MBDE"WERKI1T <3-
ning aan den ijzerweg. De Moffen van zoo'wij naderen laten de
hielen klinken en slaan aan. Die ausgangSeffens is een bij
ons en gaat mèe tot aan den trap die langs onder naar buiten leidt.
Vooraleer ons te verlaten, zelfste komedie de hielen klinken en
de hand aan de muts. Wat zijn ze veranderd
Lang vertoeven wij hier niet en het st'atieplein over, gaan wij
bellen aan een heel mooi huis. Wij verlangen eenen kamer.
Zij verslaan ons niet... haben sic eine z immer Het antwoord
is natuurlijk ontkennend doch wij vallen niet links, wij zijn hier
immers meester, en op onze beurt gij hebt geen hamergoed, dan
moet gij ons een huis aanduiden icaar toij zeker een hamer vin-
den. Ja maar, ziet dat verandert heel de zaak. Mijnheer wordt
bijgeroepen en dra hebben wij gansch de familie rond ons. Wij
vernieuwen onze vraag "en op hun aanbod klimmen we .naar boven.
In eenen oogwenk wordt alles geschikt en ons tamer is gereed.
Twee bedden met zacht wollen matras (de onze kwamen zé stelen),
bedlakens en op de wascktafel water, zeep en handdoek. Door de
deurspleet, wijl zij aan het bereiden zijn, bemerken wij goed dat
iemand verplicht is uit zijn bed op te staan om ons de plaats te ge
ven. De tafel wordt gauw gereed gemaakt en de koflie opgeschon
ken met suiker. Niet wetende hoe het in het Moffenland zou uit
zien, hebben wij eten mede en zoo laten wij door ons wit brood,
een doosje sardienen en malsche paté, het water in den mond ko
men. Het doet ons deugd. Nog én lekker cigaar, een dankgebed
en... goe rust tot morgen.
Om zeven ure zijn wij eruit en onze schoenen, schoon gepoetst,
staan aan de deur op ons te wachten. De tafel is gedekt en een
gretchen dient ons. Voorkomend in alles, met den glimlach op het
wrezen om ons aangenaam te zijn doen ,ze al wat wij vragen. Wij
van onzen kant blijven koud maar beleefd. Na het ontbijt verlaten
wij de woonst met een kort dankwoord.
In de stad is alles reeds volop in beweging. Iedereen is aan het
werk en heel klein in getal zijn de militairen die wij ontmoeten.
Hier en daar een fransch soldaat^ bijna geen Belgen. Aken is het
hoofdkwartier der fransche troepen geworden. Zoo ook zoeken wij
vruchteloos naar eene belgische vlag, zelf geene fransche. De stad
ziet eruit als-in tijd van vrèe. De beambten die wij tegenkomen
groeten ons en soms een burger. Vele mannen dragen nog het sol- -
datenpak, doch de knoop en hebben ze veranderd en de politiemuts
voor én pet of hoed veruild. Sonrmige bezien ons, maar over het
algemeen gaan de inwroners onverschillig voorbij,. In de winkels
zien wij van alies, slechts eenige suikerbakkerijen staan ledig, toch'
vinden wrij hier en daar sneuke'goed. Nog spreekt alles van den
Kaiser, van Hindenburg en andere oorlógsmannen Enkeials in
•nen wTinkel zoo iets in de hand valt, zeggen ze u heel beleefd
dasz nicht... Te laat beklaagd
Aan de muren, in de wrinkels-en zoo wat overal zijn plakbrieven
uitgehangen die de orde in de stad regelen. De gewone maatregelen
ziin zacht en ver beneden ruwheid waaraan de moffen gewoon zijn.
Voor den middag nemen wij een glas bier in het Kaiserkoffie-
haus. Geen' munich, noch pilsen, maar heel gewoon bier dat wij
dertig pf. betalen. In het Hotel Monarch-Restaurant echter zijn wij
heel wel bediend. Voor den prijs van 5 mark (voor ons dus 3.20 fr.)
krijgen wij soep, een stuk kalfsvleesch met aardappelen, een stuk
rundvleesch met roode kooien en nagerecht.Daarbij nemen wij eene
lekkere flesch Rijnwijn... of het smaakt zooveel krijgen wrij dat
hei ons onmogelijk is alles op te eten. De tafelknecht is zeer ge
dienstig en noemt ons Mylore Prettig, hein
Met den Irein van vier ure (die pas om vijf ure en half aanzet)
stappen wij het af naar het lieve Belgenland.
Onze indruk In Aken schijnt niets te kort te zijn. Alle winkels
zijn wrel voorzien, ten minste uitwendig. De handel gaat stilaan
voort en de inwoners lijden weinig of niets door de bezetting der
bondgenooten. Sommige groeten uit vrees en niet uit genegenheid.
Andere zijn zelf heel voorkomend doch in ieders gelaat leest men
zekere angst, gepaard met spijt en haat.
J. V.
Wanneer wij achter den Yzer aan het strijden wTaren en hoop
vol, spijis dood en vernieling, spijts kou en regen, het hoofd hoog
hielden den blik gevestigd op 't lieve Vaderland,- koesterden wij
het zoet verlangen na den strijd met vree en peis te leven en niet
meer door partijgeest en gedrang naar omwenteling gekwreld te
worden.
Maar eilaas l Wat zien wij sedert wij het land zijn binnen
getrokken De politiek, geweldiger dan ooitv komt voor den dag
en houdt den spot met hetgeen onze strijders het duurbaarst is.
Stoeten zien wij door de straten voorbijtrekken, zooals het op
eenen zondag van December laatst in de hoofdstad gebeurdde
niet met de driekleurige vlag die wij liefhebben, maar met én
roode vod, die wij niet kenpen.
Of wie streed eii leed, jongens van 't Westland? Zijn het de
socialisten die d*en oorlog wonnen en tham triomfantelijk hun vod
door de straten sleuren, of zijt gij het die ginder jaren lang vol-
hieldt en, uwen koning getrouw, alleen maar de vaderlandsche
vlag kendet? Waarom duldt onze overheid dan soortgelijke mani
festaties terwijl nog het leger den duitsch onder de hielen houdt
O ja, die Union Sacrée was schoon maal* is als damp ver- -
dwenen. Schande is het te lezen, te hooren hoe sommige bladen,
sommige mannen onze kostbare en heilige godsdienst aanvallen en
beschimpen. Een blad van Luik op einde December schreef spot
tend over onze groote bevelhebber, Marschaalk Foch omdat hij
had durven de legers aan het H. Hart van Jezus toewijden. Laf-
hertige godslasteringen w7erden geuit, die ons in het diepste van
het hart grieven. Waar blijft thans niqeder censuur, vroeger zoo
onme.èdoogend voor-ons? Waarom laat zij onze oversten beschim
pen en wat ons het kostbaarste is, het aanbiddelijk Hart belas
teren
Ons hart bloedt bij dit alles. De politieke vrede dus ook was én
droom en meer dan ooit wil men strijden op alle gebied.
Spijts dit alles blijft kalm, mannen. Houdt uwe harten hoog.
Hebt betrouwen op deze die u tot de zege leidde, en wrat men ook
zegge of schrijve betrouwt vooral op Hem, die op tijd en stond slaat
en geneest, maar van wie alle goed zal komen.
Duldt nooit dat men u en uwé godsdienst belastere
Doet wel en ziet voor niemand om
Estiüs.
Waarom zouden wyij niet hier in het laatste nummer en woordje
mogen reppen over deze die steeds onze rechterarm is geweest? Hij,
die midden de moeilijkste omstandigheden, geen werk on^iende,
alle krachten ten beste gaf en zelf geld en goed ten pande voor den
soldaat, waarom zouden we hem niet heden een bloempje werpen
en in het openbaar de hulde brengen wrelke hij rijkelijk heeft
verdiend - 4
De working van onzen ieverigen stadsgenoot Albrecht Baert op
sommen is ons onmogelijk..
Niet alleen is hij de ziel gewreest van De Poperingsche Keikop
maar bovendien was het hem nooit te veel door w oord en daad de -
mannen te helpen. Is hij dé wrerker niet geweest, die in alle
hoekskens en kantjes ging zoeken, bij iedereen te rade ging, om
aan ouders, broers en zusters de noodige en zoo dikwijls gevraagde
inlichtingen te kunnen verschaffen. Bij schoon of slecht weder ontzag
hij zich nooit.de moeite de huisgezinnen zelf op te zoeken, om deze
zoo te zekerder met de lievelingen in betrekking tè stellen*En»
heeft de Keikop aan vele hinderlagen overleeft, 't is vooral dank
zijne zorg en opbeuring.
Om onzen Herten goed te kennen en naar wreerde te kunnen
schatten, moet men met hem geleefd hebben en gewerkt. Dit
schrijven wij buiten zijne weet, doch iedereen is het met ons eens
dat hij de hulde verdiend welke wij hem toekennen.
Jul. Vanneste, leger aalm..
Beheerder van De Poperingsche Keikop
V t
v* 1 - -V
m
...door den Oorlog?
- -