brek van voorzienigheid van uwe vertegenwoordigers, want door hunne önkunde hebben zij medegewerkt om het kwaad te vergrooten, in plaats van het te verhelpen door de redmiddelen, welke de omstandigheden hun genoeg te kennen geven. Inderdaad, zegt het gezond oordeel niet dat, in derge lijke tijdsomstandigheden, de publieke werken van alle slag moesten bevoordeeligd, en bijzonderlijk het maken van nieuwe steenwegen krachtdadig moest ondersteund worden? Welnu wat heeft onze clericale Deputatie ge daan Zij heeft de rechten der gemeenten miskend met een sijsteem van verdeeling der subsidiën in te voeren, dat gevaarlijk voor <ie gemeenten is, omdat liet ze kan ten onder brengen of ten minste den staat hunner geldmidde len benadeeligen, en afkeer inboezemen om voortaan eenig nieuw werk van publiek nut aan te gaan. Vroegertijds wierden de provinciale credieten tusschen de oudste steenwegen op zulke wijze verdeeld, dat elke provinciale subsidie in vijf of zes jaren voluit betaald wasdoor dien wijzen maatregel konden dan de gemeen ten, in een kort tijdverloop, de schulden opleggen welke zij hadden moeten doen om het aandeel te verschieten, dat de Provincie hun verschuldigd was, en nimmer wierd te gen dien maatregel, dan gevolgd, de minste klachtgedaan. Maar de clericale Deputatie, meenende zich populair te maken, veranderde dat sijsteem en voerde er een geheel ander in, volkomen gebrekkig en onrechtveerdig, het be staat in het verdeelen der provinciale credieten tusschen al de steenwegen, welke men aan 't leggen is zelfs wordt er soms een deeltje van het crediet aan steenwegen ge gund, welke in studie liggen. Door den maatregel, nu door de Deputatie gevolgd, is het aandeel dat de gemeenten uit de algemeene subsidie hebben, zoo laag gedaald dat het nauwelijks toereikend is om de interesten der kapitalen te betalen, welke zij heb ben moeten in leening vragen. Dus, de geldelijke toestand is zeer deerlijk, vol schul den in de gemeentebudgetten is er wanorde, in de pu blieke werken, stilstand, en dat alles moest onvermijdelijk volgen uiteenen maatregel, die regelrecht tegen hetgezond verstand strijdt. Maar het kwaad is nu gedaan, men moest dus middelen zoeken om het te verhelpen; om uit dien valschen toestand te geraken hebben uwe vertegenwoordigers een gansch nieuw middel gevonden, dat heel klaar hunne onbe kwaamheid in zake van bestuur en finantien bewijst. Zonder bekommering over den waren toestand,, zonder onderscheid te Miaken tusschen de schulden welke nu moeten betaald zijn en die welke later, na een minder of meerder tijdverloop, zullen moeten opgelegd worden, be sloot de Provinciale Raad eene leening van 2,500,000 fr. te doen en nam verscheidene maatregelen, welke dienen zouden, zeide men,om de uitbetaling der subsidiën te re gelen en de studie van nieuwe steenwegen te voltrekken; doch er wierden zoo menigvuldige voorwaarden en voor behoudingen gesteld dat, zooals M. Breydel ook verklaard heeft, die maatregelen voor gevolg moesten hebben het leggen van nieuwe steenwegen tegen te houden; en waar- lyk, t is zoo, want sedert driejaren herwaarts zijn zeer weinig nieuwe groote buurtwegen gemaakt geweest. Zonderling sijsteem voorwaar om de verschotten aan de gemeenten te kunnen opleggen en den geldelijken toe stand wat op te helpen, belet men het maken van nieuwe gemeenschapswegen en belast men de Provincie met eene schuld van 2,500,000 franks, daar, volgens de meening van alle bevoegde mannen, de helft van die som zou toe reikend geweest zijn om den toestand te vereffenen; maar dat alles wierd niet ingezien, de leening was, en bleef be sloten en die mannen verachten de eerste grondstelsellin- gen van een finantiënbestuur en verzekeren de aflossing van hunne leening, door eene som van 70,000 franks, welke zij nemen op het crediet van 225,000 franks, dat jaarlijks voor de buurtwegen bestemd is. Dat crediet, welk reeds ontoereikend was voor de nood wendigheden, zal nu aldus tot 155,000 franks dalen en daaruit zal het eenvoudigste gezond oordeel besluiten dat in het toekomende men, ofwel min nieuwe steenwegen zal kunnen maken, ofwel nieuwe leeningen zal moeten aan gaan Kiezersis het wel zoo iets dat gij begeert? En wat nog erger is, die leening wierd onder zoo onaannemelijke voorwaarden gedaan dat niet een bankier in geheel ons la,nd dezelve wilde aangaan of bezorgen, en toch men had niet nagelaten ze als uitnemend voordeelig aan te kondi gen; maar het kon niet helpen, de schikkingen bij dezelve gevoegd maakten ze al te deerlijk. Daar men met niet een bankhuis de verbintenis kon aangaan, bleef de zaak driejaar en half aanslepen en nu, op den dag van heden, hebben de gemeenten hunne ver schotten nog niet terug bekomen en nu, dicht bij de kiezingen die moeten plaats hebben, tracht men diezelfde leening bij middel van publieke inschrijving uit te geven. Maar iets dat wij nog berispelijker vinden, is dat men den oproep doet niet alleen tot de gepriveerde kapitalen, maar zelfs tot die der gemeenten, der weldadigheidsbu relen, der hospiciën en der kerkfabrieken, die alle hunne kapitalen voordeeliger en zekerder dan in die leening kunnen plaatsen. Zooals men ziet, onze vertegenwoordi gers volgen het voorbeeld van het hooger Bestuur; dit ook gelukt er niet in zijn ongelukkig 3 o/o te plaatsen en het vult er nu al de kassen mede, op welk het maar eeninen invloed heeft. Maar wat nog klaarder bewijst dat de uitgaaf nu van die leening een kieslist is, 't is dat men de publieke inschrijving open laat tot 30_n Juni; aldus zullen de gemeenten, al gelukte men er niet in gansch de leening te plaatsen, ten minste op hope leven tot de opvolgende kiezingen. En bemerkt het wel, 't is juist op het oogenblik dat de geldelijke toestand der Provincie zoo ellendig is en Zij zoo dringend geld noodig heeft om hare schulden te betalen, dat men 574 hoornen in eenen enkelen koop en onder de voorwaarde verkoopt (en dat is nog nimmer gehoord ge hoord geweest) dat zij niet zullen mogen per stuk, noch publiek voortverkocht worden. Zeker zou een familieraad iemand onder voogdij stellen die maar aldus zijne eigene fortuin zou weten te bestieren. Waarom toch die zonderlinge voorwaarden, waarvan men in het bestuur tot hiertoe geene voorbeelden vindt? Wij laten u de zorg over die zaak zelf uit te leggen, en zeggen alleenlijk dat die boomen meer dan een derde beneden hunne weerde zijn verkocht geworden. Alle onpartijdige mannen zijn van dezelfde meening als wij over het fïnantieel bestieren van onzen provincalen Rcickd, zelfs is onze meening gedeeld door eenme v&n onze tegenstrevers die, hetgeen bij hen zeer zelden het ge\nl is, het welzijn en den voorspoed v&n onze Provincie boven allen partijgeest stellen. pggiTis ig''i "ti rwn

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1876 | | pagina 7