AAN IJPEREN, 4 FRANKEN '8 JAARS N1' 448. Negenste Jaar. Politiek. Stads.- Kunst- en Letternieuws. Versehitlige Tijdingen. Markten. Bekendmakingen. l>E NIEUWJAARSBRIEF VOOR IJ PEREN. Fr. 4-50 VOOR BUITEN STAD. Aankondigingen: 12cenlimen den regel. Reklamen: 25 cenlimen. ~~l-T }- ZONDAG, 18" SEPTEMBER 1870. Bureel: Dixmudestraat, 59.Alle inzendingen vrachtvrij. I f« Het Nieuwsblad handelt nimmer van onze Toe komst zonder het woord cc Goddeloos er bij te voegen. Welk is de reden hiervan? Zij is eenvou dig. Het is omdat het onmachtig zijnde onze aan halingen te wederleggen, het ons niet anders kan bevechten dan met een valsche en kwaadtrouwige beschuldiging die zijne patronen de wapens in han den stelt, om aan de sukkelaars de lezing van ons bladje, op straffe van doodzonde, te verbieden. Wij zouden willen weten, wat hij voor cc God deloosheid aanziet. Is het misschien de verwijl- sclen die wij aan de kopstukken hunner partijge- nooten toesturen, van onder het voorwendsel van de kapitalen te verchristelijken, zooveel ongeluk- kigen te hebben bedrogen Is het omdat wij de listige bewerkingen der geestelijkheid in de kiezin gen beknibbelen? Is het omdat wij kwalijk vinden dat de Bisschoppen hunne onderdanen aanmoedi gen om van hun godsdienstigen invloed misbruik te maken om hunne overheersching te vestigen, of om dat wij de verlangens meermaals hebben uitge drukt, dat de Paus de Romeinen min zou onder drukken ten einde geene vreemde Satelliten noodig te hebben, om zijne onderdanen in bedwang te houden, want hij daardoor zijn onafhankelijkheid in gevaar stelt. Dat zijn toch al aanhalingen die niet cc Godde loos» zijn, maar hetgene dat het Nieuwblad ons niet kan vergeven, het is dat wij de Jesuitcn be vechten en wel juist omdat de verwijtselen van «Goddeloosheid» dat het ons toestuurt, volgens ons aan dat gevaarlijk orde toepasselijk zijnin derdaad van seder zijn beslaan heeft het beurtelings alle landen van onder tot boven gekeerd en uit de zelve moeten gebannen worden om geld en over heersching te verkrijgen, gaat het voor niets ach teruit, en de geschiedenis leert ons dat er geene gruweldaden zijn, waarvan het zich niet heeft plich- tig gemaakt, tot zelfs eenen Paus vergeven te heb ben. De pastorale brief van eenen jesuitieken Bis schop die nog onlangs heeft geleerd cc dat alle mid dels, zelfs de oneerlijke, goed zijn om het bewerkte doel te bereiken is een bewijs dat dit orde thans niet min gevaarlijk is dan voormaals. God, die volmaakt is, kan dergelijke grondstclsels niet goedkeuren en dus, volgens ons, de ware Godde- loozen zijn die welke «eerloos zijn. De benoeming van den heer Wasseige als minis ter van Openbare Werken is een nieuw bewijs der bestaande verbintenissen tusschen al de medeplich tigen van Langrands aftroggelarijen en de meer derheid der leden van het Ministerie aan deze klas toebehoorende. Wij vragen welk vertrouwen het land kan hebben in Ministers van dien aard wel is waar dat de kiezers hun gekozen hebben, niet tegenstaande er zooveel onder hun zijn die dooi de vleierijen en de beloften van die mannen zijn bedrogen geweest en een deel van hunne fortuin hebben verloren maar dat bewijst niets anders dan dat vele kiezers dom genoeg zijn geweest om geloof te geven aan al de leugens der klerikale nieuwsbla den of aan de kuiperijen en bedreigingen van hun ne Pastoors, die Hemel en Hel in het spel hebben gesteldt alsof God hun de sleutels derzelve in han den had gegeven De Koophandel-Rechtbank van Brussel heeft de heeren Dechamps, D'Hane de Steenhuize, No- thomb en De Liedekcrke, bestuurders van de internationale maatschappij Langrand in bankroet verklaard. Volgens de wet, de laatstgenoemden die door de klerikalen als Representanten zijn gekozen geworden, mogen geen deel der Kamer meer ma ken en hebben zelfs hun kiezersrecht verloren. Wij zijn nieuwsgierig om te zien of die heeren nog de stoutheid zullen hebben van op de banken der Kamer te blinkenwaarom niet hunne kleri kale ambtsgenoten zijn zoo vies niet, zij geven wel de hand aan eenen Delaet, en aan zooveel anderen, die van de bende Langrand hebben deelgemaakt, het ware maar eene onbetamelijkheid te meer en een nieuw bewijs dat zoohaast gij aan de Jesuiten van verre of van bij toebehoort, u alles toegelaten is. Si ïlï. «4^ A <3® M. Bergé is godloochenaar zegt het allerverstan digst Nieuwsblad van IJ per en en hij weigert de stukken van 5 franken niet waarop staatDieu protégé la Belgique (God bescherme België') Maar Nieuwsbladje toch, hoe zijt gij niet beschaamd van alzoo uwe lezers voor den aap te houdengij ziet wel door het geestelijke met het wereldlijke te mengen dat gij alles be derftIndien het waar is dat M. Bergé godloochenaar is, hij zou géene stukken van S fr. mogen aanveerden op welks rand geslagen is: God bescherme België, Frankrijk of Hoogezieken Maar gij, schrijvers van't fameus bladje, die zoo do! zijt tegen de liberalen, gij strijkt wel hunne centen op wanneer gij eenige mondvollen verstrooid latijn gegeeuwd (2° Vervolg). Zeker moogt ge op mij reeknen, Zegde Frans en drukte hem Gid de handen. O, die stem Stortte troost hem in het hart, Lenigde zijn zielesmart. F rits vertrok getroost, bemoedigd, Met der vriendschap warmen handdruk, Met den laatslen kus van 't lief, Zeggend 'k schrijf u dra een brief. Toen de stoomboot met zijn rookwolk Langs de groene Scheldeboorden Lit 't gezicht van Frans en Mina Eindeling verdween, Bleven beiden thans alleen Zij, met heur bekoorlijkheden, Met heur kinderlijke vreugd, En haar jeugd Hij met 't hart vol lust en leven, Zoo als twintig lenten geven, Als men rozekleurig ziet Alles \vat de wereld biedt. Twintig jaar Als in den boezem 't Onbekende vuur gaat glimmen Als het gasstof, dat geprest ligt, En dat slechts wat lucht een sprankel Vuurs betracht, Om met kracht Op te vlammen, te verslinden Alles wat zich mag bevinden In zijn macht. Onbezonnen, jongling, was hef, Dicht bij zulk een tonne bu.kruit Onbewaakt dit vuur te laten, Zonder argwaan, zonder vreeze Dat een vonksken aan dat stof Onbedacht Eene ontploffing voort kon brengen, Zoo eens 'i eene of 't andre trof Ook, hoe sleten zij de dagen 's Avonds, als hij van 't bureel kwam, Ging Frans naar de straat, waar Mina Bij een naaister thans op stiel was, En hij wachte haar Samen gingen zij vandaar, Telkens eenen omweg nemend, Antwerps bolwerk rond Ook, waar in 't omringend Ioover Ergens eene zitbank stond, Bleven zij daar zitten kouten, Hij, van vriend, en zij, van minnaar, Die thans ginds zoo ver verbleef, En zij lazen en herlazen Al de brieven, die hij schreef, Van 't verleden, vol herinring, Voor de toekomst, vol van droomen.... En bij al dit zoet herdenken Rolde er soms uit Mina's oogen Menig traantjen, heete perel Dien ze van heur wangen wreef. Dan, daarboven, op een boomtak, Waar de zoele wind in ruischte, Hoorde men den nachtegaal, Die, bij 't pinkend stargestraal, L

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1870 | | pagina 1