Kerstdag Vertelling. Hit'dtw iiv van den Elzas We zaten warm en weeldig rond den laaienden heerd, eigen-volk en dienst knechten, te luisteren gelijk vinken naar de vertellementen van onzen buur, Jan Uitho- ve, de grootste pensejager van de streek. De uren waren verloopen zonder wij het zelf wisten, zoo gemoedelijk zaten wij er. nog gestadig te verlangen naar meer, maar die babbelkous van een horloge ont sloot en 't sloeg elf ure. Ja, zei Jan, de uurplaat bekijkend 't is tijd om naar Lighein te gaan. Of nog een rondeke door de velden te doen, smeet vader op. Dat 'n gebeurt met geen dooden, zei Jan. O' hebt zeker altemeê rare toeren te gengekomen's nachts? vroeg vader, met het klaarblijkend inzicht den verteller nog wat te houden. Jan dopte zijn tabakblaze terug in den zak en stak zijn pijpe weg. Boer, monkelde hij, ge zoudt gaarne nog eentje hooren en 'k zal nog eentje ver tellen ook. Of ik aardige toeren tegen kwam vraagt ge. Ja, vele! Maar de raarste viel voor op een kerstavond, 't is nu acht en 30 jaar geleden en 't is mij of 't gisteren gebeurde, 'k Was dien avond op stroop tocht—juist dezen tijde van den nacht—zuid waarts van de dorpsplaatse en 'k was afge zakt naar het hof van boer Ingels. Ingels g'hebt hem gekend, boer—had mij 't vorige jaar eens op laveie betrapt en verklikt aan zijn eigenaar, die mij voor eenthoeveel maanden in 't droge deed zitten, 'k Wist dat Ingels zelf geheel de streek afjoeg en dat hij, met mij aan te klagen, niets anders zocht dan zijn eigenaar te fleisteren en van zijn eigene zonden te doen zwijgen. Oe kunt peizen, tnenschen wat een pijk ik tegen dien valschaard had! Na mijn tijd in 't gevang uitgezeten -rte hebben, ging ik seffens van lier op la- veie, precis alsof er mij niets gebeurd was. Zelden ging ik alleen uit, want ik had een mengelwerk en de Boer van Eiverdini»lie. Diederik van den Elzas is een der bes te en mcestdeugdlievendevoisten geweest, die het edel land en graafschap van Vlaan deren bestuurd hebben. Gedurende bijna een halve eeuw, welke de goddelijke Voor zienigheid hem gunde, tot het heelen der diepe en bloedige wonden, den lande van Vlaanderen toegebracht, zag men hem ge stadig van het hem gegeven gezag.gebruik maken, om God en de wet te doen eerbie digen; om alle onrechtvaardigheid uit het gerecht te bannen, om kerken en kloosters tegen de baatzucht en tegen de overweldi ging der wereldlijke heeren te verdedigen: om de lasten die op het volk drukten te verlichten; om de boozen te vervolgen en te straffen en de goeden op te zoeken en met zijne weldaden te overladen; om de nog ruwe zeden der Vlamingen te bescha ven, om handel en nijverheid te bescher men; om der steden vrijheden te verdedi gen, en om ter plaatse waar de God- Mensch de waarheden van het Evangelie met zijn dierbaar bloed had gezegeld, on beschroomd der ongeloovigen Saraceen te bevechten. Diederik had, gelijk alle goede, groote en wijze monarchen de gewoonte van tijd tot tijd het prachtig gravelijk gewaad af te leggen, om onder de kleeding van een en kelen edelman, van een burger, of zelfs van een bedelaar de streek waar hij verbleef te Getrokken uit de "Geschiedenis van Elver- dinghe" door C. Tamboryn. makker, die het ook voor de moeite niet liet een langoore te doorblazen. Nu, om 't kort te maken, wij vielen t'ak- koord zooals ik zei, op dezen nacht, acht en dertig jaar geleden mijn makker en ik, te gaan laveien in de buurt en om te beginnen op d'hofsteê van Ingels zelf. W'hadden al wat rondgedraaid door het labeurland en zouden Ingels groote weide ingaan, als er op zijn hof een ouden haan nijdig kraaide, 'k Zegge tegen mijn makker: opgepast Waarvan vroeg hij. Hoort ge dien haan niet? fluisterde'k. Ja. En dan Ze kraaien gewoonlijk maar te mid dernacht en rond drie ure van den morgen. Opgelet voor onraad 't Was met rooi uit mijn mond, of Ingels bandhond tjankte; we lijmden onze blikken op het hof en zagen in de maneklaarte een schimme uit het hofgat zwieren en naderen, recht naar de weide, waar wij aldoor de doornhaag het spel afmuisden. Ik greep mijn makker bij de vest en trok hem meê zonder te spreken, tot achter een openge- groeideinonsterkopwilge in de doornhaag, waar wij te loeren bleven met kloppend hert. Het overige ging ras Ingels hij was 't kwam in de weide met het wapen veerdig hij stapte langs de doornhage voort tot tenden uit, recht naar een grooten smoorhoop en pafEen knal weerklonk we zagen dén boer toespringen, stuipen en dan naar de weidepoort rekkebeenen. Ik gaf mijn makker een stootje en flui sterde: Gauw! W' hebben hem Rap! 't Ging rap ook, menschen. In den tijd van een weerlicht, had;ik den boer bij het nekkevel en greep toe. Hij smeet een groo ten schruwel uit en viel achterwaartsover, te rochelen in de duwen van mijn makker. Ik had zijn geweer en zijn wildzak afgeno- noinen en triompheerde! Vuile verklikker, 'k heb ul grolde ik. Jan, stamelde Ingels. 'k hebbe gemist en 't spijt me geweldig; 't speet me zelfs seffens na mijn aanklacht. Raad na daad komt te laat! beet ik. i doorwandelen,ten einde in het gedoe en in in de openhartige gesprekken dergenen die hem als huns gelijken aanzagen, gele genheden tot hervormingen, tot bestraffing of tot belooning aan te treffen, en zich door zich zeiven te overtuigen of zijn bevelen stiptelijk nageleefd werden; of zijn onder zaten voor God en de menschen gewetens vol handelen en of de ambtenaren, die 's volks heil betrachten moesten, het niet verdrukten, geen misbruik maakten van de macht, welke hun toevertrouwd was, en onrecht in stede van recht deden gelden. Diederik had reeds vijf jaren lang de Vlamingen de zoetigheden van zijn wijs en voorzichtig bestuur doen smaken, toen hij eens, bij zijn verblijf in het oude Zaalhof, te Yper,lust kreeg om onbekend een tocht je te doen in de dorpen der omstreken eener stad, welke reeds van dan af in nij verheid en koophandel gcvolgentlijk in rijkdom uitmuntte, en bestemd was om later het derde lid van Vlaanderen te wor den. Wat hem daartoe aanspoorde, was dat zijn gravelijk gezag, overal elders in Vlaanderen geëerbiedigd, nog weinig ge vestigd was in het kwartier van Yper. Hij begreep dat het voornamelijk de edelmoe digheid en de weldadigheid waren, welke er hem de harten moesten doen winnen, en dat e,en gezag op zulke grondslagen rustende onkrenkbaar is. De maand April liep ten einde, en schoon de lente reeds gevorderd was, deed de guurheid des winters zich nog gevoe len en wisselden regen- en hagelbuien el kander af. Diederik, op een Dinsdag mor gen uit het paleis vertrokken,in het gewaad van een vreemde bedelaar gekleed, had reeds in verscheidene parochiën een schoonen oogst van nuttige waarnemingen opgedaan, toen hij, met het vallen van den avond te Elverdinghe aankwam. Dewiji de Jan, ruwineer mij niet; om Gods wil le, doe het niet! smeekte hij. En gij! wat deedt gij? Snauwde ik. Een slechte daad, bekende hij, een platte daad. Jan, om God, klaag me niet aan; zoo gij zonder bermhertigheid zijt, zal ik van mijn hof moeten. Peis op mijn wijf en mijn bende onnoozele jongentjes. Believe 't u Jan. 'k Had er mijn spook in, hem te hooren kermen en 'k bleef versteend in mijn wraaklust, zoo hard als Judas'voorhoofd. Al met een keer w'hoorden 't klaar en duidelijk sloeg de klok twaalf ure in den toren van onze kerk. Jan, om de liefde van den geboren God! smeekte Ingels. Met den dop was ik mij geen meester meer; 'k voelde tranen uit mijn oogen springen en 'k was overmand. Mijn kameraad hield voort den boer ge sloten. Los! beval ik hem, en gij, Ingels, hef u uit onze oogen! Niemand van ojzs, rond den heerd sprak een gebenedijd woord. Dit is de wonderbaarste van alle mij ne avonturen, zeker de schoonste ook en mijn daad heeft mij nooit gespeten, besloot Jan. WARDEN OOM. SiM>B HU BBIEk. De Ypersche Bode zal onder zijne talrijke lezers, denkelijk sportliefhebbers tellen daarom zal Doel het genoegen hebben het als een plicht te aanzien deze wekelijks op de hoogte te houden der sportgebeurtenissen, namelijk en bijzonder lijk hetgeen het voetbalsport der lokale vereeniging C. S. Yper betreft. Doel bewerkt het aangroeien van dit reeds zoo bloeiend sport te Yper en hoopt dat U allen, als een man, de rood witte kleuren zult leeren kennen en weten naar waarde te schatten kleuren welke de Ypersche Kinders met fierheid dragen in hunne ontmoetingen, en te huis en op den vreemde. Nu ter zake. De Ypersche voetbalvereeniging C. S. wegen niet te veilig waren, en hij geen an der wapen bij zich had dan een knodstok en een dolk, besloot hij den nacht in dit schoon en groot dorp over te brengen, maar hij wilde niet bij den een of den an deren heer, die er een kasteel bezat, of bij den pastoor zijn intrek nemen. Hij wilde er onbekend vernachten. Hij wilde de herbergz'amheid en gastvrijheid der dor pelingen op proef stellen; hij wilde weten in hoeverre zij hun plichten jegens den evenmensch volbrachten, pf de liefdadig heid in hun ziel schuilde en of hij die el lendig was, op hun medelijden, op hun bijstand mocht rekenen. Ingevolge dit voornemen, ging de Graaf, van huis tot huis, van hofstede tot hofstede, voor een behoeftigen vreemde ling» gelijk hij voorwende te wezen, de her bergzaamheid en-een s.uk brood om Gods wil afsmeeken. Maar zou men het geloo- ven? Nergens werd zijn bede ingewilligd, overal ontmoette ze een onbeschofte wei gering, zelfs was de kwaadwilligheid van sommige Elverdinghenaren zoo groot, dat zij zich niet schaamden hun honden los te laten, zoodat de Graaf geen kleine moeite had om deze dieren, welke zoo het scheen, hun meesters in boosheid evenaarden, met zijn knods af te weren. Diederik, over zulke algemeene on- bermhartigheid verontwaardigd, was ten hoogste vergramd, en stond gereed Elver dinghe te verlaten, om zich in het naastge legen slot, van een zijner leenmannen te begeven, reeds in zijn gemoed de maat regelen overdenkende, welke hij nemen moest om de bewoners van dit dorp voor- beeldiglijk over hun omneedoogendheid te straffen, wanneer hij gewaar werd dat hij een kleine hoeve van de kuip des dorps een weinig afgezonderd, niet bezocht had. Y. speelt dees jaar (seizoen 1926-27) met 5 ploegen. In lle afdeeling bekleed G S. Y. de llde plaats op 14 deelnemers. In IIIe afdeeling bekleed G S. Y. de 5de plaats op 11 deelnemers. In IVe afdeeling bekleed G S. Yde 5de plaats op 10 deelnemers. In Juniors bekleed G S. Y. de 3de plaats op 5 deelnemers. Bij de Kadetten echter, zullen de wedstrijden slechts op Zondag 2 Januari 1927 aanvangen. o Zondag laatst speelde Yper'sIIe afdeeling tehuis en wist met kranig, tot het einde door te werken de mannen van S. V. Nieuwpoort, die bij hun, op bezoek waren, met 4-0 te verslaan. Derde afdeeling kreeg forfait van S. K. Heule en behaalde zoodoende twee kos telijke punten met 5 doelen tegen 0. Vierde afdeeling was aan 't rusten terwijl de Juniors op eigen veld met 1-2 heb ben moeten onderdoen van hunne strijd makkers van Meenen. o Zondag aanstaande is er slechts een klein programma af te werken. Tweede en Junior's afdeelingen genieten van eene welverdiende rustpoos. Derde afdeeling van C. S. Y. gaat op bezoek naar Waereghem. De twee puntjes kunnen naar Yper medegebracht worden doch na harden kamp. Vierde afdeeling alleen speelt t'huis om 2 ure nanoen, op het terrein der Augustij nenstraat en levert strijd tegen het elftal van Kortrijk Sport ontmoeting welke waarschijnlijk tot een goed einde zal ge bracht worden. De Kadetten van C. S. Y. komen voor het eerst in lijn te Kortrijk tegen de lokale- ploeg van Sport en zullen het doopsel ontvangen van het officieele voetbalsport. Voorspellingen kunnen niet gemaakt wor den, geduld hebben tot Zondag avond en den uitslag afwachten is alles wat er ons te beurt valt. Doel sluit zijn eerste bericht, de ge achte lezers en lezeressen der sportrubriek een gelukkig eindje nalatende en wenscht èen allerbeste nieuwe jaar voor 1927. - DOEL Ofschoon het uitwendig dier woning ta melijk ellendig was en aankondigde dat degene die erin verbleef noch begoed noch bemiddeld was, wilde hij een laatste poging doenwellicht zich deze waarheid herinnerende: dat wie het minste heeft, dikwijls het meeste geeft. Op den zachten klop des Graafs, werd de deur van 't huis geopend, door een man wiens gelaat goedhartigheid, eenvoudig heid en rondborstigheid uitdrukte. Hij was vergezeld van een grooten jachthond, die al snuffelend den vreemdeling bekeek, hem aliengskens naderde en hem, als het ware wilde streelen. Wat is er van uwen dienst, vriend schap? vroeg de boer, die een geringe koeihouder was, en dien men om zijn kleine gestalte, Baldewijn de Corte had genoemd. Ik ben, sprak de Graaf, een arme vreemdeling en ben door een langen tocht vermoeid, en daar het mij onmogelijk is nog heden de stad Yper, naar waar ik mij begeef, te bereiken, smeek ik u, om Gods wil, mij den nacht te laten doorbrengen in uwe hoeve, waar ik mij met een bundel strooi zal generen, en ik bid u, mij te wil len spijzen, want ik bezwijk bijna van hon ger en dorst. Arme lieden zijn bij mij altijd welkom; nochtans spijt het mij, vriend, dat gij juist nu komt, want het oogenblik is niet best gekozen. Wij zijn hier niet op ons gemak, want heden is mijn vijfde kind geboren, en daarbij mijn vrouw is zeer ziek, ik zal u dus niet kunnen onthalen, gelijk ik het gaarne zou doen. Doch treed maar binnen en zet u daar bij het vuur, want het regent nog al geweldig en gij zijt doornat, ge moet u eerst wel droogen. Wordt voortgezet)

HISTORISCHE KRANTEN

De Ypersche bode (1927-1928) | 1927 | | pagina 3