V
geheel het land 3,00,
IJpersch Weekblad.
voor stad 2,50.
mm
Zon da a* 27" November 1881.
5 centiemen het nummer.
2de j aar
N° 43.
OP 500 EXEMPLAREN.
Ett
LETTERNIEUWS.
STADSNIEUWS.
DE KUNSTBODE VAN ÏJPEREN, verschijnt den Zaterdagavond; men abonneert zich bij Charles Deweercit, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen
De prijs van het abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.—Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde
adres gezond-en worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Rekiainen den regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs.
Fragment uit mijn album.
Winterliedje.
De heer Ed. Lefever, beeklhouwef te Brussel, oud
leerling onzer teekenschool, heeft in de Blauwe Zaal
van het Stadhuis eene schets ten toongesteld der fontein
welke op de Groote Markt zou geplaatst worden. Zij
bestaat uit eenen kom, waarvan de grootte tien meters
omtrek zou zijn; in het midden, een voetstuk met een
bronzen groep bekroond, verbeeldende de stad IJperen
die hare kinderen laaft. Onder aan het voetstuk, zeven
leeuwenkoppen, die het water in een tweeden kring-
vormigen kom gieten, weike in eenen waterval over
stroomt, dit alles voliedigd door den leeuw die de kolom
draagt.
Het monument zou acht meters hoog zijn en gemaakt
worden in blauw steen en in scheikundiglijk zuiver
galvanische brons, welker toepassing aan de beeld
houwkunst toelaat aanzienlijke werken met kleine kos
ten te verrichten.
Zangfeest der Werkerslser, (Lyre ouvrière.)
Wij hebben het genoegen gehad, zondag laatstleden,
het welgelukt koncert dier maatschappij bij te wonen.
Proppend vol was de zaal, door de tegenwoordigheid
van een groot getal Eereleden. Aan welverdiende toe
juichingen heeft het niet te kort geschoten, wijl alies
met zooveel orde en juistheid uitgevoerd werd, dank zij
den ievervollen bestuurder van liet gezelschap, de heer
Th. Van Eegroo.
Vooreerst een woordje lof, voor den heer L. Dekerle,
die zijn canzonetta het best heeft verstaan en uitge
voerd.
Het koor La Flandra se réveille (Vlaandrens
ontwaking) vond algemeenen bijval, en wij haasten ons,
den toondichter ervan, de heer Van E'slande (vader),
hartelijk geluk te wenschen, daar hij op de schoone
woorden van Ludovic, zulke vaderlandsche akkoorden
te passen wist. Het solo werd gezongen door den heer
Delmotte, die eene krachtige, gevoelvolle slem bezit en
dezelve goed weet te lelden.
De heer VanGasse voerde, met veel talent en smaak,
een wisselaria voor saxophone uit, werd driftig toege
juicht en weder herroepen. Het laatste stuk Polka
des Bébés (kleine kinderen Polka) mag ook zeer wel
uitgevoerd Üeeten.
Kortom, voor het muziekaal gedeelte verdienen de
jeugdige en moedige Lieremannen veel lof. Doch hoe
ongaarne ook, moeten wij er toch bijvoegen, dat zij
heel iets anders verdienen, voor de nieuwbakken ma
nier, op dewelke zij met de fransohe taal weten om te
springen. Weihoe, een gezelschap, dat bijna uitsluitelijk
bestaat uit leden, tot den nijverigen burgerskring eener
vlaamsche stad behoorende, geeft een toonkundig
avondfeest in haar midden, en neemt daarvoor niets
als fransclie zangstukken aan, die beschouwende als
het nee plus ultra van wellevendheid en goeden toon!..
In eene taal, die het niet verstaat (want oppervlakkig
spreken is geen verstaanroept men liet vlaamsche volk,
uit zijnen slaap van onverschilligheid ten strijde, tegen
geestesdwang en uitheemsche zedelijke overmacht, en
men verkreukt daarbij zoo erbarmlijk de spraak onzer
zuiderburen, alsof er geene regels van uitspraakleer
in de taal van Victor Hugo meer bestonden.
Het moge bevallen wien 't wil, maar een Vlaming,
die een fransch kluchtliedje zingen wil en daarbij den
franschen toon wil aannemen (d.i.die fijne, spranklende,
vurige toon, slechts den Parijzenaren eigen) heweldie
Vlaming maakt op ons den indruk van een kemel mét
een trekmuts op,of een oliefant die wil 't horlogiemaken
leeren.
Mon gouvePnment (mijn bestuur) en «Je suis
joli (ik ben knap), door een goeden, echt franschen
komiek gezegd, bevatten stof om het publiek een uur
lang te laten lachen, door ons echter die in onze taal
en zeden een heel andre soort van klucht hebbendoor
ons gezegd, is het op zijn vlamingschhm wel,
onzen Heertje
Als of het er in onze taal mangelde aan klucht en
zangstukken, welke wij verstaan kunnen ten minste
en die met onzen volksaard, met oris nationaal gevoe
len volkomen instemmenNeen, wij zullen nooit
willen begrijpen, dat men onze edele Taal, welke ons
van op moeders schoot zoo liefderijk in de ooren klonk
en door dewelke wij in het dagelijksch leven, ons lief
en leed uitdrukken, dat men kaar in het roemrijke, ou
de IJperen durve verachten, en den voorkeur geve aan
eene vreemde spraak, en dan nog niet, in hetgeen die
spraak het schoonst heeft, maar in hetgeen men zich op
alle dagbladkiosken aanschaffen kan.
Zóó heeft het de jonge heer Duflou opgevat en wij
bieden hem hierom onze bijzondere en welgemeende
geluk wenschen aan. Hij kome, zooals men zegt wat
meer op de planken en hij zal er veel bijval oogsten.
En nu zal men zich misschien verwonderen, dat wij
al met eens, de gewoonte der IJpersche dagbladen te
buiten durven gaan; dat is, iets anders doen, dan alles
onvoorwaardelijk perfekt uitbazuinen. Daarop antwoor
den wij met de wijsgeeren van oude en nieuwe tijden
Amicus Plato, sed magis amica veritas.
Wij hebben gezegd X. Y.
ïhéatre d'Ypres.
La troupe d'opéra de Bruges, sous la direction de
M. II. Dennery, donnera demain, 28 Novembre, sa 4*
representation, composée de Galathée, opéra comique
en 2 actos, et ie Farfadet, opéra comique en un acte.
Nous aurons done l'occasion d'aller admirer encore
une fois ces artistes hors ligne, qui nous ont procuré
déja trois representations superbes. Espérons que, com-
me la dernière fois, les amateurs de beaux spectacles ne
feront point défaut.
DE KUNSTBODE
XI X'.T
MfDDAG.
Hoor hoe 't machten eentoonig draait
Ze hadden reeds hun haar gelegd.
En hadden tot elkaar gezegd
Mee nog en beetsen est gedoan
Me mengen baaiten goan,
Me z'jnder aait.
De zon bescheen den meridiaan
Der groote stad.
Wie van de werkers had 't verstaan
In deze stad l
Geen enkelx' hoorden 't klokje van 't gebouw
En dat 's genoeg
Ze staan voor 't draaiend, kletsend weefgetouw
Van 's morgens vroeg.
De helle toon van 't klokje roeptschei uit
Dat elk het hoort.
En ieder spoedt, bij 't vreugdevol geluid
Naar huis zich voort.
Ze stromplen van de steenen trappen af
Op klompen,
In lompen,
Eer 't uurwerk hun het Iaaste klopje gaf.
Schept luchtroept hun de klokketoon
Natuur weer in
Versterkt u weer, ge wont uw loon,
Voor 't nieuw begin.
Natuur weer in
Natuur weer in
Wat bittre spotternij
Voor arme lièn als zij.
Die daar in dichte hoopen
Nu komen üitgeloopen.
Wie raast er van natuur
Op 't vluchtig middaguur
De tijd is ras vervlogen,
Een stuk men haastig eet...
't ls sehandlijk dus gelogen
Als dat een rusttijd heet.
Pas op, daar komen jongens aan.
Ge moogt er niet te dichte gaan
Zoo zoudt ge wederkeeren
Met klodden aan uw kleeren.
De meisjes met hun bleek gezicht,
O zie, wat ongezonde kleur
Er op die wangen ligt
Ze volgen, met hun' oliegeur.
De poort is veel te nauw
Ze spuwt dien stroom van volk
Verdwenen is algauw
Die menschenwarrelkolk.
't Is st.il in 't groot gebouw,
Waar menig man
En meenge vrouw
En menig kind
Wat centen winnen zou.
Ze rusten nu, de tuigen,
I)ie menschenvleescli soms eischen,
En straks door gansch de omgeving
Ilun droef gedreun doen krijschen.
Het monster zwijgt,
Waaruit een stond daarna
Met grootre kracht,
Met woestre macht,
Weer rook ten hemel stijgt
Uit hemelhoSge, zwarte schouwen,
Als 't, levenssap van mannen, vrouwen,
Die uitgerust weldra
Naar binnen zullen gaan
Om aan 't getouw te staan.
En daar zit een met zijnen zoon
In wind en regen, op de straat
Te smullen - uit een blikken pot,
Waar ieder, die voorbij er gaat.
Een onbescheiden blik in slaat.
Ze zijn sinds lang er aan gewoon
De jongen smult aan 't overschot.
En ginder zitten groepen
Langsheen de huizen neer
Aan 't eten
En keeren dan in troepen
Om ter fabrieke weer
Te zweeten.
Daar bengelt 't klokje door de lucht
En 't kloppend aangegroeid gerucht.
Van klompen op de straat.
Meldt dat weer elk ten arbeid gaat
De middagrust is uit 1
Van twaalf tot een.
Dat uur is eiken dag
De helft te spoedig heen.
Gent.
Ciesje.
Dwarlend stuift de sneeuwjacht neer,
De ijskorst knelt het zilvrig meer
In haar kristallijnen boeien
'k Hoor den grammen Noordwind loeien
Winter, zeg, zijt gij het weer
Winter, waar bij spel en lied
Men elkaar den feestwijn biedt,
Waar een vrolijk lamplicht blikkert
Waar een koestrend vuurken flikkert
Zijt gij welkom, loochen niet
Maar in 't stulpke, waar de nood
Stijgt ten toppunt, waar geen brood
Weeuw of weezen is geschonken
Waar men licht noch vuur ziet vonken.
Winter daar zijt gij... de dood.
Rijken, hoort mijn liefdebeê
Ach verzacht des afmen wee
Dan eerst zal een zoet genoegen
Zich bij uwe schatten voegen,
Rijken, deelt den armen mêe
Woumen.
C. Calle.
f
f.