1
Gazelle van 'I arrondissement 1.1peren.
I
Nr 17
25» Jaar.
Zondag 25n April 1886.
Politiek. Stads-, Kunst- en Letternieuws. Verschiilige Tijdingen, Markten, Bekendmakingen.
Pe geestelijke goederen.
ftog tie guano-meier
lie iMaegbt.
Bareel: Dixmndestreat, 18.
AANKONDIGINGEN 10 eentiemen dea regel.
RICLAMEN *5 eentiemen den regel.
Brieves wi pakken moeten vrachtvrij toegezonden worden.
ABONNEMENT
fr4-00 jaara voer de stad fr. 4-50 voor geheel Belgle.
Buitenlandsche verzendingen, 't port daarboven.
10 centiemen het namnier.
Men schrijft in op al de postbureelen.
Vele zeer brave lieden verkeeren
nog in de meening dat de geestelijk
heid wezentlijk hare goederen door
de fransche omwenteling ontstolen
werd, dat de godsdienstbegrooting,
de jaarwedden der priesters die dief-
te bekennen en er de vergoeding of
schadeloosstelling van uitmaken, en
dat men deze niet mag noch kan af
schaffen zonder eenen nieuwen roof
te begaan. Maar wat men gewoonlijk
niet opzoekt, dat is de oorsprong van
die uitgestrekte geestelijke goederen,
die op het einde der voorgaande eeuw
verwereldlijkt geweest zijn.jDe kerk
en hare aanhangers wachten zich
wel ons te zeggen dat zij de vrucht
waren der kwijtscheldingen van on
gehoorde misdaden, van onnoembare
onrechtveerdigheden en der schaam-
telooze uitbuiting der menschelijke
domheid.
De geschiedenis van die overgroote
rijkdommen der geestelijkheid zou
moeten gemaaktzijn en men behoorde
ze onder het volk te verspreiden.
Niets ware zeldzamer en leerrijker
en niets ook zou een treffender bewijs
opleveren dat de kerk altijd en im
mer tot de schandaligste en onzede-
lijkste middelen hare toevlucht nam
om zich te verrijken. Van af haar
eerste bestaan volgde zij stipt den
raad door Guizot gegeven. Alleenlijk
die Staatsman hevool het werk als
middel aan, terwijl de kerk andere
gelegenheden ter barer beschikking
had.
Ten tijde der barbaarschheid had
zij haar zooveelste op de rooverijen
der prinsen en edelen; zij hief een
verwisselingrecht op de provinciën,
welke de woeste Merovingers en
Karlingers aansloegen. Eene moord,
't was zooveel, en zooveel de ver
krachting, en zooveel de bloedschan
de. Na elke misdaad bood de bis
schop zich aan en zegde tot den
barbaren hoofdman: «Gij zult dan
alleen vergiffenis bekomen, wanneer
gij ons zulke of zulke oflrande doet.»
De hoofdman gaf toe, niet enkel om
dat hij voor de hel vreesde en voor
eenen betrekkelijk lagen prijs zijn
geweten ontlastte, maar nog omdat
hij, na die uitboeting, op nieuwe
kosten herbeginnen mocht. Michelet
vertelt ons ergens dat een frankische
prins, komende van aan den biecht
stoel wij weten niet welke lage daad
beleden te hebben tot den prelaat
die zijne biecht gehoord had, zegde:
«Neem het beste paard mijner stal
len en beschrijf rond mij binst dat ik
mijn noenslaapje doe, de grootst mo
gelijke kring. Al de landerijen in
dien omtrek begrepen geef ik uzij
zullen u voor eeuwig toebehooren.
Gij kunt wel peizen dat de bisschop
zijn paard duchtig van de sporen
gaf. Hij ontving ook, boven de vel
den, de weiden en bosschen, de die
ren en menschen, want deze, zooals
men weet, behoorden in vollen eigen
dom aan den grond dien zij bewoon
den.
En het fameus jaar duizend! Kan
men eene ongehoorder onbeschaamd
heid en eene grootere onnoozelheid
uitdenken onbeschaamdheid van
wege de kerk en onnoozelheid van
wege de geloovigen. De geestelijk
heid kondigt het einde der wereld aan
en wakkert iedereen aan om haar
hunne goederen af te staan,ten einde
wel en zeker den hemel te verdienen!
Men is wel gerechtigd te zeggen
dat men het volk opzettelijk in een
ongelooflijken toestand van onwe
tendheid, domheid en zedelijke ont
aarding gehouden had. Niemand had
den inval van te antwoorden: Maar
daar de wereld vergaan zal, waartoe
dient het u die goederen af te staan;
gij zult rnet ons sterven, gij zult aan
die algemeene ramp niet ontsnap
pen. Maar het was te eenvoudig.
Men had liever zich van alles te ont
doen en alles aan de kerk te geven.
Is het noodig te herinneren dat de
tooverij langen tijd eene misdaad
was, die met den brandstapel en den
goederen roof gestraft werden dat
deze laatste deels ten profijte van den
vorst en deels ten profijte der kerk
geschiede? En niets was gemakkelij
ker van hem, wiens fortuin men be
geerde, van tooverij te overtuigen;
het was voldoende hem van behek
sing of van een lot geworpen te heb
ben op zulk of zulk een persoon te
beschuldigen.
En de godsdienstoorlogen welke
onuitputtelijke bron van profijten le
verden zij aan de kerk niet? Alsdan
bewerkte men in 't breede de inbe
slagnemingen.
De verbeurdverklaringen deden
zich in 't, groot voor. De Albinaren,
de protestanten, zonder de joden me
de te reken, hebben het maar al te
hard ondervonden. Het is waar dat
men ze om hun alle gerechtelijk be
roep onmogelijk te maken, van het
leven beroofde.
Nooit zijn er schandiger aanslagen
op den eigendom gepleegd geweest.
Wees dus maar verwonderd dat er
voor de Omwenteling eenvoudige
abten waren, die honderd en twee
honderd duizend pond inkomen ge
noten en aartsbisschoppen en bis
schoppen, die jaarlijks vijf- en zes
honderd duizend franks verteerden.
De kerk schafte zich nog op eene an
dere wijze rijkdommen aan. Terzelf
der tijd als met den burgerstand, was
zij met de openbare liefdadigheid ge
last. Elk liefdewerk werd door hare
tusschenkomst gedaan. De giften en
nalatenschappen, die heden hetzij
aan de Godshuizen, hetzij aan de
gemeenten en steden gedaan worden,
vloeiden alle naar haar toe.
Zij nam en ontving. Hoe zou zij
niet rijk, schatrijk geweest zijn.
Maar kan en mag zij verzekeren,
dat die schatten rechtveerdig ver
kregen en in hunne natuur niet be
dorven en ondeugend waren? Ook,
heeft zij schoon te bedreigen, zich te
verontwaardigen en te ergeren; zij
doet ons aan dien gauwdief denken,
die houd den dief! roept al zijn
gestolen, goed weghalen. Daarenbo
ven, zij fopt enkel de eenvoudige,
lichtgeloovige zielen, de dochters van
haar die, in het jaar duizend hare
goederen aan de geestelijken schon
ken om zich met God te verzoenen.
Het is waar dat die zielen talrijk
zijn. Maar daarom juist moet men ze
de oogen openen, ze ten gauwste mo
gelijk verlichten en onderrichten.
Want het is eene fopperij van met
onze penningen eene beijvering te
betalen, die tegen ons geoefend is.
Dank aan ons geld is het dat de
geestelijkheid tegen ons en onze denk
beelden haren veldtocht van gewel
denarijen en veinzerij volhouden en
voortzetten kan. 't is dwaas zijn ook
van de roê te betalen waarmede men
ons geeselt.
En zoo men er niet ras en krach
tig tegen opkomt zullen de kerkelijke
goederen zich weder samenstellen;
zij vermeerderen reeds in evenredig
heden, die nauwlettende geesten
schrikken doen. Overal rijzen er
nieuwe kloosters uit den grond op.
Nederig bij hunne opkomst, zij strek
ken zich weldra verder uit, worden
grooter en prachtiger en men staat
op zekeren dag heel verbaasd, na het
eene stuk land zich bij het andere te
hebben zien voegen, van er een ware
heerlijkheid aan te treffen.
Petit poisson deviendra grand,
Pourvu que Dieu lui prète vie.
Daar is een gevaar, een ernstig en
groot gevaar. Men moet het trachten af
te keeren. In afwachting der volledige
scheiding van kerk en Staal, en der af
schaffing van de godsdienstbegrooting, die
men zonder wroeging mag bewerkstelli
gen, zal men wel naar eene goede wel op
de goederen der doode hand moeten uit
zien.
Wij lezen in de Akkerbouw de volgende
briefwisseling
Mijnbeer de uitgever van de Akkerbouw
üw nummer van 28Maart laatst is mij me
degedeeld geworden, niet door u, maar door
eenen vriend, waarin het artikel Waar
schuwing nopens mijnen guano-meter
voorkomt, dat geteekend is door M. A. F.
Marlet, landbouwkundige van den Staat
voor Oost-Vlaanderen.
Mijnheer Marlet beweert dat ik in mijne
plakbrieven en nog veel meer in mijne ge
sprekken met onze landbouwers vertel, dat
ik met mijnen guano-meter alle vetten,
voedsel, enz., kan onderzoeken om te weten
te komen of deze stoffen vervalscht zijn. Ik
weet niet of hij mijne plakbrieven beeft
gelezen; ik denk' van neen want ik geloof
I
F
li J
11
dat er in bedoelde plakbrieven niets anders
staat dan 't volgende
Het is niet mogelijk aan al de landbou-
wers, de meststoffen te doen ontleden in
eene landbouwstatie. Wij zijn er in gelukt,
na lange opzoekingen, een middel te vin-
den, om de kracht van de meststoffen te
kennen. Dit middel is de gebreveteerde
guano-meter. Het is allergemakkelijkst en
laat eenieder toe het tn zijne eigene wo~
ning te gebruiken.
tk denk toch niet dat zulks hetzelfde is, I
als de heer Marlet voorgeeft, en het mag
hem niet toegelaien zijn mijne woorden te
veranderen.
Die heer verklaart opentlijk' dat het tuig
niets waard is. Alhoewel ik veel achting heb
voor zijne grondige kennissen, zij het mij
nogtans toegelaten te zeggen dat ik aan eene
meer dan tienjarige ondervinding en toepas
sing van het tuig meer geloof hecht dan aan
zijne verklaring, hoe opentlijk zij gedaan zij;
en ik ben er overtuigd van dat de landbou
wers, die het tuig zullen weten te bezigen,
er zich even goed als ik mede zullen bevin
den en zich geenszins beklagen zullen he,t
aangekocht ie hebben, niettegenstaande dM
betrekkelijk hoogen prijs.
Ik mag er zelfs bijvoegen dat vele land
bouwers na het tuig te hebben gebruikt, mij
reeds een nieuw hebben gevraagd en dat
anderen, bij wien ik het twee, drie maanden
in probatie gegeven had, het ten slotte heb
ben aangekocht.
Groote hennissen en hooge wetenschap
pen zijn zekerlijk veel weerd, maar de
ondervinding van eenen boer moet daar
voor niet onderdoen.
Ik bekon geheel gaarne dat het tuig, als
siuk glas aanzien, geen 6 fr. en nog min t'j
fr, waard is; ook niet als 't maar dient om
ergens in eene kas te staan voor meubel of
om in eenen koffer weggestoken te worden;
maar dat is t geval van elk tuig. Ook weet
ik dat in den handel vochtwegers (densi-mè-
tres) verkocht worden aan I fr., 4-5o fr. en
2 fr. onder den naam van pèse-engrais! Te
veei heb ik er stuk geslagen, daar zij mij
niet dienen konden.
Mijnheer Marlet is bereid mij te bewijzen
waar en wanneer ik verkies, dat het tui"
mets waard is. Dat is ze^er te veel gezegd*
maar mij bewijzen dat het de ontleding niet
vervangen kan, dat is wel mogelijk.
Wanneer iemand een staal vette ter ont
leding zendt in eene landbouwstatie, dan laat
men hem weten welke grondstoffen in dat
staal voorbanden zijnhoeveel stikstof
phosphoorzuur, pot.ascb, magnesia of kalk'
enz., dat staal per '100 kilos bevat; of zijn
staal goed. middelbaar of slecht is, op welke
wijze en met welke stof het vervalscht is en
eindelijk welke waarde het heeft. Dat alles
is zeker eene waarborg; maar deze is niet
volledig in dezen zin dat bet staal alleen
ontleed is geweest.
Mijn gebreveteerde guano-meter werkt
geenszins op die manier; hij wijst de kracht
der verschiilige vetten aan met graden vol
gens eene bijzondere schaal, door mij ge
vormd; maar hij zegt niet, en kan niet zeg
gen welke grondstoffen in de vette voorhan
den zijn, nog hoeveel van ieder. In de
onderrichtingen welke ik de koopers ter
hand stel, doe ik hun benevens de manier
van gebruiken, ook kennen hoeveel graden
van mijnen guano-meter en onvervalschte
vetten aanwijzen; zoodat de landbouwers de
vetten, welk.- zij probeeren. kunnen verge
lijken met de onvervalschte en zien of hunne
gekochte waar van meerdere of mindere
kwaliteit is.
En wanneer nu de geprobeerde veite min
graden aanwijst dan er op de onderrichtin
gen staan, is dat dan een zeker teeken dat
de meststof vervalscht is Een zeker tee
ken is t dat zij van minder kwaliteit
.r
DE TOEKOMST
I I
11