VAN IJPEREN.
WERVICK
De Liberalen te Wervick zijn niet dood,
alhoewel zij in de laatste kiezing eene
politieke nederlaag gehad hebben; het
schilt vele
De Fanfaren LES AMIS RELAIS gaan
Zondag 14 dezer, par express-trein, naar
den Genlschen Festival.
En de kaloten die meenden dat ze dood
waren
4 FRANKEN 'S JA AKS
IV .538. Kilde Jaiir.
Politiek. Stads,- Kunst- en Letternieuws. Verscliilliftc Tijdingen. Markten. Bekendmakingen.
Politieke berichten.
SCIIAKELGE DICHTEN
YOOR IJPEREN. Fr. 4-50 VOOR BUITEN STAD.
Aankondigingen: 12 cenlimen den regel.
Reklamen: 25 centiraen.
iiMiiï
ZONDAG, 14" JULI 1872.
Bureel: Dixmudestraat. 59.Alle inzendingen vrachtvrij
VERTREKUREN VAN IJPEREN
De heer Thiers is door de Commissie van den
hudjet gehoord geweest, betrekkelijk de leening.
M. Thiers heeft gezegd De kapitalen stroomen
toe, leekcn van een groot vertrouwen in den bijval
der leening.
Hij heeft er bijgevoegd dat de dag der leening
aanslaande is. De bankiers zullen behandeld wor
den op dcnzelfden voet als de overige inschrijvers.
li.
DE MEIBOOM.
De Möniteur van het Duitsche Keizerrijk kon
digt de wet af nopens de verdrijving der jesuiëten
uit het Duitsch Keizerrijk.
Hij kondigt ook de schikkingen af betrekkelijk
de uitvoering dier wet, volgens welk het aan de
jesuiëten verboden is hunne orde in praktijk te
stellen, vooral in de kerken en scholen en ook
geene missiën of zendingen te houden.
De ontbinding der gestichten van de jesuiëten
en hunne trawanten moet binnen de zes maanden
plaats hebben.
Allon, brave kalholijke Belgen maakt u gereed,
de duitsche jesuiëten en broederkens zullen gaan
afkomenBelgie is het luilekkerland voor die
mannen en het ministerie door de jesuiëten gekozen
zal dat niet beletten.
Volgens berichten uit Innsbruck (Oostenrijk)
heeft de minister van Eercdienst en Onderwijs ge
last, dat bij de aanstaande verkiezing van een rector
magnificus der Universiteit aldaar, de theologische
faculteit moet zijn uitgesloten.
In een madridsche korrespondentie van het
Journal cles Débals wordt melding gemaakt van
eene scheuring in den boezem der republiekeinsche
partij.
De klerikalen zijn met een kleintje te vrede. Zij
zijn verpletterd te IJperen, maar zij zegenpralen
te Proven zij zien de Delact's en luli quanli uit
het stadhuis van Antwerpen vagen (stiel van het
Nieuwsblad), maar zij zegepralen te Poperinghe;
zij hebben in nog eenige parochiën voordeelen be
haald, maar Brussel, Luik, Mechelen, Leuven,
12. BIJ HET GRAF
Namen en Doornik hebben het ultramontaansch
regiem op eene beduidende wijze afgekeurd dat
doet er al niets toe, zij zingen den zegepraal en
verzekeren hunne vertrouwden dat de onderlage
van den ln Juli 1872 hun den zegepraal in 1875
verzekertInderdaad indien de les dat het land
hun komt te geven vruchten kan dragen het is te
zeggen, indien zij zich konden overtuigen dat al
wat eerlijk, onafhankelijkheid, en niet teenenmaal
verbeest is, het jok der jesuiten niet wil dragen, en
indien zij eindeling afzagen van zich met de poli
tiek te bemoeien, van niet dagelijks onder allerlei
voorwendsels op de beurzen der ongelukkigen te
kloppen en de voorschriften van het Evangelie niet
meer boven het hoofd zagen, in een woord, indien
zij kristen in plaats van jesuiten wierden en gelijk
eertijds hunne zending volgens de bevelen van
onzen Zaligmaker vervulden, alle worstelingen
zouden eindigen, men zou met gemeen overleg, in
alle gelegenheden, de waardigsten kiezen, en et-
zou geene verdeeling tusschen de bevolkingen noch
in de huisgezinnen meer bestaan
Een kreet van afkeur is uit al de eerlijke harten
gesproten wanneer men de uitval der kiezing van
Proven vernam het was om er niet aan te geloo-
ven, M. Mazeman die een achtbare Burgmeester
is. die zooveel weldaden aan de gemeente heeft
gedaan en ze op eene eervolle wijze gedurende der-
lig jaren heeft bestuurd, had de onderlage en dat
door hel toedoen van een verachlelijken kappellaan,
die door aanhoudende leugentaal en laster stomme
13 KRONKELEND SCHIET DE DENDER.
ana aaaa
DE TOEKOMST
IJZEREN-WEG.
Naar KORTRIJK. 3-40. - 9-39. - 11-40. - 2-53. - 5-53.
Naar POPERCNGHE. 9-05. - 8-50. - 9-58.
Naar POPER1NGHE-HAZEBROUCK. 6-50. - 11-45.- 5-39.
- 6-52.
Naar ROUSSELAERE. 7-55. - 12-35. - 6-40.
O zoet herdenken aan de slonden uit het leven,
Toen kindervreugd en jonglingsdroomen om het hoofd
Ons blonken toen het alles wat de hoop kan geven,
De koude werkiijkheid aan 't hart niet heeft ontroofd
Zoo denk ik vaak nog aan het dorp met zijne akkers,
Zoo droom ik gaarne nog van velden en van wei
Van als de bloeimaand kwam ik telkens met de makkers
Ook medehelpen mocht aan :t lieflijk sieren van den mei.
En somtijds wanneer de avond zachtjes nederdaalde
Dan stroomde rond den inei de dorpjeugd onbedeesd,
Een schaar gelieven wien de gloed der hoop omstraalde,
De hoop, door min gevoed, die haat noch laster vreest
Welk lachen, lonken, kussen zacht en teer gefluister
Hct op dien avond was en welk gejuich, gevlei....
Dat zag alleen de maan door 't schemerende duister,
Maar beter hoorde en zag het onze groene mei
Op 't lief vertoon van al die dartle vreugd en weelde,
Kwam somtijds een ouderling ook bij denmeiboom slaan
Voor hem was ook die hoorn de erinnring, die hem streelde
Van vroegre jonglingsvrcugd, die hij vóór 't oog zag gaan
De brave man vertelde ons dan zijn gansche leven
Ook graag wij leenden 't oor naar alles wat hij zei
En had hij laat zeer laat ons niet naar huis gedreven,
Wis vond de dageraad ons koutend rond den mei.
Zoo plantte men den Mei weer gistren op den heuvel,
Als zinnebeeld van hoop, van liefde en van geloof
Ik zag der kindren dans ik hoorde 't zoel gekeuvel
Der jonkheid 't hoofd omkranst met lentes eerste loof
Ik zag het aan maar voelde een traan mij de oogen weeken,
Omdat ik thans niet meer mijn plaats heb aan den rei,
En droef is mij 't herdenken aan dien tijd geweken,
Toen ik, het harte jong, ook danste rond den mei
VAR
ED. VAN BIESBRODCK.
Schreef men op zijn graf alleen
Hij was vlaming n 't waar genoeg
Edel harte dat te vroeg
Uit.de vriendenschaar verdween.
Edel harte dal der jeugd
Immer een geleider was,
Spiegel waarin ieder las:
Recht vooruit in eer en deugd
Schrander voor de goede zaak,
Streed hij op des vlamings veld,
Kwam hij ons ter hulp gesneld,
Voorde vaderlandsche laak.
Onvermoeibaar in het werk
Waar men Recht en Rede vroeg,
Waar de plicht hem henen droeg,
Stond hij immer pal en sterk
«sj»ö?xa7»
Kronkelend rolde de Dender door 't loover,
Vonkelend pinkte er hel starrenheir over,
Droomende gingen wij sprakeloos heide
t Stroomende water langsheen door de weide.
Ginds aan dé wilgen wij waren gezeten,
Sinds, o beminde, 'k heb nimmer vergeten
l Oord dat gij voor het geheim had verkozen,
t 44 oord, dat gij spraakt en u zachtjes deed blozen.
t Harte des mans vergeet op die stonden,
Smarten hoe diep zij ook grieven of wonden
Maalt hem de toekomst een einde aan zijn lijden,
Daalt hem voor oogen het zalig verblijden.