De statie. Inhuldiging van 't gedenk stuk Vandenpeereboom. Wij motten er aan naar het Pare de la Marine waar een weldadigheidsconcert moest plaats heb ben. Het Pare de la Marine is een prach tige tuin, waar eene tallooze menigte zich verdrong om het Concert te hooren; daar voerden de Oud-Pompiers eenige uitgele- zene stukken uit, onder andere Allila en Gavotte JValteau, die met levendige toe juichingen begroet werden. Na deze uilvoering lieten zij de plaals over aan den Club des vingt, verspreid den zich in dentuin en van daar indestad, om ten I ure weder te vergaderen in het Hotel de Flandre, waar een lekker mid dagmaal hen verwachtte. Om 4 ure en half begafzich hot muziek naar den kiosk op de Jean Bartplaats, die zoodanig was opgepropt met volk dat men geen appel ter aarde kon smijten; vóór de koflihuizen, aan de vensters der hotels en bijzondere woningen verdrongen zich duizenden toehoorders. Daar voerde de Maatschappij met het grootste sukces de verschillende stukken van haar pro gramma uit, en het concert, welk begon nen was met de Marseillaise, eindigde met de Brabanconne. Het ware onmoge lijk de geestdrift te beschrijven die onder de aanwezigen heerschte; er kwam geen einde aan de toejuichingen en het gewuif met zakdoeken en hoeden, iedereen was gelukkig en tevreden en de Oud-Pompiers hadden de zoele voldoening te bestatigen dat men gretig op hunne uitvoering ge wacht had. Na het Concert schaarden zich de mu zikanten en eereleden in gelederen om zich tol den aftocht gereed te maken, en wel dra, gevolgd van de duizenden menschen die zich op de Jean Barlplaats verdron gen, gingen zij statiewaarls, onder het gcspel der vroolijke tonen van Reusje. Het ware onmogelijk de geestdrift te beschrijven die gedurende deze aftocht heerschte. Men sprong, men danste, men huppelde en de vreugdestond op elks ge laal te lezen. Onnoodig te zeggen dat het weder aller gunstigst was, de geuzenzon schoot hare gulden stralen over de stad en scheen te willen deel nemen aan de algemecne blijd schap. De terugkomst was zoo vroolijk als het mogelijk was, gezang engespel wisselden elkander af gedurende de reis en de aan komst in Yperen geleek eene zegetocht, waar er wel 6T nieuwsgierigen toege sneld waren. Niets was voorbereid, geene uilnoodigingen waren gedaan geweest. Doch iedereen heeft kunnen zien hoe prachtig, hoe geestdriftig de inkomst der liberale Oud-Pompiers was. Sommige huizen zelfs waren verlicht ter hunner eer, vuurwerken en fakkels ver gezelden hen op hunnen tocht en dit alles is een klaar bewijs hoezeer men hier de Maatschappij der Oud-Pompiers bemint. Hel schijnt dal ons artikel over de ver grooting der statie het geluk niet gehad heeft den schrijver van het Aleuwsblad te behagen. In zijne opgewondenheid maakt hij ons uit voor wehveters, die niet eens den waren toestand der zaken begrijpt. En, om te toonen (of te doen gelooven) dat onze bemerking maar ijdel gezwets is, begint hij met te zeggen dat de statie van Yperen niet aan het gouver nement, maar aan de Maatschappij der Yzerenwegen van West-Vlaanderen toe behoort; diensvolgens, roept hij zegevie rend uithet is de Maatschappij en niet het Gouvernement die verplicht is de noodige verbeteringen en vergrooling aan de statie te doen. Dit wisten wij zoo wel als de wijsneus van 't A'ieuwsblad maar zulke belang rijke werken worden slechts gedaan on der de bescherming van 't Gouvernement, die hulpsommen toestaat om de kosten te helpen dekken. Wal Wij bedooldeu in liet artikel üat door het Nieuwsblad gehekeld wordt, is de haarklieverij van den minister van Yzerwegen, die tot hiertoe geweigerd heeft eenigen onderstand aan de Maat schappij van West-Vlaanderen te verlee- nen. De talrijke smeekschriften die, lot nu toe gestuurd zijn geweest, bleven zon der uitwerksel. De Maatschappij weigert niet de gevraagde vergrooting toe te staan, maar de minister weigert hulpgelden. De Maatschappij weel zeer wel wat de nood wendigheden vereischen, cn zou niets be ters vragen dan aan het billijk verzoek van den Yperschen koophandelskring te vol doen, maar de minister, die hel op Yperen gemunt heeft, blijft onverschillig en zelfs hardnekkig in zijne weigering. De heer Colaert, in de laatste zitting van den Gemeenteraad, heeft wel is waar ver klaard dat de Minister van Yzerwegen gezegd heeft dat, indien het den Staat toekwam de statie te vergrooten, hij de stad Yperen zou begiftigen met eene statie die waardig is van hare praalgebouwen. De Staat, zegt hij, kan er slechts tusschen komen door hulpgelden.^ Maar waarom staat hij die hulpgelden niet toe, waarom voldoet hij niet aan den wensch der Maatschappij, aan de menig vuldige verzoekschriften van den Handels kring en van al de Yperlingen, alsook aan de vraag der volksvertegenwoordigers en senateur van ons arrondissement? Dit is slechts een uitvluchtsel waarach ter hij zich verschuilt en dat ons niet kan om den tuin leiden. Ware hij niet stelsel matig vijandig aan al wat Yperen betreft, bij zou gehoor gegeven hebben aan de bil lijke vragen die hem gedaan werden en de voorstellen der Maatschappij van West- Vlaanderen niet van de hand hebben gewezen. Ten andere, hij ook heeft er belang bij om de noodige verbeteringen aan het sta tiegebouw te brengen, daar er eene linie van den Staat voorbij loopt. De linie van Armentiers-Oostende is belangrijk genoeg om toch wel iels voor haar te doen en hel is beweenenswaardig te zien dat wij slech ter zijn medegedeeld dan Meenen en Wer- vick, die ten minste niet alle oogenblikken voor ongelukken moeten vreezen. De schrijver van het Nieuwsblad mag het kwalijk nemen of niet, wij volharden in onze gezegden. Gelijk wij het reeds hebben aangekon digd, het is Zondag, 25 dezer dat de in- peereboom zal plaats hebben, om 12 ure 's middags. Het ware te wenscben dat ie dereen, zonder onderscheid van partij, deze gelegenheid waarneirmom de onthul ling van het standbeeld van onzen door- luchligen stadsgenoot, den schrijver der Ypriana met zijne tegenwoordigheid te vereeren. Het is algemeen gekend hoezeer Alfons Vandenpeereboom zijne geboortestad lief had cn wat hij \oor haar gedaan heeft; ook durven wij de hoop koesteren dat alle po litieke veeten dien dag zullen vergelen worden om den geschiedenisschrijver, den opsteller der Ypriana te herdenken,- en dat alle inwoners hunne huizen zullen willen bevlaggen. Het Mannetje uil de mane, dat den titel draagt van 21n redacteur van hel Journal d'Ypresvindt dat wij ons niet genoeg met zijn nietig persoontje bezig houden en voorspelt ons eene haastige dood omdat wij slechts sommige artikels uit het Pro- gres vertalen. Wij vinden dat, wanneer het Progres iels schrijft dat wij aan onze vloamsche lezers willen mededeelen, het zeereenvou- voudigiste vertalon wat wij willen ken- B huldiging Y«n hot gedenkoluk Vyj)(]£n-

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1892 | | pagina 2