geheel het land 3,00.
IJpersch W eekblad.
voor stad 2,50.
Zondag 23" Juli 1882.
5 centiemen het nummer. V
3d0
jaar
N° 25.
OP 500 AFDRUKSELS
DE PUIT EN DE KRAANVOGEL.
KUNST- EN LETTERNIEUWS.
DE KUNSTBODE VAN ÏJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men schrijft in bij Karei Deweerdt, drukker, Rijsselstraat, 59, IJperen. De
inschrijvingsprijs is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres ge
zonden worden vóór den Vrijdag avond. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Inlijvingen bij akkoord aan geringen prijs.
Geven en leven.
Geven is gomtijds eene goede, soms eene slechte zaak.
Gij zult misschien zeggen, ja maar geven dat is liefda
digheid oefenen, goed doen en weldaden verspreiden.
Dit kan waar zijn, maar geven kan ook verbeterd
worden.
De beste manier van de werklieden te ondersteunen
en aan te moedigen bestaat niet in de almoes.
Gij, rijken der aarde, waarom denkt gij dat eene
almoes alhier, aldaar voldoende is om de eer van uw
blazoen, van uwen naam, uwen titel of uwe grootheid
te houden staan?
De almoes vernedert, verlaagt, maakt lui. Zij voldoet
den armen niet wien rij gereikt wordt, en nadat hij het
geldstuk in zijne Land heeft zien vallen, richt hij zijn
vinnig nijdig oog op u die 't geelt, zijn hert welt op van
jaloerschheid en zijnen geest wordt de prooi der woel-
makers.
Elke dwaalgeest zal op hem mogen rekenen, en, hoe
meer gij hem zult gegeven hebben, hoe grooter de
woede van zijnen ondank zijn zal.
Maar laat, uit de milde bron van uw welzijn, voor
hem het werk, dat milde levensvocht, vloeien.
Verteer de schatten en inkomsten die God u tot wel
doen schonk, in nuttig werk en bezighouding voor
brave werkmanshanden. Laat uw goud in duizend
stroomtjes vloeien van uit uwe heerlijke woonst tot in
de kleinste, armste wijken. Een goudstuk maakt twin
tig gelukkigen en dekt twintig noodwendigheden.
De werkman die werkt en geld wint gaat met het
hoofd omhoog, hij is tevreden over zijn zeiven en over
de anderenhij vindt in en huiten zijn werk vreugde en
vermaak, zijn kinderen groeien op en 't is de rijke die
hen voedt, onderwijst en vormt door zijne milde goed-
hertigheid, zij moeten voor elke gift niet op nieuw,
gaan bedanken, elke nieuwe noodwendigheid geeft
geene gelegenheid tot nieuwe smeekingen. Neen, het
werk voorziet in alles, werken, werken, de blijheid, de
levenskracht! Het werk maakt kloek en gezond. Eigen-
weerde en wettige fierheid zijn het kenmerk van den
moedigen, bekwamen werkman. Dus, waarom toch,
Op de boorden van de Sprei (1)
Woonde een puit sinds lange jaren;
Leefde stil in gracht of wei;
Was het Lente, was het Mei,
Zat aan 't kwaken in zijn scharen
En liet verders 't boeltje varen!
Nu, het viel Jupijn eens in
't Spreietrand te doen bezoeken,
Om te zien of elk gezin
Naar het streng geschrift der boeken
Zijnen plicht kweet naar den zin.
En, o hemel! welk een dier werd aangewezen
Om op onderzoek te gaan!
't Was een vijand, hard te vreezen:
't. Was bij God een wreede kraan
Ja, een kraan, van koninklijken bloede,
Want, men weet wel hoe Jupijn in woede
Zulk een beest tot schande en straf
Eens den puit tot koning gaf!
Nu, om 't even
't Was geschreven
En de kraan
vindt men zooveel rijken, vooral in onze stad, die mis
schien wel niet gierig zijn, zooals sommigen beweren,
maar die meer houden aan 't geven van almoesen dan
aan de aanmoediging van het werk.
Zal men zeggen dat zulks enkel hieruit komt dat die
rijken willende stil leven, gerust zijn, op hun gemak,
de werken vreezen waar zij door vele werklieden en
met vele lastige bijzonderheden zouden geplaagd zijn,
doch, dit ware onze rijken zoo maar in eens beschuldi
gen van luiheid en onbekwaamheid, hetgeen voorzeker
overdreven is.
Want een wakkere, bekwame man, die geldmiddelen
en macht bezit, heeft immers geene moeite in het be
sturen van werken of ondernemingen, hoe groot ze zijn
mogen. Integendeel zulke bezigheid houdt het hoofd in
de weer, ontwikkelt de verstandvermogens en bevoor-
deeligt zelfs de gezondheid. Een rijke die doet werken,
is in beweging, hij heeft zorgen, bekommering, 't is
waar, maar hij zal altijd beter te pas zijn dan deze die
nooit zijnen leunstoel verlaat. Het belang van den rijke
wint er door, niet alleen onder oogpunt van gezondheid,
van zedelijke kracht, maar ook van fortuin. Wie doet
werken, en het wel aan boord legt, wint veel geld.
Zijn eigen kapitaal laat hij rollen, het rolt en stroomt
en vloeit langs alle kanten, 't brengt leven en weelde in
huis en stad. Maar ook 't keert weerom verhonderd
voudigd en 't wordt, als een sneeuwbal die van eenen
hoogen berg rolt, een overvloed.
Wie zijn kapitaal waagt, onder rijp beleid en streng
nazicht, zal groote ondernemingen tot stand brengen.
In onze dagen is het kapitaal de grootste macht der
aarde. Het werk is ook eene macht, maar die twee
kunnen elkaar niet missen. Het kapitaal is de voedster,
de maag, 't werk is 't hert dat klopt, zij doen te sampn
frisch bloed en levenskracht door alle rangen der
maatschappij vloeien.
Ja, mocht het kapitaal, hier en daar in ijskouden
slaap verkleumd, opstaan en tot de levenswarmte ko
men. Die waarmte zou zulke weldoende stralen over
ons allen gieten.
Niet waar?
Kwam hier aan.
In 't begin kon niemand klagen
Stil en vreedzaam vloón de dagen;
En, men mocht in weide en hagen
Vrij het ongedierte knagen;
En zonk de avond op de streek,
Men vergaarde in poel en beek
En ging vroolijk aan 't kwaken
Of vertelde van zijn zaken,
Wen de star ten hemel blonk
En heel de aarde in ruste zonk
Hemel lief! wat schoone dagen!
Zalige uren vol behagen
Wie zou meer op aarde vragen
Mocht dat toch zoo blijven gaan!
Maar! de kraan! dé kraan! de kraan
Ja, de kraan,
Al was het wel verstaan
Dat zij hier geen onrecht; mocht begaan
Noch geen enklenpuit inslaan.
Zou weldra in weide en velden
Heur gezag gestreng doen gelden;
Want, wat flauw gedacht
Miek Jupijn eens van heur macht,
Zoo zij niet de minste klacht
Hem kon brengen uit heur jacht!...
Maar, hoe zal zij 't spel beginnen?
Zie, zij zit daar aan 't verzinnen
En aan 't booze plannen spinnen;
Une larme.
A Monsieur et Madame Beaumont-Charue, prés du
cercueil de leur fits Alfred, décédó a Cominesle
15 Juillet 1882, a Vage de 11 mois et 12 jours.
I.
Bel ange! quand tu descendis sur terre,
C'était un jour d'ineffable bonheur!
Tour tes parents, une étoile prospère
Rayonnait de sa plus vive splendeur!
II.
Tout saluait ton entrée en la vie!...
Tout souriait autour de ton berceau!
Les anges, s'animant de douce envie,
Chantaient auprès de toi: Ton sort est beau!
III.
Hélas sur terre tout est si fragile!...
Ton triste sort le prouve sans retour!
La douce joie, en ce terrestre asile,
Ne dure que l'aurore d'un seul jour!
IV.
Sur ton berceau la douleur, la souffrance
Est descendue, en écrasant le coeur
De tes parents, pour qui ton existence
Etait le gage du plus doux bonheur!
V.
Et maintenant, ange chéri, les larmes
Goulent sur ton beau corps inanimé;
La douce joie a fait place aux alarmes
Chez ceux, qui t'ont si tendrement aimé!
VI.
Tes soeurs chéries, dans leur innocence,
Te caressent dans ton triste cercueil
Tandis que les anges en jouissance,
Au ciel te font leur gracieux accueil.
Doch, hoe ze alles weegt en wikt,
Honderdmaal het spel herschikt,
Nu den kop eens schudt of nikt,
Dan verwoed in 't ronde blikt,
Of tot bloed den poot doorpikt,
En van wanhoop haast verstikt,
Op welk beest zij ook moog mikken,
Kon zij geene plannen schikken
Om een Spreidier te verklikken!
Diep teleurgesteld ging zoo de kraan
Eenzaam, treurig langs de baan,
Denkend, liever dan zich nog te storen,
Zich ter Sprei te gaan versmooren!
Maar... wat vinnig dier kruipt daar uit 't gras?
't Is bij God een slang!... Zij komt van pas!...
Ja, de kraan mag weder hopen:
Slangen hebben gauw en stout
Hun venijn gebrouwd!
Gauw is nu de slang tot bij de kraan gekropen
En, als wist zij welke smart
Hare Majesteit woog op het hart,
Sparde zij den muil wijd open
En bekloeg zich hard en luid
Over heel de doenwijs van een puit,
Die, ter boorden van de Spreie,
't Kopstuk was van veld en weiê!
Zoodan! grijnsde blijdig onze kraan,
Zeg, heb ik u wel verstaan?
DE KUNSTBODE
f
ZEDEVERHAAL.
(1) Kleine rivier.