Briefwisseling der Toekomst. Verschiilige tijdingen. BERICHT. - De Redaktie heeft de eer hare correspon denten bekend te maken dat zij geene inzendingen hoege naamd zal aanveerden dan behoorlijk onderteekend door een gekend handteeken, zonder nogtans zich te verplichten de zelve over te nemen. ma o «st- Passchendaele, 20 November 1872. Mijnheer Opsteller, Het zal u en het geëerd publiek zekerlijk verwonderen dat wij op de wantaal van den passchendaelschen correspondent, overgenomen in het Nieuwsblad, antwoorden. Dit is wel de taal welke onze kaaimannen sedert 20 jaar gebruiken om een eerlijk man vrees aan te jagen en de goede betrekkingen die hij met zijne medeburgers heeft te ver breken,verlegen dat ze zijn, daar zij vreezen van in kiezingen, in stoffelijke belangnn of handelbedrijf hem tot een graad van achting of fortuin te zien komen; deze taal is te herkenuen in hunne naamlooze geschriften waarmede zij onze gemeente en ons kanton als overslroomen. De pen waarmede het Nieuwsblad zich laat bezoedelen heeft voor taak van fsedert lang onteerde mannen wit te wasschen, en hunne deugenieterijen waarmede zij geladen zijn te werpen op hen, die van de algemeene achting genie ten en die deze mannen in den weg staan en hun beletten tot hun hakelig doel te geraken. Daarom zullen wij als voorheen, op hunnen laster en hunne leugens antwoorden met het stilzwijgen der diepste verachting. Intusschentijd, en tot bespotting van God en Godstdienst, kunnen de zoogezegde heilige mannen hunnen zegen geven aan dien walgelijken schrijver; het publiek zal niet laten zijn oordeel te strijken en wij weten wel ten wiens schande Hetgeen ons troost, is dat gij bij al uw snoodaardig schrij ven uw doel niet bereikt hebt, anders waart gij zoo razend niet Wat verscheurende werkingen gij mocht gebruiken wij zullen er ons altijd eene eer van maken met u in den weg te staan en het publiek bekend te maken met de moddertaal dezer zedelijke schrijvers. Zij spreken van zeden Mijn God moesten wij een enkel bladje van het boek openen, men zou het rood der schaamte op het aangezicht gevoelen enkel met de daadzaken te kennen die in de passchendaelsche catholijke kronijke staan. Moesten wij die mannen den masker aftrekken, waarmede zij tot nu toe hunne schijnheiligheid bedekt hebben, zij zouden een aardig gezicht trekken! Doch de eerbaarheid gebied ons van niet verder te gaan, wij willen uit kieschheid en edelmoedig heid de eer onzer vijanden zelfs met ons stilzwijgen verde digen X. P. S. De slom-doove waarvan het Nieuwsblad spreekt in zijn nr van 10 dezer, heeft des anderdags als brieschend van herberg tot herberg geloopen overal den vloer volschrijvende met uitdrukking tegen die mannen die door dien vuilen artikel hem gekwetst hebben; zijne protestatien getuigen van veel vernuft en zelfsweerdigheid die tot schande zullen strekken aan de trouwlooze schrijvers Westoulre, 20 November 1872. Mijnheer de opsteller, M. Louis Noliet, pastor der gemeente Westoutre, bijna zooveel bekommerd, om niet te zeggen meer, met de wereld- sche zaken dan met de geestelijke, heeft in het begin van de zen zomer eenen citerne doen bouwen op het kerkhof van gemelde gemeente,zonder hiertoe hoegenaamde bemachtiging gevraagd te hebben aan wie het behoort, ten einde het re genwater voortkomende van het dak der kerk er in te ont vangen en het verder, bij middel eener pomp, ten gerieve van het publiek te stellen maar om dien put te graven hebben vijf of zes menscheiijke geraamten, die daar sedert lang in vrede rustten, moeten met de aarde die deszeifs ruimte bc- vatte uitgeworpen worden, met welke aarde en eenige doods beenderen de pastor eenen weg heeft doen vermaken, en nog een deel er van heeft laten gebruiken door de metsers om moortel te maken. Maar die kerhofschending mishaagde aan eenen bijzondere die den pastoor aanklaagde bij den Minister van Justicie aan welke klachte er weinig gevolg werd gegeven,zoo dat de pas- lor in plaats van de werkzaamheden te doen staken ze met meerderen iever voortzette en in een naaste sermoen zinspe lende op den aanklager, kwam hij voor den dag met de vol gende gelijkenis, zeggende dat dusdanige beknibbelaars ge leeken aan datslach van honden welke den naam hebben van maneblaffers die, na een gedeelte van den nacht op de maan geblaft te hebben de maan haar luerin niet stoort maar vreed zaam haren gewonen loop volgt. Nogtans het geblaf moet aan de ooren gekomen zijn der gezondheids commissie want er zijn twee leden dezelve komen naarzien, en gelijk er reeds in de sprake was dal het water nadeelig voor de openbare gezondheid kon zijn, zal waarschijnlijk als gevolg gehad hebben dat nu Zaterdag laatst hel gebruik van dit water aan M. den pastor en aan het publiek verboden werd. Dien maatregel moet het publiek tegen den aanklager niet verbitteren daar hij een grooten dienst komt te bewijzen, omdieswiile in geval van smetziekte zou daarin de eerste oorzaak der voortzetting gelegen zijn door de nabijheid eener begraafplaats die hare nadeelige zelfstandigheden zou kunnen met het water mengen. Ontv., Mijnheer, enz. Z. Poperinghe, 14 November 1872. Terwijl men hier altijd predikt tegen de vijanden van den Godsdienst en van de goede zeden terwijl menige jonge da- men en juffers, het gezelschap schuwende van zulk slecht volk, hunne jongheid, hunne gezondheid en hunne fortuin verslijten in de devotie van den 1 Januari tot den 31 Decem ber, de liberalen verzetten zich met hunne vrouwtjes en hun ne dochters in allerhande feesten en bijeenkomsten waar niet anders dan leute en vermaak is. I'operinghe heeft den naam van eene doode stad te zijn maar het is maar voor die welke willen levende begraven zijn en welke zich laten uitdroogen gelijk een stok hout. Inder daad wij hebben hier, gelijk in de groote steden, hoewel op eenen kleineren voet, onze theaters, onze concerts, onze ba len, onze banketten, onze feestvieringen en alle slach van maatschappelijke verlustigingen. Reeds over eenige weken hebben wij, tot inhuldiging van het wintersaizoen, twee schoone tooneelvertooningen gehad bij de maatschappij van Rhetorica: de Roeijsche Barbaristen Maandag en Dinsdag laatst vonden wij hetzelfde vermaak bij de tooneeimaatschappij de Langhoirs Victorinen Zondag aanstaande zal ons voor treffelijk muziekgenootschapeen groot concert geven, en acht dagen daarna zullen wij de drijdaagsche patroonfeest van S'e Cecilia vieren. Wat later zullen hierop nog andere feesten en vrolijkheden van denzelfden aard volgen, en alzoo zal de winter met zijne korte dagen hier voorbijgaan, gelijk al an dere winters, in maatschappelijk verkeer, in vreugdegeuot en in broederliefde. Om hier slechts een denkbeeld te geven van de aangenaam heid onzer vermaken, of, om beter te zeggen, van de afschu welijkheid welke onze politieke zedeleeraars er in vinden, het hoeft enkelijk te zeggen wat er al omging in de tooneelver tooningen die wij deze week bijgewoond hebben. He wel, er was daar eene groote vergadering van beide geslachten waar mannevolk en vrouwvolk, jong en oud, rijk en burgerlijk zonder onderscheid onder malkander gemengeld waren. Men zag daar twee vreemde aktricen op de planken springen, en parlasanten en zingen nogeens met mannevolk. Men hoorde daar een duivelsch muziek de zeègbare ooren der jonge dochters met alle slach van getuit en gepiep vulblazen,en eene tooverachtige piano die het gezang der akteurs en aktricen van liefdetoonen deed weérgalmen. Welk een zedeloos schouwspel Welk een helsch vermaak? Welk eene zonde? Welk eene doodsteek voor de ziel Maar neen, de aloude maatschappij der Victorinen heeft bewezen, dat zij, gelijk over drij a vier eeuwen, geen ander vermaak ten doel had dan hare loffelijke kunstliefhebberij die de ziel veredelt en den geest verlicht, die, in plaats van den mensch tot bederfnis te brengen, hem beschaaft en verzede- lijkt door eene aangroeiende verkleefdheid aan de schoonhe den onzer moedertaal en aan de oude vlaamsche zeden. Het is niet noodig hier uit te weiden op de titels welke ieder akteur op de gunst van het publiek verworven heeft; de eenparige en levendige toejuichingen die hun te beurt ge vallen zijn bewijzen genoeg hoe voordeeliglijk hunne kunst- ijver en vooruitgang zijn gewaardeerd geweest, en zijn een klare blijk dat de vertooning in haren samenhang het gezel schap ten uiterste voldaan heeft. En, hoe kan het anders, daar zij 1° in Elena, drama met zang door Destanberg, en 2° in Recht is reclitblijspel met zang door E. Van Driessche, niet alleen het hunne bijgebracht hebben maar deze belang rijke vertooning nog op eene zonderlinge wijze veraange naamd hebben door de medewerking van Mevr. Fauconnier van Gent, wier oude faam allen lof overtollig maakt, en van hare dochter Mej. Fauconnier die door haar natuurlijk en naïef spel, door hare liefelijke en welgeoefende stem en door hare jeugdige schoonheid alle harten lot zich (rok. Blijft maar t'huis, zedige en schijnzedige dibben, en gij zult, na dit ellendig leven, al naar den Hemel gaan X. Poperinghe, 19 November 1872. Het Nieuwsblad hoopte Zoi.idag morgen in de Toekomst het verslag te vinden van het concert welk de liberalen hier Zon dag avond moesten geven, dewijl het in zijn laatste nummer vertelde dat 't dokleurtje de.verledene week bezig was met een puik artikeltje op dit aanstaande concert te maken. Vóór de benaming van onzen nieuwen muziekmeester M. Ch. Simar, kon men voorzeggen op welke wijze de stukken van een toekomende concert gingen uitgevoerd worden; maar nu is het onmogelijk van, zelfs na het concert, een getrouw verslag er van te geven. De woorden en de uitdrukkingen ontbreken om den vooruitgang welken onze muziek, onder hare nieuwe directie, gedaan heeft te doen gevoelen en om de puikheid van dit feest af te malen. Men moet de repetitien of het concert bijgewoond hebben om zich een gedacht van onze herschapene Harmonie te kunnen maken. Overigens dit voortreffelijk muziekfeest heeft, door het overvloedig en aan zienlijk gezelschap welk het aangetrokken heeft, genoegza- men weergalm gehad om ons te mogen afhouden van een verhaal 'dat, om nauwkeurig te zijn, hier te veel plaats zou moeten beslaan. Vat je 't, Nieuwsblad X. De kweekelingen van het Luilekkerland zeggen dat het vreemd dokteurtje (die sedert 28 jaren Poperinghe bewoont) door zijne onmisbare diensten hier zijn bestaan niet verdiend heeft, om dat hij in zekere menschlievende werkzaamheid, die boven de macht van één mensch was, niet genoeg rondge sprongen heeft en geen geweld noch wind genoeg gemaakt heeft. Dit bewijst dat zijne diensten, in dit geval medehulp noodig gehad hebbende, voortaan niet onmisbaar zijn, zoo veel te meer dat men hier een nieuwen en beteren dienslbe- wijzer van Leuven heeft doen komen om hem te vervangen. Men ziel reeds, zegt de correspondent van 't Nieuwsblad, dat hij niets meer te doen heeft en dat hij nu moet leven met de gezonde, 't Is waar, hij loopt nog al bestrutmaar, (er is een maar bij gelooft mij vrij, 't is met geen zieken dat hij zich bezig houdt, 't is met artikels (die hij waarschijnlijk maakt al loopen op straat). Zult gij haast ophouden met uwe reklamen ten voordeeie van uwen nieuvyen dienstbewijzer Wij weten het, gij doet in al de nestjes waar gij meester zijt eenen docteur van Leuven komen, noodig of niet noodig en gij neemt hem onder uwe bescherming om aan de libera len of vreemde dokteurs hunne pratieken en hunnen politie leen invloed te ontnemen, en om den nieuwen inboorling, ten uwen voordeeie,aan het roer der plaatselijke administratie te stellen. Maar zulke ruwe reklamen gelijk hierboven zijn niet vleiend voor uwe gunstelingen. Het Nieuwsblad zegt dat de filosoof van Poperinghe van langsom meer pretentie krijgt om dat hij beweert het Evan gelie beter te verstaan dan M. de deken. Ja zeker, hij verstaat het zelfs beter dan de belgische bisschoppen, indien hij mag oordeelen volgens de wijze op welke deze navolgers van Christus de leering van hunnen goddelijken meester loepas sen. Hij zal dit bewijzen zoohaast hij een beetje tijd zal heb ben, en men mag verzekerd zijn dat hij zijne belofte in geene onnoozelheid zal verslijten, gelijk het Nieuwsblad doet met zijne antwoord op de maxiemen van den bisschop van Per- pignan. X. Men schrijft uit Poperinghe den 1b November 1872. Eene wonderbare klucht is heden voorgevallen op het Stadhuis, ter gelegenheid van het Te Deum. De raadsheer Pé Corte begaf zich, omtrent elf ure voor middag, in klak, zoo aks naar gewoonte, in het stadhuis om, met den raad te samen, naar de hoofdkerk te gaan het Te Deum bijwonen maar hoe verwonderd was hij toen M. Ber- ten, Burgmeester, op zijne schouder ging kloppen, hem zeg gende li collègue, men mag in klak met den raad zulke eene plechtigheid niet bijwonen. Pé Corte was geheel geforma liseerd en antwoordde met eene collerigé stem Burgmees ter..., ik ben op de wereld gekomen in klak, ik ben gedoopt in klak, ik ben gevormd in klak, ik heb mijne eerste Com munie gedaan in klak, ik heb gelot in klak, ik heb M. Lebbe-Bateman gediend in klak, ik ben getrouwd in klak, ik heb mijne kinderen gekocht in klak, ik kuissche mijne koeien en peerdestallen in klak, ik rijde op mijnen ezel in klak, ik houde mijnen Paaschen in klak, ik heb kandidaat gew eest van den raad in klak, ik heb gestemd voor mij en voor u al te samen in klak, ik ben gekozen geweest in klak, ik heb mijnen eed gedaan in klak, ik heb in mijne instellatie geweest in klak, ik heb in het banket van het bisschoppelijk kollegie ge weest in klak en ik zal, Burgmeester, spijts jouu duivel, naar den Te Deum gaan in klak, is het niet met ul. het zal zijn met mijnen vriend Gerberde gendarmen en de garde champetters. En inderdaad Pé Corte is gegaan, maar is buiten het Sanctuarium gebleven, en ware het niet geweest door de tusschenkomst van den raadsheer M. Ch. Lebbe-Bateman, ouden meester van Pé Corte, er zouden veel onaangenaamhe den uit dit voorval gesproten zijn, want Pé Corte was bereid, om in klakke zijne demissie van raadsheer in te dienen. 0. Q. ■iVirt» N. B. Eene correspondentie uit de gemeente D eene id. uit Crombeke en eene id. uit Staden kunnen, uit oor zaak van plaatsgebrek, maar binnen acht dagen overgenomen worden. Iedereen heeft hooren spreken van een wild zwijn, dat men geziend had over drij weken in de bosschen van Proven, Rousbrugge, Mercken, Langemark en Poelcapelle. In den morgend van Donderdag 21 dezer is het dier gedoodigd geweest door zekeren Aloïs BINTEIN, herbergier te Poelcapelle, in het bosch aldaar gelegen en toebehoorende aan M. Vander Eecken, van Oostende. Wij kunnen niet dan lof toezwaaien voor den moed en de behendigheid van den jager, die door zijne koelbloedigheid onze streek komt te verlossen van een zeer onaangenamen gebuur. Men kondigt de aanstaande verschijning te Brussel aan van eene gcillusteerde uitgaaf in kleurendruk getiteld l'eubope illustrE. liet zal een prachtig blad zijn, aan den ongchoorden goedkoopen prijs van fr. 10-30 c. per jaar. Er worden kostbare premiën gratis aan de inschrijvers afgeleverd, zijnde schilderijen op doek. Men schrijft in bij Engel Van Eeckhout, te IJperen, waar bij eenige dagen het proefnummer en de premie ter inzage zal te zien liggen.

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1872 | | pagina 2