ess-
weest zich zelf te Reven en te zeggen, met
eene wettige en gelukkige openhartigheid,
gelijk hij h?t in de voorrede der Ypriana ge
daan heeftdat hij, bij het eindigen van
zijne lange en arbeidzame levensbaan, de
voldoening mocht hebben welke aan de
menschen van goeden wil de bewusthheid
geeft hunnen plicht tot het einde toe vol-
braoht te hebben; daar hij gewetensvol
zijn gansche leven aan den dienst zijner
duurbare geboortestad gewijd had.
Alzoo, Mijnheeren, is de uitmuntende
burger in breede trekken, maar met eene zeer
onvermogende hand, afgeschilderd, wiens
vrienden, bezorgd voor de nakomelingschap,
van nu af gedachtenis hebben willen veree
ren.
Zeker is het dat zulkdanige man, geza-
menderhand met zijne groote verstandelijke
en zedelijke kennissen, met zijn roemrijken
stoet van daden, gewrochten en diensten,
verdiende dat de Kunst, wier vurige be
schermer hij was, hem in het brons of in
het marmer deed- herleven.
En nochtans, in het begin harer teedere
onderneming, heeft uwe Commissie (het valt
haar niet zwaar deze bekentenis te doen)
niet gedacht den schrijver der Ypriana een
standbeeld op te richten.
Het karakter van den gewezen magistraat
inziende, had zij eerder het inzicht een zedig
gedenkstuk, gelijk de man zelf, ter zijner
nagedachtenis op te richten.
Het lot heeft er anders over beslist.
Een Ypersche kunstenaar, wiens be
schermer en vriend VANDENPEEREBOOM
was, heeft er aan gehouden zich van eene
schuld des harten te kwijten jegens dezen
die hem, gelijk aan zooveel anderen, de
eerste stappen in de ruwe baan der kunst
vergemakkelijkte.
't Is aan dit edel gevoel van bijzondere
dankbaarheid dat wij het gewrocht verschul
digd zijn welk gij aanstonds zult bewonde
ren, en dat, in hunne levende vormen, die
zoo sympathetische en volksminnende ge
laatstrekken van onzen oud-Burgemeester
wedergeeft.
Dat de edelmoedige kunstenaar, Mijn
heer Fiers, hier onze dankzeggingen met
onze gelukwenschen ontvangenHij kon
niet beter en niet waardiger eene levens
baan bekronen die zooveel bijval verwierf
en welke ingelijks de stad Yperen tot eere
strekt.
Er blijft ons nog een iaatsten plicht te
volbrengen, Mijnheeren, 't is-het Gemeente
bestuur te bedanken voor de welwillende
medehulp die het ons heeft willen verleenen
en het gedenkstuk, dat wij komen in te hul
digen, aan zijne bescherming over te laten.
De inrichtingscommissie, met die over
handiging te doen, wil zich overtuigen, Mijn
heer de Burgemeester, dat hare kostbare
offerande zal ontvangen worden met dezelf
de gevoelens als de hare.
Uwe tegenwoordigheid in deze plechtig
heid en deze van geheel den Gemeenteraad
zijn er eene verzekerende waarborg van.
De dood moet ook hare voorrechten heb
ben dit, onder andere, van de grieven en
de misnoegens van meening uit te wisschen
en uit te dooven.
Boven hetgene in VANDENPEEREBOOM
den man eener partij, den politieken tegen
strever, steeds e rlijken en edelmoedigen te
genstrever, uitmaakte, zal voortaan voor
allen de bedaarde, dankbare en bewogene
gedachtenis zweven van hetgene ook in hem
de oud-magistraat was, zoo verkleefd aan de
stad, haar weldoener en de verteller van
haren roem in het verledene.
Alzoo bedekt, beschermd door eene
vrome bezorgdheid waarvan de overheid zelf
het voorbeeld zal kunnen geven, zal de
schrijver der Ypriana blijven voortleven in
dit gedenkstuk gelijk hij zal leven in zijne
schriften, en het zal zijn beeld, omringd van
eerbied, toegelaten zijn dwars door de tijden
aan de toekomende geslachten, met de deug
den,de verdiensten die den man onderscheid
den, de bewondering, de liefde en de dank
baarheid te herhalen van dezen die zijne
tijdgenooten waren en de eer hadden zijne
vrienden te zijn.
En wanneer onze nakomelingen, door
hunne vaderen in de vereering dezer groote
nagedachtenis onderwezen, op hunne beurt
vóór dit standbeeld zullen gaan, zullen zij,
gelijk wij het heden doen, met dezelfde ge
voelens van bewogene dankbaarheid en van
burgerlijke fierheid mogen zeggenziedaar
wat beter dan een held of een groot verstand
herinnertziedaar wat de gedachtenis in
het geheugen brengt van een grooten mede
burger, bezield met de zuiverste en de vu
rigste vaderlandsliefde, die maar laefde voor
het geluk en de verheerlijking zijner duur
bare geboortestad en die, bij uitmuntend
heid, in de grootste béteekenis der woorden,
een rechtvaardig en een deugdzaam man
was.
Nauwelijks heeft M. Bossaert zijne rede
voering geëindigd, of het doek dat nog het
standbeeld bedekte valt neder en het afbeeld
sel van den doorluchtigen medeburger, dien
menigeen zich nog herinnert, vertoont zich
aan de menigte, die zich op de Vandenpee-
reboomplaats verdringt.
Alsdan verschijnt het laatste gewrocht van
den uitmuntenden beeldhouwer, M. Fiers,
een ander kind van Yperen, die schijnt zich
zeiven te hebben willen overtreffen om een
werk voort te brengen dat waardig was van
den kunstroem zijner geboortestad, en ter
zelfder tijde waardig van den man nie zoo
vele jaren van zijn leven besteedde om dien
roem te behouden en te doen aangroeien.
Het is met een innig geluk dat wij den
kunstenaar onze vurigste gelukwenschen
aanbieden.
Nadat de stadsharmonie de vaderlandsche
toonen der Brabangonne had doen weer
galmen en dat eene volledige stilte het alge
meen gejuich vervangen had, nam de heer
Schepen Colaert het woord in den naam van
het Stadsbestuur en sprak met krachtige
stem de volgende redevoering uit
Mijnheeren,
Gij hebt gelijk, heer Voorzitter, heeren
leden van het inrichtings komiteit, met dit
standbeeld onder de bescherming te stellen
van het Gemeentebestuur, de overtuiging
uit te drukken dat uwe kostelooze offerande
zal aangenomen worden in de gevoelens ge
lijkvormig aan degene die deze betooging
uwer bewondering en uwer dankbaarheid
ingeboezemd hebben.
Hoe zou het anders kunnen zijn, wan
neer het er op aankomt voor de stad een
gewrocht te aanvaarden dat door een Yper-
schen kunstenaar opgevat en uitgevoerd is
geweest en geschikt is om het geheugen van
een auderen Yperling', een onzer doorluch-
tigste stadsgenooten voort te zetten.
Het is ook niet zonder eene wettige vol
doening te gevoelen dat de Gemeenteraad, met
uwe uitnoodiging te beantwoorden, met een
parigheid van stemmen zijner leden, be-loten
heeft met u den schrijver der Ypriana te
vereeren en officiëellijk uit te roepen dat de
held van dit feest zich zeer verdienstelijk
heeft gemaakt bij zijne geboortestad en bij
zijn vaderland.
Wat is er aan gelegen dat deze die in
den naam der stad Yperen spreekt tot eene
partij behoore die deze van Alfons VAN
DENPEEREBOOM niet was
Gij hebt het gezegd, heer Voorzitter, en
wij herhalen het: een volk, eene stad ver
eeren zich met dezen te vereeren die hen
gediend hebben. Is het ook niet waar dat
eene partij zich verheft door al het billijke
dat zij doen kan voor de tegenstrijdige partij
en door de verdiende hulde te bewijzen aan
liare politieke tegenstrevers
Want indien ik poogde, door, ik weet
niet welke behendigheid van taal, de waar
heid te bewimpelen, de geschiedenis, de on
partijdige geschiedenis zou daar zijn om mij
tegen te spreken; en met haar zouden het
leven, de daden en de gewrochten van den
openbaren ambtenaar en van den schrijver
er zich tegen verzetten.
n Het is de eerste maal niet, heer Voorzit
ter, dat gij gelast zijt van VANDENPEERE
BOOM te spreken. Toen gij, van af het begin
uwer redevoering, de eensgezinde hetooging
van 30 September 1883 in het geheugen
bracht, hebben wij ons de wijze herinnerd
op welke gij alsdan uw eervol mandaat ver
vuld hebt. Ons algemeen gedacht is geweest
dat deze die zoo wel den schrijver der
Ypriana geroemd had, op dezelfde wijze
zou kunnen doen gelden wat in hem den
politiek man uitmaakte. Ik dank u het met
zooveel gevoel als talent en gezag te hebben
gedaan.
Gij hebt alzoo mijne taak wonderlijk
vereenvoudigd. Gij hebt mij toegelaten kort
te zijn en nog slechts eenige merkwaardige
daden van de werken en van het karakter
van onzen uitmuntenden stadsgenoot te
herinneren.
Yperen heeft hot voorrecht gehad het
daglicht of het burgerrecht te geven aan
verscheidene mannen wier gedachtenis niet
zal uitgewischt worden. VANDENPEERE
BOOM is onwedersprekelijk van dit getal
en ecu der doorluchtigste kinderen onzer
oude stad. Zijn naam zal in de geschiedenis
geboekt staan nevens deze van Julius Malou
en van De Haerne, waarvan gij mij zult toe
laten in deze plechtige omstandigheid de
gedachtenis op te roepen en, in het voorbij
gaan,de groote figuren te groeten. Gelijk zij,
ofschoon in een tegenstrijdig kamp, heeft hij
zijn leven gewijd aan d'openbare zaak.Hij had
bet gehalte niet van het gewezen opperhoofd
der katholieke partij en zijn doortocht zal in
de jaarboeken van het mensclidom niet af-
teekenen gelijk deze van den kanonik-afge-
vaardigde. Maar er zal gezegd worden dat,
van al zijne tijdgenooten, hij het is die zijne
geboortestad met de meeste hartstocht be
minde en haar met de meeste verkleefdheid
diende.
Het is in onze oogen gelijk in de uwe zijne
grootste verdienste en de voornaamste reden
dezer betooging.
Ik zal niet herhalen wat gij gezegd hebt,
heer Voorzitter, van de hoedanigheden en
van de besturende kennissen van VANDEN
PEEREBOOM, van de diensten die hij be
wezen heeft aan de stad in den raad der ge
meente, in dezen der provincie, in de volks
vertegenwoordiging en tot in den raad vau
de Kroon. Maar dat men mij toelate te her
zeggen dat hij, in de zedigste standen gelijk
in het toppunt der eer, in den tegenspoed ge
lijk in den voorspoed, in de zegepraal en tot
inde nederlaag, zich aan zijne lieve stad
Yperen kon van nutte maken.
De tegenspoed echter kende hij niet.
Wie in het leven heeft zijn deel niet van de
beproevingen en de moeielijkheden? Maar ge
durende zijne gansche openbare levensbaan,
die zich uitstrekt vau 1843 tot 1876, had hij
de kans niet hem onophoudelijk de volks
gunst te zien tegenlachen waaraan hij gevoe
lig was, de eerambten die hij niet versmaad
de zonder dezelve na te jagen, en de alge-
meene achting die hem in zijn stil leven vei-