Lantaarnaansteker,
Stadsnieuws.
Mengelwerk. 13
LOTGEVALLEN EENER WEES
Werkmansbuizen.
wetgevers hebben al zooveel verzonnen
om dien algemeenen verplichten solda,
tendienst op de lange baan te schuiven-
en hoe meer zij verzinnen, hoe meer
zij de faam van ons leger verminde
ren. Onze legerinrichting is zelfs de
schijn niet meer van wat ze zou moe
ten zijn en elke maal dat er een kleine
oorlog in Belgie plaats heeft, of 't geen
wij gewoonlijk noemen a de groote
manoeuvers verliest ons landeken een
groot deel van zijne pluimen op dat
gebied.
Lk lees daarover in Le Matin van
Antwerpen, nummer van verleden
Zondag, een artikel, waaruit ik niet
kan nalaten eenige stukjes mede te
deelen. Zoo vind ik daarin ondere an
dere het volgende volgens de getui
genis der dagbladen, die verslagen over
de groote krijgsoefeningen mededee-
len, is ons voetvolk niet veel waard,
ons paardevolk of ruiterij beteekend
niets en ons grof geschut of artillerie
bestaat niet. Wat het legerbestuur be
treft, het is de moeite niet waard ervan
te spreken. Volgens een onzer konfra
ters was het geene atdeeling ruiterij,
die oefeningeu deed, maar enkel een
geraamte daarvan. Het peloton dat re
gelmatig bestaan moet uit vier en
twintig of twee en dertig man, telt er
bij ons twaalf of veertien. Trekt daar
van eene officiersverkenning, eene
nachtronde en eenige streekverkenners
af en rekent uit wat er dan overblijft.
Een ander spreekt over het lang
verstandelijk peil onzer ruiterij Zoo
haast in onze ruiterbenden een man be
wijzen van wat geleerdheid geeft, ge
bruikt men hem in de bureelen of men
maakt er een officierskoecht van deze
die in het peloton blijven, staan beue
den alle verstandelijke ontwikkeling
en zijn daardoor ook volstrekt onbe
kwaam om te velde de diensten te
doen, die men van hem verwacht.
De voedingsdienst zegt een ander
liet ook al te wenschen. Veel te dik
wijls stond het bestuur daar met de
armen overeen en liet de officieren de
zaken maar schikken zoo goed en zoo
kwaad als 't kon. Zoo de soldaten niet
te klagen hadden is het wel omdat de
streek, waar de legeroefeningen
plaats hadden, rijk is en overvloedig
levensmiddelen van allen aard heeft.
Maar het zou heel anders geweest zijn
in een arm gewest, zooals in de Kem
pen, b. v.
Een vierde stelt vast dat de oefenin
gen van het voetvolk slecht geleid wer
den, met een onvoldoende getal man
schappen. Die oefeningen hebben den
ellendigen toestand doen zien van ons
leger.
Een vijfde spreekt op bijzonder be
droefde wijze van de nietigheid van
ons grof geschut.
Maar allen laten zich eentoonig uit
over de deugdelijkheid onzer krijgs-
DE
Uit het Engelsch.
Elfde hoofdstuk.
Eene hode
van lieinelsvretle op aarde.
Het was echter moeilij k zich voor te stellen
dat Amelia blind was. Dit was eene om
standigheid, welke hare vrienden nooit door
morrend klagen of overmatig eischen om
hulp of toegeeflijkheid werd opgedrongen
en door hare gesloten oogleden, door hare
zware en donkere wimpers beschaduwd,
niets onaangenaams voor 't gezicht van
anderen hadden, gebeurde 't niet zelden dat
diegenen, die haar omringden, met haar
spraken over dingen welke alleen door 't ge
zicht konden worden waargenomen, ja,
zelfs hare aandacht op het een of ander
wilden vestigen, dewijl zij voor het oogen-
blik haar droevig gemis geheel vergaten.
Amelia zuchte nooit daarover, en scheen
nooit gekwetst door zulk een gebrek aan
oplettendheid zelfs toonde zij nooit dat de
voorwerpen, waarvan het gezicht haar ont
trokken was, haar minder beslangstelling
inboezemden maar volkomen tevreden,
naar't scheen, met de beschrijvingen, die zij
hoorde, of de schilderijen, die hare ver
beelding voor hare teekende, sprak zij op
geruimd en schertsend mede over alles
muziekkorpsen, die de bewondering
van Europa verdienen.
Bij onze fanfaren ontbreekt er nie
mand. De manschappen zijn voltallig.
Geen klarinet is op 't appel te kort. De
kleine fluiten hebben bewijzen van le
venskracht gegeven en de Engelsche
hoornen (les cors anglais) blonken uit
door hunne tricht. Evenzoo mogen wij
rekenen op de vaderlandsliefde van de
groote trommels of grosses caisses.
Onder opzicht van vakkundige op
voeding en van het getal, kunnen wij
ons ter nauwernood meten met de re
publiek van Sint Marioo, maar onder
opzicht der muziek zij n wij de sterkste.
Als de vijand komt kunnen wij verre
dragende fluiten en onze onoverwinba
re trombonnen op hem richten. Wij
hebben maar deze meerderheid, maar
wij hebben ze toch en al onze dagbla
den verklaren dat ronduit. De muziek-
kopsen zijn het eenige deel van ons le
ger te velde, waartegen niet gepreuteld
werd. Laat er ons fier over zijn zij
zijn op de hoogte van den toestand.
Doch laat ons ernstiger spreken.
Heriuneren wij ons dat het vraagpunt
van den persoonlijken dienstplicht bij
ODS lang gesteld werd eer het in
Duitschland en Frankrijk eene oplos
sing had gekregen. Wij hebben die
oplossing nog niet wij zullen ze mis
schien nog zoo gauw niet krijgen, en
wij hebben er nochthans de noodzake
lijkheid en de verdienste reeds in 1845
van besproken. Den 8 April van dat
jaar sprak oen volksvertegenwoordiger
in de kamers eene redevoering uit, die
wij wel in haar geheel zouden willen
overnemen doch wij kanen er enkel
eenige uittreksels van aanhalen. Deze
volksvertegenwoordiger heete Adelson
Castiau.
De grondwet zegde hij heeft
bepaald de noodzakelijkheid der her
vorming onzer legerinrichting ver
klaard. Zij heeft gewild dat deze her
vorming, uit de aanraking met de
nieuwe gedachten erboren in verband
werde gebracht met het grondbegin
onzer staatkundige instellingen, onzer
nationale heerschappij en de demo-
kratische gelijkheid van al de burgers
voor de wet.
Is onze oude legerinrichting, wier
voortbestaan en bewaring men ons met
een bijgeloovigen eerbied vooorstelt,
niet in strijd met dat grondbegin van
de demokratische gelijkheid Waarop
is ons legerstelsel gesteund Op de
aanwerving. En hoe geschiedt die aan
werving Bij middel der loting en der
plaatsvervanging. Ik spreek niet van
de vrijwillige indiensttreding, die
haast niet meer bestaat dan in de he
rinnering. Dit wil zeggen, Mijnheeren,
dat geheel onze legerinrichting heden
nog bestaat op onzin en onrechtvaar
digheid. Op onzin Wat is er toch od-
zedelijker dan den zwaarsten der
maatschappelijke lasten toe te vertroa-
waarmede haar gezelschap zich bezig hield.
Sommigen zegden dat Amelia den beval-
ligsten mond van de wereld had, en werden
nooit moede de gedurig afwisseldende uit
drukking harer lippen waar te nemen.
Sommigen zegden dat het 't kuiltje in hare
rechter wang was, dat haar vooral bekoor
lijk maakte anderen (en dit waren jonge
meisjes, die gaarne zeiven bekoorlijk wilden
zijn) merkten wel eens aan, dat zij, indien
zij dachten dat zij heure haren daardoor zoo
konden doen golven als die van Amelia, ze
eiken avond zouden vlechten dat stond
zoo goed. Doch de weinige uitgelezen, die,
daar zij zeiven godvreezend gezind waren,
in staa,t waren om Amelia's karakter te
begrijpen en te waardoeren de weinigen,
die somtijds getuige van haren zielestrijd en
hare zegepraal waren geweest indien zij
gezegd hadden wat zij voor de bron hielden
waaruit Amelia het vermogen putte, door
hetwelk haar gelaat en hare stem het hart
van ouden jongen overmeesterden en hen
bewondering en liefde afdwongen, zouden
zij hetzelfde gezegd hebben dat Geertje
zegde, toen zij op denzelfden Zondag na
middag waarvan wij spreken, Amelia zoo
ernstig had zitten aanstaren Jufvrouw
Amelia, ik weet dat gij bij God geweest
zijt.
Geertje was zeker een vreemd kind. Hoe
weinig onderwezen zij ook was, had zij
toch Amelia's oneindige verhevenheid boven
allle menschen, die zij nog ooit gezien had,
gevoeld en zich overgevende aan het geloof,
dat zij tot eene boven de mensehheid verhe
vene orde van wezens behoorde, stelde zij
een onbeperkt vertrouwen in al wat zij
haar ze en liet zich gewillig leiden door
eene vriendin, die zij gevoelde dat zij haar
lief had en niets dan haar welzijn bedoelde.
I Terwijl Geertje nu aan Amelia's voeten zat
wen aan de kansen eener loting, den
willekeur van het toeval l Zij berust
op eene onrechtvaardigheid dan deze j
van aau de rijke standen het voorrecht
toe te kennen zich te mogen laten ver
vangen en zich zoo aan eenen bloed-
plicht te onttrekken Is het geen ware
slavenhandel
Volgens het verslag der zitting
van den gemeenteraad van 5 Sep
tember laatst, is het Schepencollege
van inzicht, indien het niet kan over
eenkomen met M. Valcke wegens
den prijs aan welken de stad hem
den grond van zijne oude gazfabriek
zou afstaan, dezen grond te verkoo-
pen om er eene nieuwe wijk werk
manshuizen te laten bouwen.
In dit vooruitzicht heeft M. -Van-
denboogaerde, in stede en plaats
van M. Fraeys, Schepen der open
bare werken, wie zijne menigvuldige
en opslorpende bedieningen altijd
elders roepen, een plan van den
grond, in loten verdeeld, gemaakt.
Volgens zijn werk, schat hij, dat de
stad 25,000 franks zou maken met
den grond te verkoopen om er werk
manswoningen op te bouwen.
Op dit ontwerp, heeft de Raads
heer M. D'Huvettere, sprekende met
kennis van zaken en met reden,
daartegen ingébracht, dat er reeds
genoeg huizen in Yper te huren zijn.
M. Biebuyck vindt, integendeel,
dat er korteres is van werkmanshui
zen.
Dit is eene grove dwaling van
wege dit jong en nog onervaren
raadslid, die met zijne ouders op
den buiten woont, en vervolgens
niet schijnt bekend te staan met den
wezelijken toestand onder deze be
trekking.
Om zich er van te kunnen over
tuigen, raden wij hem aan een wan-
delingske in stad te komen doen, en
hij zal kunnen vaststellen, even als
wij, dat bijna in alle straten, werk
manshuizen, zoowel oude als nieuwe,
onbewoond staan. Op het buiten
grondgebied, zijn er insgelijks me
nige ongebruikt, en zelfs onder deze
onlangs nieuw gebouwd. (1)
(1) Overigens, welk ook het gedacht zij
het men ten dien opzichte hebben kan,
dat is niet te min waar, dat in het voor-
handig geval, eene overeenkomst met M.
Valcke zich opdringt. Een bestuur moet
zich bekommeren billijk en mensche-
lijk te zijn.
en luisterde naar de zachte stem, die haar
de eerste les gaf over het onderscheid tus-
schen goed en kwaad, wist de blinde onder
wijzeres, hoewel zij het peinzende gezicht
dat naar haar opkeek niet kon zien, door
de aandachtige stilte van het kind, en nog
meer door het handje dat hare hand zocht
en nu hield vastklemd, dat zij eenen groo-
ten stap voorwaarts had gedaan.
Geertje was sedert den dag van hare
schermutseling met de groote meisjes niet
naar de school geweest. Alles waarmede
True haar had willen overreden, was
vruchteloos geweest.
Amelia verstond echter 't karakter van
het kind zooveel beter dan True, en drong
haar met zooveel krachtiger redenen dan
den ouden man waren ingevallen, dat haar
met eenige moeite gelukte, wat hem geheel
mislukt was. Geertje begreep dat haar oude
vriend beleedigd was, en dit was de voor
naamste oorzaak harer verontwaardiging
doch Amelia plaatste do zaak in een geheel
ander licht voor haar, en haar eindelijk
overtuigde dat zij, indien zij oom True lief
had, dit veel beter zou toonen door aan zijn
verlangen te gehoorzamen dan door hare
dwaze gramschap te blijven koesteren, ver
kreeg zij eindelijk van Geertje de belofte
dat zij den volgenden morgend weder naar
school zou gaan. Zij gaf haar ook raad hoe
zij metde kameraadjes, van wie zij zulk een
afkeer had, moest omgaan, en tegelijk eeni
ge eenvoudige regelen voor geheel haar ge
drag, en zegde haar eindelijk dat oom Flint
misschien met haar zou gaan om de mees
teres verschooning te verzoeken voor haar
wegblijven, en dat zij dan geen overlast
meer zou hebben.
Den volgenden morgend ging True, zeer
in zijn schik dat Geertjes tegenzin voor de
school eindelijk overwonnen was, met haar
Naar ons oordeel, doet de noodza
kelijkheid zich geenszins gevoelen van
een teerling werkmanshuizen te ma
ken op de plaats waar de oude gaz
fabriek staat.
Natuurlijk, dat M. Vandenboo-
gaerde, die steenbakker is, in onze
manier van zien niet deelt.
Voor hem, kan men nooit genoeg
bouwen. Wij kunnen, zegt hij,
geen volkswijken stichten op eene
halve uur afstand der stad, want de
arbeider moet bij zijn werk zijn
Deze aangegeven reden gelijkt
eerder aan eene bittere spotternij.
Iedereen weet en ziet,, inderdaad,
dat zeer veel onzer werklieden geen
bezigheid vindende in Yper, ver
plicht zijn hun brood te gaan winnen
in Frankrijk.
Aangaande de nieuwe voorgestelde
werkmanswijk, hebben de hh. Boone
en D'Huvettere alleen, ernstige en
verstandige opmerkingen gemaakt.
Zij achten het cijfer van 25,000 fr. aan
welken M. Vandenboogaerde den
hoogvermelden grond schat, als
overdreven. Deze, in een groot getal
loten verdeeld, zal immers zoo
spoedig niet aan den man gebracht
worden, en zal dus geene on-
middelijke winst en voordeel zijn zoo
als men wel denkt.
Men moet, zeggen zij, rekening
houden, indien men tot het stichten
van eene nieuwe werkmanswijk be
sluit, dat de stad verplicht zal zijn,
riolen of vuilgoten te maken, water
leidingen te doen daarstellen, voor
de verlichting te zorgen, de straten
te kasseien, voorlanden te leggen,
enz. Dit alles, volgens de berekening
van M. D'Huvettere, zal ten minste
9000 fr. kosten.
Uit het voorgaande is af te leiden
dat het veel voordeeliger ware voor
de stad, van overeen te komen met
M. Valcke, gelijk M. D'Huvettere
het in den Raad voorgehouden heeft.
In den bekrompen toestand waar
Yper zich tegenwoordig bevindt,
zonder fabrieken noch aanzienelijke
nijverheid, vragen wij ons af, of onze
klerikale beheerders bewijzen geven,
van verstand en voorzienigheid met
het stichten van nieuwe zoogezegde
werkmans wijken aan te moedigen,
en of men niet te vree^en heeft dat
men alzoo meer en meer behoeftige
huisgezinnen van andere gemeenten
zal aanlokken, en die ten laste zullen
vallen der openbare weldadigheid.
Men vergete niet, dat reeds, onder
al de steden en dorpen des lands,.
Yper aan het hoofd staat onder be-
mede, vroeg aan de deur naar de meesteres,,
maakte deze op zijnen eenvoudigen, rond-
borstigen trant met de zaak bekend en lief
Geertje onder haar bijzonder toezicht.
Jufvrouw Browne, eene jonge vronw
met een gezond verstand en een goed,
gevoelig hart, beschouwde de zaak in het
ware licht en eene gelegenheid waarne
mende om de meisjes, die door hare ruwheid
Geertje's drift hadden opgewekt, afzonder
lijk te spreken, maakte zij deze zoo be
schaamd over haar gedrag dat zij het kind
niet meer lastig vielen, en daar Geertje kort
daarop kennis maakte met een paar stille
kleine meisjes van hare eigene jaren, met:
welke zij zich in den speeltijd bezig hield1,,
had zij verder geene onaangenaamheden)
meer.
De winter verliep. De vroolijke, zonnige
lentedagen kwamen, dagen wanneer Geertje
voor een open venster of op den dorpel voor
de deur kon zitten, wanneer des morgends
do vogeltjes zongen iri de takken van een
ouden boom, die achter in het steegje groei
de, en de zon des avonds heldere stralen in
de kamer wierp en Geertje bijna tot het:
tijd was om naar bed te gaan kon zien te;
lezen. Zij had in den winder geregeld de
de school bezocht en zulke snelle vorderin
gen gemaakt als schrandere kinderen ge
woonlijk doen, die eerst gelegenheid om te
leerun krijgen op eenen ouderom, wanneer
de eerzucht begint te prikkelen en de vat
baarheid het grootste is. Zij zag er gezond
en frisch uit hare kleertjes waren net en
zindelijk, want zij was door Amelia ruim
daarvan voorzien, en de zorg daarvan was
aan jufvrouw Sullivan opgedragen. Zij was;
ook vroolijk en vergenoegd, en trippelde
zoo luchtig door het huis rond, dat True
wel eens zegde dat zijn vogeltje nooit den
grond met hare hielen raakte, maar altijd
OF DE