krachtdadige pogingen van VANDENPEE-
BOOM, dat zij die kostbare gunst en dit be
nijdenswaardig voorrecht verschuldigd is.
Maar ik denk hier terug, Mijnheeren,
aan een tijdstip op welk liij van het Stadhuis
naar het Ministerie van binnenlandsche za
ken is overgegaan.
Het zij mij toegelaten een oogenblik
weder te keeren tot den gewezen gemeente-
tnagistraat, Burgemeester benoemd in Fe
bruari 1859.
Velen onder ons zullen zich opnieuw die
«deftige inhuldigingsplechtigheid van 3 Maart
1859 herinneren,te midden, derwellte de op
volger van den achtbaren baron Vandersti-
chele de Maubus, door de gansche stad toe
gejuicht, onder de eeuwenoude gewelven
«onzer Halle, vóór eene door blijdschap ver
voerde menigte, die onvergetelijke woorden,
herhaald der oude gemeente-magistraten,
uitsprak: Ik zweer dat ik noch haat noch
wrok heb tegen niemand, en dat al mijne
stadsgenooten, wie zij ook zijn, een gelijk
recht aan mijne rechtvaardigheid en een
gelijk deel aan mijne toegenegenheid zul-
len hebben!
Gij weet allen, Mijnbeeren, hoezeer hij
«dezen eed getrouw is gebleven, alzoo aan
zijne opvolgers een zeldzaam en groot Voor
beeld van bestuurlijke eerlijkheid en onpar
tijdigheid nalatende.
De nieuwe Burgemeester zette met den
zelfden ijver en een nog vermeerderd gezag
de groote ontwerpen voort die de Schepen
zoo gelukkiglijk had opgevat.
Het ware te lang,voor de omstandigheid,
de optelling te doen van al de diensten welke
hij niets dan aan de stad bewees.
Men heeft het met oneindig veel gelijk
gezegd, en ik hoef hier slechts den lof te
herhalen in andere gelegenheden gegeven,
dat gedurende zijn negentienjarig bestuur,
-zoo voorspoedig onder de financiëele betrek
king als onder de andere, al wat zich aan
het zedelijk of stoffelijk belang der stad
hechte een nieuw leven bekwam.
Laten wij echter niet na te herinneren
dat eene menigte groote en duurzame din
gen, door hem gesticht of voleind, het wer
den met de medehulp eener personneele
milddadigheid die wel op de hoogte was van
het verstand dat ze opgevat had of hunne
voltooiing regelde.
Getuige, onder andere, die prachtige
vensterruiten, die de weêrgalooze schepen
zaal, waarvan wij komen te spreken, op
eene zoo indrukwekkende wijze versieren,
terwijl zij haar met eene tooverachtige
klaarte verlichten.
En diezelfde mildheid, wij moeten het
ook niet verzwijgen, die medehielp tot de
uitvoering van kunstgewrochten of tot de
uitbreiding van inrichtingen van openbaar
nut, zooals de scholen,het Museum,de biblio
theek,spreidde zich in oplettende en beschei-
dene weldadigheid over al dezen die eenige
ellende te helpen, of eenig schielijk ongeluk
te verzachten, of een te zwaren last van op
voeding te dragen hadden.
Ahindien de stemmen van al dezen
die hij geholpen en beschermd heeft, van al
.dezen die eenige weldaad van zijne hand
bekwamen, zich hier mochten verheffen,
welk oneindig concert van dankzeggingen
zouden onze ooren komen treffen en onze
harten bewegen
En het is geen der minste titels van
VANDENPEEREBOOM aan den eerbied
zijner stadsgenooten, Mijnheeren, het edel
gebruik dat hij gemaakt heeft van eene aan
zienlijke fortuin die hij van zijne vaderen
geërfd had, fortuin die hij nooit gezorgd
'heeft te vergrooten te midden der menigvul
dige en gemakkelijke gelegenheden die de
geest van nijverheid en onderneming langs
alle kanten zaait, als valstrikken, op den
weg en tot onder de voeten der invloedrijke
mannen der staatkunde.
-» Een bestuurder van zulke gehalte en van
eene zoo groote volmaaktheid, kan ons niet
onbepaaldelijk bijblijven.
»Er zijn mannen die,door de gelukkige ont
moeting der opperste hoedanigheden van het
verstand en van het karakter; door de ver-
eenigiug der kostelijkste gaven van den
geest en van het hart, overal op hunne plaats
zijn, en bekwaam zijn met eer al de bedie
ningen, al de ambten te beklceden, hoe ver
heven en hoe moeilijk zij zijn mogen.
VANDENPEEREBÓOM was van dit
getal.
De doorluchtige Stichter van ons Stam
huis, die kon oordeelen over verdiensten,
deze van onzen uitmuntenden Burgemeester
waardeerende die hem zoo welsprekend het
woord gericht had tijdens zijn bezoek van
16 September 1860, riep hem, het jaar na
dien, in zijnen Raad en vertrouwde hom liet
ministerie van Binnenlandsche Zaken toe.
VANDENPEEREBOOM bekleedde dit
verheven ambt tot in 1868.
Het is nu bet oogenblik niet over dit
lang bestuur te spreken.
Bemerken wij echter dat, gedurende de
zes jaren van zijn ministerie, VANDENPEE
REBOOM voortging met eene bijzondere
zorg. zich gelegen te laten aan het volkson
derwijs, waaraan hij talrijke en nuttige ver
beteringen bracht, zoowel ten opzichte zijner
verspreiding als ten opzichte" van den toe
stand der onderwijzers.
De kunsten, de wetenschappen, de let
terkunde en wel bijzonderlijk de Vlaamsche
Letteren die hij als ware Vlaming lief had,
vonden in hem een zoo wakkeren als ver
lichten beschermer.
Wie heeft die opdracht der Kerels van
Vlaanderen niet gelezen waarin onze on
sterfelijke Conscience al de diensten opsomt
die hij aan de moedertaal bewezen heeft en
hem er over bedankt in den naam van al de
Vlamingen
Herinneren wij nog dat bet onder zijn
ministerie was dat op onze grenzen de
schrikkelijke veepest als een donderslag uit
borst, onze verschrikte landlieden en den
akkerbouw zelf, die voeder van het land,
met een algemeenen ondergang bedreigende.
Er waren maatregelen van bescherming
noodig, zoo groot als het gevaar.
VANDENPEEREBOOM nam er spoe
dige, krachtdadige en volledige, zoowel dat
het land van de schrikkelijke plaag verlost
werd.
Onze stad heeft d:e nationale betooging
van 17 Mei 1868 niet vergeten: te midden van
welke de vertegenwoordigers van 35,000 bcl-
gische landbouwers, van al de provinciën
toegesneld en tot alle denkwijzen behoorende,
hem de zielroerendste ovatie deden waarvan
een minister ooit het voorwerp geweest is!
VANDENPEEREBOOM had het Staats
bestuur aanvaard zender haast en zonder
heerschzucht, alleenlijk om zich te onder
werpen aan het yerlangen des Konings, dat
ook het verlangen des lands was... Hij ver
liet het zonder spijt in het begin van 1868,
met dezelfde waardigheid die hij getoond
had aan het bewind, men weet ter gelegen
heid van welke strijdige meening met eenige
zijner kollega's van het kabinet en de meer
derheid van het parlement.
s In deze omstandigheid, gelijk in andere,
bleef hij getrouw aan zijne leus Als riet
buigt niet en, waardeerbare eere, bij
werd in zijne verwijdering vergezeld van den
meest geëerbiedigden en den eerwaardigsten
onzer volksvertegenwoordigers, zijnen vriend
K. Rogier, die minister van Buitenlandsche
Zaken was.
Als bewijs van hoogachting, van droef
heid misschien, benoemde de Koning hem,
eenige dagen later, tot Staatsminister, hem
het Groot-Lint derLeopoldsorde voorbehou
dende, waarmede hij hem vereerde in 1885,
VANDENPEEREBOOM, het ministerie
verlaten hebbende, ging opnieuw bezit nemen
van zijnen zetel van volksvertegenwoordiger
van Yperen, en zijn wetgevend mandaat met
twee banden hernemende, ging hij voort met
•deel te nemen, met denzelfden ijver, aan al
les wat den voorspoed van het arrondisse
ment of het algemeen welzijn des lands be
trof.
Dit duurde nog negen jaren, tot in 1876.
In de kiezing van 13 Juni van dat jaar,
zette eene verandering van denkwijze VAN
DENPEEREBOOM af van zijnen zetel, dien
hij gedurende bijna dertig jaren met zooveel
dienstwilligheid, eer en luister bekleed had.
Wij zullen hier de gevoelens niet herin
neren welke die daad van ostracismus, die
een der waardigste volksvertegenwoordigers
trof, bij zijne vrienden te weeg bracht.
Zooveel te min, dat de afgezette kandi
daat er niet bovenmate door bewogen werd.
VANDENPEEREBOOM had inderdaad
te veel vastheid en grootmoedigheid, om zich
door dergelijken slag te laten ontmoedigen.
-» De geschiedenis beter kennende dan ie
mand, beter dan iemand ook wist hij dat de
dankbaarheid der menigte veranderlijk is,
en dat een volk, groot onder de volkeren,
eens moede geworden was eenen medeburger
rechtvaardig te hooren noemen, wien hij de
grootste eerambten geschonken had.
Hij mocht, overigens, gelooven dat het
de meerderheid der stad niet was die hem
schielijk ongetrouw was geworden; dat, alles
wel beschouwd, het kiezerskorps in hem
slechts den politieken mensch getroffen had,
en niet den gewezen magistraat, aan wien de
achting van allen onverzettelijk verworven
was.
Bijgevolg daar waar anderen min edel
moedig, spijt en misnoegen zouden opgevat
hebben, bleef hij kalm en ongevoelig, tegen
niemand geenen wrok dragende en, in den
volledigen terugkeer tot zijne lieve studiën,
de vergetelheid puttende van een gezag waar
van hij nimmer den luister benijd had, en
van eene waardigheid, waarvan hij in den
loop van zijn reeds gevorderd leven, al de
bedriegelijke ijdelheid en al de nietigheid
had kunnen peilen.
Indien hij iets van den verloren toestand
betreurde, het kon slechts de gelegenheid
zijn, gelijk eertijds aan al degenen die, zon
der onderscheid, voortgingen met zich tot
zijne onputtelijke dienstwaardigheid te wen
den, dienst te kunnen bewijzen.
Het komt in onze rol niet hier de parle-
mentarische loopbaan van VANDENPEE
REBOOM te bestudeeren noeh de daden van
den staatkundige te doen gelden.
Ter zijde wij geen genoegzaam gezag
hebben voor dergelijk werk, ware het 't
oogenblik niet dit te beproeven.
Iemand anders, bevoegder dan ik, zal er
zich eens mede kunnen gelasten, wanneer de
ondervinding, gesproten uit de gebeurtenis
sen, en de bevrediging, voortgebracht door
de jaren die verloopen, dien levensbeschrij
ver der toekomst zullen toelaten zich te ver
voegen bij beter onderrichte en onpartijdigere
geesten dan deze van onzen tijd.
Het zal ons echter toegelaten zijn in het
voorbijgaan te zeggen dat, welke ook de ver
deeldheid van denkwijze zij, er een punt is
waarover al de rechtschapen geesten moeten
eensgezind zijn.
Wij willen spreken, Mijnheeren, van het-
gene de uitmuntende en voortreffelijke zijde
van 't karakter van VANDENPEEREBOOM
als openbare ambtenaar uitgemaakt heeft