonds van den zelfden dag, op het uur dat de
zon, reeds achter de kim verdwenen, nog tot afscheids
groet, een doorschijnden gulden kring aan het westen
achterliet en door de onbeweeglijke watten wolkjes
lange schitterende stralen priemdeaisof zij zich
ongaarne aan de rustende aarde onttrekken wilde,
terwijl de blanke maansikkel zoo langzaam en zoo licht
jes aan het duisterende oosten gleed;op die stonde waar
gansch de bezielde natuur zich met een wasem van
rustende dichterlijkheid omhult en 's menschen hart
zich baadt in een gevoel van zalvenden weemoed, op dit
wonnig avonduur, vinden wij Adolf, zijner belofte ge
trouw, voet voor voet en gedachtensvol, door het koele
zand der beschaduwde dreve heenstappen.
Ginds, diep aan de linkerzijde, weêrklinken de droo-
mende meerschvlakten langs den Yzër, van den rinke
lenden samenzang der nachtelijke watermuziekanten;
rechts strekt zich een stille, halfdonkere boomgaard
uit, in wiens lommerrijkste en eenzaamste hoekje, een
nachtigaal, bij tusschenpoozen, een vloed van sidderen
de gorgelmelodie door het luchtruim zendt; heel dicht
aan den rand der bane, vliegen gonzende kevers en
fladderende nachtmotten, rond de peerlende doornhaag,
waarin het gevlekte klimmerpuitjen zijn zilveren stem
metje hooren laat. Zwermen muggen wiegelen in onbe-
stemden werveldans op en neder, en een vroeg ont
waakte, fladderende vleêrmuis schiet soms, met nauw
hoorbaar gesuis, onder de droomende linden en stoort
Afgewezen.
voor een oogenblik slechts de vreugde dier onbezonnen
insekten wereld.
Adolf schijnt dat alles te bewonderen; hij stapt door
en ziet doelloos rond, hier en daar. Maar in zijn binnen
ste 'hamert het hevig, smachtend, verwachtingsvol.
Een dag slechts is hij reeds hier en wat al aandoenin
gen hebben hem niet bestormdZal hij er gelukkig zijn?
Mint hij waarlijk, oprecht, onvergeetbaar dat meisje?
Is het geen gekke jongelingsverlangen dat met den zin
lijken lust geboren werd en ook met hem, welhaast zal
verdwenen zijn? God! hoe jammer, zoo dit het geval
ware.... Neen, neen, hij aanbidt haar met al de vurig
heid der eerste liefde. Dit zegt hem zijn gloeiend hoofd,
dit zijn kloppend hart, waardoor het bloed met verdub
belde kracht en warmte heenstroomt; dat gevoelt hij
aan eene onuitlegbare siddering van wel en weê, die
gansch zijn wezen inneemt en den half duizeligen jonge
ling, zich zeiven en al wat hem omgeeft, vergeten doet.
Nu eensklaps blijft hij stilstaan of richt zijn blik zoe
kend heen, naar den inhang der bane, aan den kant van
het dorpje, dan weder stapt hij verder, legt zich de
hand op het voorhoofd of schouwt zuchtend in den wij
den gezichteinder. Soms ook schudt hij liet hoofd en
eene schertsende lacli betrekt zijne lippen, maar in dien
lach zelf is iets too ongemeen treurigs, dat wie hem
daar nu kon bespieden, met den armen jongen deernis
hebben zou.
Neen, zij zal niet komen, noch zij. noch hare
vriendeiijke tante. Maar waarop gij u ook durft verla
ten. Was haar gezegde niet eene alledaagsche woord
verkwisting, een praatje voor den vorm. En ook, zoudt
8'ij 't gij durven wagen, het woord liefde uit te spre
ken, aan een kind, dat wellicht verleden jaar nog, in
korte rokjes en kinderlijke plunje stak? En daarbij hoe
rein, hoe betooverend is zijniet! Maar wie weet;
wellicht zoo onoozel niet als haar kapje staat. In de
stad, zegt men, zijn de meisjes vroeg ervaren. Misschien
aan een hoogen gevelvenster daar, ziet ze mij hier als
een schildwacht wandelen, en betrekt een spotlach
haar bekoorlijk mondje. Maar neen, nimmerWeg van
Maatschappij de Vlaamsche Ster.
Tweede Vertooning van 't Abonnement
op Zondag 13 November 1381
EEN HU WEL!JEST WIST
VADER CATS
DRIE OUDE KAMERADEN
Opening van het bureel ten 5 ure, om 6 ure juist op
liet tooneel.
Prijzen der plaatsen Eerste plaats 2 fr. Tweede
plaats 1 fr. Derde plaats 50 centimen.
mij, die wantrouwige gedachte. Zij is een kind, ja,
maar een engelachtig kind, in wie God'een liefdrijk
hart schiep, dat de teedere genegenheid van een oprecht
minnenden jongeling, niet zal verstooten. Emma'. Em
ma, lioe zeer heb ik u reeds lief. Wild et gij ooit mij
beminnende mijneoch hoe gelukkig, hoe ge
lukkig
Zoo droomde Adolf en zijne vochtige oogen wendde hij
ten liemel, als wilde hij den Heergod daarboven, voor
zijne liefde instemmen.
En het hoofd omhoog, verdapperde hij den stap en
gaf zich over aan theatraal armgezwaai en bezielde
uitboezemingen, zoools gij, Lezer, en alwie ooit ten
eetsten male verliefd was, de benepen spanning van
uw hart lucht gaaf't.
Docli zulke vermoeiende opgewondenheid, al duurde
zij slechts weinige oogenblikken, heeft eene sombere
werkelijkheid, eene sterke verslapping der zenuwen,
onvermijdelijk ten gevolge, zoodat de eenzame jon
geling ook welhaast kalm en mijmerend voortwan-
delde, met volle iongen de vèrfrisschende avondlucht
inademde en aan nietsvolstrekt aan niets meer dacht,
als iemand die terugschrikt, de koude rede van zijnen
geest, over de brandende gevoelens zijns harten te
laten nederdalen,
Daar voor hem, zoover de vallende schemer ze
zichtbaar liet, strekte zich als een licht hellend vlak,
de blanke baan naar het Spoorliof van P. uit. Wijd
achter hem reeds, lag het dorp en hij maakte zich
bereid terug te keeren, toen op weinigen afstand,
van de plaats waar iiij zich bevond, dwars door liet
onderhout der doornhaag heen, hij een roodachtig
voorwerp meende te bemerken. Aanstonds verzachtte
hij zijne schreden en kwam al nader en naderhet was
het kleed eener vrouw.
Eene jeugdige maagd scheen liet te zijn, want zij
was
tenger
van leden en had vlottende geelblonde
haren, wplke in twee scliroefsgewijze vlechten op hare
schouderen afhingen. Zij zat op eonen zwaren rustbank,
met den rug naar de omheuiing gekeerd,, welke hier
1
lUNSTBODE
ZONDAGMORGEN
De kleinen loopen buiten,
Ze spelen in hun hemd,
Ze houden in hun vuistjen
Een' boterham geklemd.
Het haar hangt in hun tanden,
Zooals het werkvolk zegt.
Door t klakje van den jongen
Staan hoopen haartjes recht.
Ze zijn nog niet gewasschen
Van slapen zijn ze moe
Ze rollen uit hun bedje
Naar moeders tafel toe.
O ziet ze daar nu liggen
Met slapers in het oog
Ze dartlen in de stralen
Der zon, van ginds omhoog.
Doeh moeder heeft geroepen:
Ge moet gewasschen zijn
En de eene wacht naar d'andren,
Om in de kuip te zijn.
De meisjes staan te schreien,
De jongen heeft er pret
Ze komen uit het water
Te voorschijn, frisch en net.
De keuken ligt besprenkeld
Meet zeepsop overal
Een oogwenk weer is 't zuiver
Als moeder schuren zal
De kuip wordt uitgegoten
Vóór 't huisjen op de straat.
Pas op toch, Zuul, dat Mietjen
In 't water niet en gaat.
Daar zitten ze aan hun deurken
Gereinigd en kontent
Ze kregen van hun vader
Elk éénen zondagcent.
De cent is reeds veranderd
In goede lekkernij;
Hun mondje is bruin en vettig....
Ze waren nooit zoo blij.
De vader reinigt kaders,
Hij wrijft ze spiegelglad,
Hij smoort zijn aarden pijpken
En speelt met hond of kat.
Het geeft hem waar genoegen
Hij voelt zich zonder hand
Kr straalt zoo weinig vreugde
Yoor d'armen werkerstand.
Hij loopt in zijne keuken.
Op sletsen heen en weer.
Helpt hier en daar een handjen -
Kin zit des middags neer.
Dat zorgen is de hede
Die hij des zondags doet,
En 't maal bij vrouw en kindren.
Het smaakt hem dubbel goed.
Gent.
ClESJE.
Mant was zot verliefd op Liesken,
Die hem schijnbaar trouwe droeg,
Ja, zoo ver dat hij heur hartjen
En haar' hand welmeenend vroeg
Trouwens, hij had eens gelezen
En hij dacht kan 't anders wezen
Als m'in 't huwelijksbootje vaart,
"Wandelt m'in een rozóngaard.
- Lisa, engelinne. sprak hij.
- Zie, hoe ik hier wachtend sta
- Wil mijn droomen niet begoochlen
- Schenk me 't, lang betrachte - ja. -
Spreek dat w-oordjen uwer minne
- En 'k bevestig u, vriendinne
Eens den huwlijksbaud gesmeed
Men slechts rozenpaan betreedt.j>
Plots stak zij het kroilig hoofdjen
Als een zwaantje fier om hoog.
En een helderklinkend stemken
Bracht een traan in Mante's oog
- Rozen kan een vrouw bewandlen,
- Als de man wil doornen handlen
Doch het huwlijk zegde zij
Waare aldus niet zoet voor mij.
Woumen.
C. Calle.
V*3T"