De werkingen der Vlciamsche Ster nemen eene allerbeste
rigting. Reeds heeft het bestuur verzoekschriften gestuurd aan
het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, aan den heer Gou
verneur van WestrVlaandcren en aan de Stadsregering Van
Yper, ten einde hulpsommen te bekomen tot het geven van
een Tooneelkundig Festival gedurende het saizoen 1804-18(13,
en met veel genoegen heeft het bestuur gezien dat zijne aan
vraag bij de Stedelijke Overheid met de beste goedwilligheid
is aangenomen, want uit goede bron hebben wij vernomen dat
er eene som van 3ÜÜ franken toegestaan is.
De Vlaamsche Ster, die wij tot nu toe met zooveel iever
aan het werk gezien hebben om haar publiek aangenaam te
zijn, zal, hopen wij, dit jaar nogeens niets verwaarloozen om
ass het veriedene, eere van haar werk te halen want
als het waar is, dat zij bij hare verdienstvolie liefheb
sters nog de medehulp van Mevrouw De Wilde, van Brussel,
gevoegd heeft, dan mogen wij ons verwachten aan uitmun
tende tooneelavonden.
Zoo het schijnt zal de opening van het hierboven genoemd
Festival, door de Vlaamsclie Ster gedaan, plaats hebben op
Zondag 27 Novemb. aanstaande.De namen der stukken zijn ter
onzer kennis nog niet, maar men heeft ons verzekerd dat het
kluchtig stuk, dooi' wijlent M. Van Pcene gemaakt, en voor
tijtel voerende: Adam en Eva, alsdan zal opgevoerd worden.
Het Tooneelsaizoen zal met ten minste acht vertooningen
vervuld wordendus, wij verwachten ons in het kort de in-
schrijvingslijsten te zien rondsturen en het tooneelminnend
publiek van Ypre, als andere jaren, met massa inteekenen.
Te Yper, in het Stadhuis, op de hierna vermelde dagen en
uren, zal er overgegaan worden tot de verpachting van den
opbrengst der barrieren in de provincie, gedurende eencn ter
mijn ven een jaar, aanvangende den i Januarij 1863, te weten
Te YPER, Dinsdag 8 November, ten 10 ure's morgens.
Weg der eerste klasse, van Dixmude naer Rousselaere
barrière n. 3, te Stadenn. 4, te Hooglede, te samen met bar
rière n. 4, op den weg van Yper naar Thourout. Weg der
tweede klasse, van Poelcapelle langs Clerken, naar den
iveg van Dixmude naar Rousselaere: barrière n. 2, aan
Clercken-Smisse; n. 3, te Houthulst. Provincialen iveg
van St Pielerscappelle, langs Dixmude naar Yper: barriere
n. 5, te Woumen, n. 4, te Merckem; n. 5, te Boesinghe;
n. (5, teBrielen.
De aanbesteding zal geschieden bij opbod of bij afbod, of
op die twee wijzen te gelijk, volgens dat de Raad het zal gc-
radig vinden.
Er zal geen opbod meer aanveerd worden na de verpachting
welkdanig het beloop er van wezen moge.
M. De minister vrn het binnenland heeft Zondag, bij ge
legenheid der prijsuitreiking aan de winnaars in den prijskamp
van vlaamsclie tooneelspelen, eene redevoering uitgesproken
die bewijst dat het gouvernement niet onverschillig is bij de
pogingen dat de vlaamsclie genootschappen aanwenden om
den ouden luister aan hunne moedertaal weder te geven.
Mijne heeren,
ii Met eene wezentlijke voldoening neem ik op uit oogenbük
hel woord, om de maatschappijen, de tooneelkunstenaars en
de tooneelkunstenaressen geluk te wenschen, die bekroond ge
worden zijn, in den prijskamp, door het Staatsbestuur, ter
gelegenheid der laatstverloopene septemberfeesten ingericht.
Vlaming van geboorte en Vlaming van hart, acht ik mij
gelukkig heden in het openbaar de lofspraak te mogen maken
van mannen, welke de taal beoefenen, die ons steeds dierbaar
was, omdat zij onze moedertaal is, en omdat zij ons de man
nelijke taal en de mannelijke daden onzer voorvaderen herinnert.
En mijne voldoening verdubbelt, mijne heeren, omdat ik
den aanhoudenden voortgang mag bestadigen, die door onze
vlaamsclie schrijvers, sedert onze staatkundige wedergeboorte,
en vooral in deze laatste jaren, is verwezentlijkt.
i'Aan dezen gelukkigen vooruitgang heb ik reeds met vreugde,
van op het nationale spreekgestoelte in eene onzer wetgevende
Kamers, hulde mogen brengen.
ii Zonder van de eigentlijk literarische gewrochten te ge
wagen, wélke de beschaving en den smaak voor het schoone
onder onze vlaamsclie bevolkingen verspreiden, moeten wij
niet bekennen, mijne heeren, dat in deze laatste tijden het
viaamsch tooneel luisteriijk verrezen is uit eenen wellicht al te
langdurigen slaap
<i Over weinige jaren nog hadden eenige groote bevoor
rechte steden alleen een viaamsch tooneel in hun midden. De
gewetensvolle en weinig door het volk aangemoedigde too-
neelisten voerden meestal stukken op, die aan het tooneel
onzer naburen waren ontleend.
k En thans, mijne heeren, tot zelfs in de geringste gemeen
ten onzer vlaamsche provinciën, treft men tooneeigenoot-
schappen aan, welke, op bepaalde tijdstippen, onder de
toejuichingen der menigte, de werken onzer beste heden-
daagsche schrijvers opvoeren.
ii En hoe kan het anders? Die genootschappen hebben
immers hunnen grondsteun in de overleveringen van het
vlaamsclie volk en in onze nationale vlaamsche zeden.
n Vergeten wij niet, mijne heeren, dat onze hedendaagsche
tooneelmaalschappijen de dochters en de erfgenamen zijn van
die rederijk-kamers en gilden,die over verscheidene eeuwen,
en vooral wanneer het vaderland onder eene vreemde heer
schappij zuchtte, getrouwelijk het dierbaar kleinood onzer
moedertaal en de overleveringen onzer nationale geschiedenis
bewaarden.
Wie van ons heeft niet met ontroering de beschrijving
gelezen van die letterkundige prijskampen, van die prachtige
landjuweelen ter gelegenheid van groote nationale feesten ge
opend en waarin de gentsche Fonteinisten, de broeders van
den antwerpschen Olijftak, de brusseische Maria-Krans of de
ijpersche hoofdgilde Alpha en Omegha zich onderling den
palm der vlaamsche welsprekenheid betwistten! Wie kent de
beschrijvingen niet van die vertooningen of mysteriën door
onze oude gildebroaders in de schaduwe onzer vlaamsche
kerkgebouwen of aan den voet onzer aloude belfrooten gegeven?
i! Ja, mijne heeren, van de vroegste tijden af werd de too-
neelkunst in ons vaderland beoefent, en is zij diep in de zeden
van ons volk gedrongen.
(i Indien wij thans haren roem willen bewaren en de kunst
in de baan des vooruitgangs willen sturen is hel vooral nood
zakelijk dat het vlaamsche schouwburg zijn zuiver nationaal
karakter blijve behouden.
n Verzaken wij dus, voor altoos, aan de opvoering van
vertalingen der vreemde tooneeigewrochten,welke als uilheem-
sche overgepiantte gewassen, slechts eenen twijfelacitigen
geur verspreiden.
De verbeelding en de kennis onzer tooneelschrijvers zijn
levendig, zijn breed genoeg, de kunst onzer toondichters wordt
genoegzaam gewaardeerd opdat wij onzen toevlugt niet meer
zouden moeten nemen tot den vreemdeling.In oorspronkelijke
scheppingen kunnen wij ons geestesgenot vinden.
ii Daarom hoeven wij op den vaderlandschen grond de
onderwerpen voor onze tooneelkundige werken te kiezen.
ii En in welk oord, in welke streek zouden wij eene fris-
schere bron, eene rijkere mijn kunnen vinden? Leveren onze
eigenaardige zeden, onze degelijke hoedanigheden, onze kleine
gebreken zelfs, geene stoffe genoeg op, om den geest onzer
schrijvers te ontvlammen en hun lot de vervaardiging van too
neel- en blijspelen aan te wakkeren
li En onze geschiedenis? Is zij niet een wonderbaar boek,
waar men op elke bladzijde roerende tafereelen aantreft, be
kwaam om het vaderlandsche gevoel van ons volk te ontwik
kelen en aan te vuren
ii liet Staatsbestuur heeft sedert lang begrepen, mijne hee
ren, dat het zijnen plicht is de letterkunde en vooral de
vlaamsche tooneelliteratuur en tooneelkunst aan te moedigen.
Het heeft dezen plicht betracht, door het verleenen van
taii ïjke toelagen aan vlaamsche tooneelgezelschappen, door
het toekennen van premien aan goede oorspronkelijke tooneel-
werken, door de instelling van eenen driejaarlijkschen