De klokken zijn naar Rome. Aan mijne schoonzuster Celina. Ja, dat waren schoone tijden. Aan Emiel W ce rosier que vous avez plan té l'an dernier pour moi?... Chaque matin je l'arroserai en pensant a vous. Et cette petite croix, reprit le jeune liomine, que vous m'avez donnée cette année, le jour de votre ftêe, ne me quittera jamais. C'était la première fois de sa vie qu'Alfred souft'rait. Bien souvent, il est vrai, il s'était demandé pourquoi, comme les autres enfants, il n'avait pas un père qui l'ai- m&t, une mère qui l'embrassat au réveil. Souvent, avec surprise, dans le silence et la solitude, il avait interro- gé son cceur, qui, hélas! pas plus que la vieille Gertru de, n'avait pu lui répondre que par un soupir. Quand Alfred faisait ces tristes questions a sa grand' mère, elle lui répondait par un baiser, en lui montrant le ciel; et l'enfant insoucieux s'en allait, si pas gai com me avant, du moins toujours consolé. Maintenant, au contraire, lui qui n'avait jamais por- té ses pas plus loin que les limites de son village; lui, qui avait toujours vécu eutouré de soins et de tendresse, si jeune qu'il fiit, il sentait tout ce que la séparation et l'éloignement allait avoir de triste, a eet age oü l'affec- tion est un besoin. C'était la première épreuve. Hélas! ce n'était que l'avant-goüt des souffrances qu'il devait endurer plus tard. Mais n'anticipons pas. Le lendemain, a la pointe du jour, une lourde diligen ce roulait péniblement sur la route mal pavée qui pas- sait devant la maison de campagne. Une jolie fillette se trouvait rêveuse et triste a l'une des fenètres donnant sur la route. A son oeil rougi on pouvait facilement de viner qu'elle avait pleuré. Soudain elle leva les yeux; le roulement du véhicule avait frappé ses oreilles. La dili gence passa sur la route. Un mouclioir blanc s'agita a la portière. La voiture disparut lentement. Le bruit des roues s'é- teignit dans le lointain, et la pauvre enfant resta lil, l'oeil flxé sur le chemin désert. Tout-a-coup la clochette du chateau la tira de sa rêverie. Elle essuya furtivement une larme en soupirant: II est parti (A continuerI)1' C. Paret. Hoe ik en een ander de petitie tegen het Alkoolism teekenden, Opstaan. Genie. Aan Jan Positief. Altijd beleefd zijn. Gebrek aan plaats verplicht ons een verslag over het feest, Maandag 11. door de leden der Vlaamsche Ster gevierd, voor acht dagen te verschuiven. zeer geprezen worden, gebruikt men in de keuken geene andere eieren dan deze der tamme vogelen. De liennen- eieren hebben den voorkeur, alhoewel sommige kenners diegene der perelhoenen pintaden hooger schatten. De eieren van ganzen, kalkhoenen en endvogelen zijn wat minder in hoedanigheid, ofschoon nog zeer eetbaar: men bezigt ze echter meest voor het pasteibakken. De Wilden houden veel van struisvogels eieren nogtans te oordeelen ten minste na deze welke soms in de dierentuinen onzer streken voortgebracht worden hebben dezelve eieren wit in overvloed, weinig dooier en zijn van flauwen of onaangenamen smaak. Het witte van ei is zeer dienstig' om sommige wijnen klaar te maken de hoedenmakers bedienen zich er nsgelijks van. Ook wordt het witte van ei, in sneeuw geslegen en gemengd met water,suiker en citroenenzap, soms aange wend tegen beginnende buikloopen. Men vervaardigt eene soort van siroop met eier- dooieren. Wij hebben voorgaandelijk gezegd hoe de eier3.schel pen nuttig kunnen zijn voor het zaaien en plan en der gewassen die mon begeert te vervroegen. Landbouw. Verschillig gebruik van vogeleieren. Ter uit zondering der kieviteieren welke door de lekkerbekken Als middel om kiekens het eierenpikken af te leeren wordt in Onze gevederde vrienden aangeraden een ei zeer hard te koken en dit kokend heet in het leghok te plaatsen. De beluste hen zal zich den bek branden en een afschrik krijgen van het eieren eten. Zij eten ook hare eieren, omdat aan haar voe-Jsel iets ontbreekt. Men moet haar dan zeer fijn gestampte eierschalen geven, met fijn gestampte aardappelen vermengd, of oude kalk van muren. Het kan ook geen kwaad zemelen met ossenbloed of fijn gehakt vleesch en aldus meer stikstofhoudende stofte geven. Helpt dit alles niet, dan is er slechts een middelde euveldaadsters zelf op te eten Philosophie en sprookjes van Nestor. I. WILT GE GELUKKIG ZIJN. 1. Voor een half uur? Ga uw lief bezoeken, wan neer haar moeder naar de eerste mis is. 2. Voor eenen dag»Laat uwe knevels afscheren, lees de Kunstbode of doe eenen nieuwen broek aan. 3. Voor eenen nacht? Drinkt uw buiksje vol gelijk Ivo, ga naar bed en vergeet geheel de wereld. 4. Voor twee dagen? Vraag daartoe verlof aan uwen patroon en ga in bedevaart met uw meilief naar Isenberghe, 5. Voor eene gansche week? Ga naar een bruiloft feest, naar eene stemming ten diné of naar de Kat- tefeest van IJperen. 6. Vooor een jaar?.... Trouwt met een mollig vlaamsch katoen van twee maal negen. 7. Voor uw leven lang? Wees matig, onverschil lig, verdraagzaam en ongevoelig. II. WERKEN. tijdens de ministers te voet gingen, kwam er eens zulk een heer naar Wercken /arr. Veurne/, waar hii eene oude moei had woonen. Dit dorp ligt schier heel in eene houtlaag verdoken De heer minister bemerkte dus het spitse torentje van verre en vroeg aan een boerenknecht, die daar op het rustte n tG eön P°0Sje 0p Zijn harksteel Zeg eens kameraad, is dat Wercken?En hii wees in de richting van den landsman, want de kerk stond achter hem. De westvlaamsclie landlieden zijn zeer beleefd dat is gekend. Deze was het bijzonderlijk, hij antwoordde Wel stomme ezel, wat gaat het u aan, of ik werk ol niet!... Gij moet mij niet betalen! III. HET GELUK VAN ZIJNE MOEDERTAAL TE VERSASAN. M. Jakob Dierksz. Ten Blauw van Zaandam, zat, in in een hotel te IJperen, en at smakelijk kalfshoofd Doch t scheen dat er hem iets ontbrak. Jongen? riep hij. Vla Msieu Edik, as-je-blieft? Ja, Mijnheer en de jongen maakte rechtsom- veert. inj7eetSalUten later' klinkt de bel weêr koortsachtig Jongen, edik, as-je-blieft; 't is ontzettend prettig dat je met de verbruikers, zoo flink op je hand bent. 'K ga 't hem zeggen, Mijnheer. Doch nu Hinkt de schel nog heviger. Jongen, je bent 'ne schott, ne lomp rajauw Edik vraag ik je, of niet? Och ja, Mijnheer, wat kan ik anders zeggen» Ja gij eet, of de duivel speelt met uw bekkeneel. Hij had verstaaneet ik. KINDERDICHTJE. De klokken zijn naar Rome Gevlogen door de lucht; Nu komt uit onzen toren Niet meer het minst gerucht. Zij komen heden weder Met eiers zwaar gelaan; En thans mag arme en rijke Die eiers rapen gaan. Ik ga mijn mandje halen De luiders gaan ter kerk; De pastoor zit te wachten; De koster gaat aan 't werk Eenieder wil ze groeten, Die klokskens mild en Ik ook ga eiërs rapen Zooals eenieder doet Ik zoek er een voor moeder, Voor vader ook voorwaar En nog wel een voor broertje Voor mij is 't vierde maar Zoo sprak een arrem meisje, En liep dan naar de wei Waar zij de klokskens wachtte Al droomend van een ei En o nu door de stilte Daar galmde 't klokkenlied, En alles ging aan 't juichen Bij 't dreunend klokkenlied En honderd kinders raapten Verheugd nu ei op ei; Maar niets vond 't arme meisje Daar in de groene wei En 't kindje ging aan 't weenen Het dacht in zijn verdriet: De rijken vinden eiers En ik, och arme!... niet! Komen, 8 April 1882. P. P. Denys. Ja, dat waren schoone tijden, als wij, door de min bekoord, elk een snel boerin'tje vrijden, langs den groenen Izerboord D'er was in g'heel het land van Vlandren geen koppel, die, als wij getweén, zoo machtig veel hiel' van malkandren, wanneer wij t' zamen door de wêen, door paasch- en beuterblomtjes stapten en dat wij zoo gemeenzaam klapten, rechtuit en zonder achterhouên wat wij zoo al beginnen zouên, voor 't reizen door het wereldsveld. Emiel, wat wierd er toch verteld van eeuwge vrienschap, zonder schêen 't Was alles onder ons gemeen de djente vreugde, en smert en lijden... O ja, dat waren schoone tijden Vertelde ik u van 't poezel Trientje, en hoe ze mij zoo geren zag g' en zweegt van j' leven van Karlientje en van heur frisschen blommelach Al droegen zij geen kant noch zijde, ze waren toch als melk en bloed zoo fleurig, lijk de veugels blijde, mêe mondjes als het zeem zoo zoet.... Eilaas dan hadden wij nog trouwe in 't kussen, in den eed der vrouwe wij dachten niet dat, uit dien monde, ontrouwigheid ooit lachen konde... O, smertende gedachtenis Waar 't zoete-lief bevaren is In blijden lach of treurenis, in 'i huisgeluk of't zeur verdriet? Zij trokken voort wij weten 't niet... En maanden, jaren, rotsen rijden.. Voor eeuwig weg, o. schoone tijden H. Van Bkveren. Door 't verbruiken van jenever, Wordt men wild gelijk een ever, Botst men rond gelijk een kever, 't Corpus wordt van langsom scheever, En men krijgt een groene lever. Alzoo preekte Klaas de Wever. 'k Vroeg hemVriend, waarom processen Tegen schuldelooze flesschen Magjne mensch zijn dorst niet lesschen Met 'ne Slaapmuts of 'nen Sassen Zoo gij met uw smeekschrift rond Op kasteel en op kampanje Liept, en daar uw krijg begont, Tegen wijnen en champanje, Zoudt ge. kerel, bij Jupijn Als de pest ontvangen zijn. Gij, gij zelf, mijn deugdzaam Klaasjan, Speelt weieens een lekker glaasjen In, met kruiden tot purgatië. Ob distinguo, zei de heer Volgens rede en zedeleer Tut. tut. tut, met dat gezeever; Ben ik wel geen tegenstrever, 'k Kan hem missen, uw jenever, Lang maar hier uw vod, ik geef er Ook 'ne streep op: H. Van Bever'. Staat op, verlaat het bedde, Op, ronkers, uit de rust, TJ wacht aan 't werk de wedde. Die 't leven loont met lust, Hoe zijn de zonnestralen^ Nog niet van mist ontbloot Zingt als de nachtegalen En wint door 't werk het brood. Een kusje zoet van moeder. Een zoen der lieve vrouw, Dat schut als de Albehoeder U tegen ramp en rouw. Ja, gij moet zegenpralen, Bekampen dwang en nood Zingt als de nachtegalen En wint door 't werk het brood. En trekt ge langs de straten, Door morgendauw en damp Hangt bleek de maan verlaten Als uitgedoofde lamp.... Bij 't lustig ademhalen. In 't, warme morgenrood, Zingt als de nachtegalen, En wint door 't werk het brood. 6 ij zegt: u Er is den mensch geen aanleg ingeboren 3 en kreuple kelderslak raakt ook de wereld rond. 2 u, dat kan waar zijn maar, eer ik mij geef verloren. s vliegen geen verschil met kruipen op den grond H i wat bedieden toch de letters hier van vooren H. V. B. - Heer Komma-Punt schijnt hoog pedant. Door toedoen van zijnen bril en baard, Maar, komt het aan op schoolverstand. Geen pijpe tabak is hij waard. Zoo sprak een heer een' andren aan, Die beide uit zijn kommando staan, Want Sus en kon maar niet verstaan Hoe Ko zoo diep den hoed aftrok, Toen hij voorbijkwam. Selderment Wat wijsheid eert gij in dien vent? - - - Wat wijsheid, vriend? Ik eer zijn rok!. Nestor.

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1882 | | pagina 2