HET ARRONDISSEMENT.
lste Jaergang.
N° 4.
sa a>s ©©sa ss^s&iMatiis*
Wanneer de liberalen door hunne han-
delwys eens van het roer geraekt zyn, Iaet
hun hunne heerschzucht geene rust meer
om van het zelve wederom meester te
worden. Den tyd en de toekoomende kie
zingen afwachtendaer toe hebben zy geen
geduld; en daerom, gelyk wy het lestmael
zeiden, schamen zyzich niet geweld te ge
bruiken en oproer te maken.
Over eenige maenden dachlten zy dat zy
eene schoone gelegendheid daertoe zouden
gevonden hadden, in de wet ten voordeele
der armen, die in de kamers moest onder-
zogt en gestemd worden.
Dusdanige wet was noodig geworden,
en wierd van allen begeerd, om dat de li
beralen, sedert het ministerie van Frere-
Rogier, de testamenten ten voordeele der
armen en behoeftigen gemaekt, tegen den
wensch en wille der weldoeners, wilden
veranderen, verbreken, en de wettige con
ditiën er van doen gansch en geheel ver-
dwynen.
Nu hebben wy het schoone, hebben de
liberalen gezeid; wy zullen het volk leugens
opvesten en het legen de katholyken op
maken; wy zullen op alle wyzen roepen en
doen gelooven dat die wet ten voordeele
van den armen niet en is, maer wel ten
voordeele der kloosters; dat er op elke
gemeente ten minsten één klooster zal
moeten bestaen, ten laste der contribua-
beien; dat de tienden moeten ersteld
worden; dat volgens die wet het tiende
van al het goed door vader of moeder
agtergelaten zal aen de kloosters over-
gaen; dat elke werkman zal moeten we-
kelyksvyfenzeventigcentimenvanzynen
dagloon ten voordeele van de kloosters
afstaen.... en zoo voorts.
Veleanderediergelyke leugens vertelden
DIEDERIK VAM ELZATS
II.
zy, waer van er geen één woord, geen de
minste scliyn in die wet te vinden was; en
dit al om het volk optemaken.
En al die leugens en lasteringen tegen
de kloosters, legen de priesters, tegen de
bisschoppen, wierden het land door rond
gestrooid doorde liberalegazetten, meestal
door vreemde joden en.goddeloozen opge
steld; overal in de steden en op de ge
meenten waren er herbergpilaren rondge
zonden om in de estaminets de zelve lie
dekens te zingen; in de Kamers zelf, zyn er
mannen geweest die oproep gedaen hebben
tot de oproermakers, die plat uit de revo
lutie voorzeidden, om dat zy zeker wisten
dat'erinde francmagons logien vastgesteld
was revolutie te maken en het land in on-
ruste te brengen.
En zoo is bet gebuerd.
'T waren geene werklieden noch kleene
menschen die zich te Brussel en elders aen
't hoofd van den oproer stelden; 't waren
mannen met geglaceerde geele handschoe
nen aen, en witte caslorhoedendie geld
uitstrooiden eenen franken half vooreenen
venster uittesmyten, of die zelve met vyf-
frankstukkenderuitenbraken;diekwasten
waren francmagons of ook jongelingen
door de francmagons verleid.
Hun plan was het ministerie te dwingen
zyne demissie te geven, de Kamers opte-
schorssen, eene nieuwe algemeene kiezing
te wege te brengen, aldus aen het hoofd te
geraken en hunne verderlfelyke inzigten
ten uitvoer te brengen.
Maer Z. M. koning Leopold, heeft niet
gewild dataldus onze Constitutie verbroken
wierdHy, die de listen en lagen van die
mannen kent, heeft niet gewild dal zy tot
hun oogwit kwamen.
Z. M. wel wetende dat al die beweging,
al dit gerucht en al die oproer, niets an
ders was dan het uitwerksel van leugens,
bedrog en geveinsdheid, heeft goed gevon
den aen het land den tyd te laten om tot
zyne gerustheid van gemoed wedertekee-
ren, zich te verlichten en te erkennen hoe
het door de francmagons gefopt wierd.
Daerom heeft de Koning de Kamers ge
sloten,om al Ie voorwendsel van geschreeuw
en oproer al met eenen keer wegtenemen.
En de rust is ersteld geworden.
Maer dit maekt de rekening der franc
magons niet, gelyk wy het voorder zullen
beloonen.
Yyf en twingtig jaren rust en vrede, vyf
en twingtig jaren wys gebruik van onze
groote vryheden, en byzonderlyk onze def
tige en stille houding in 't midden der be
roerten die in 1848 alle ryken en troonen
in beweging bragten, hadden ons land
doen aenzien door alle volkeren als het
gelukkigste, en het belgsche volk als het
wyste van Europa.
Maer in mei II., door de listen en lagen
der liberalen, is onze eer en reputatie ge
schonden, eene vlek is op ons land gewor-
pen;'t zal tyd kosten dezelve uiltewasschen;
't zal tyd kosten eer onze natie wederom
als een voorbeeld aen andere zal konnen
voorengesteld worden. Immers, Consti
tutie, wetgevende en koninglyke magt,alles
is aengetast geweest. Onbeschofte, wilde
geweldenary is door de liberalen ter hun
ner hulpgeroepen geweest; het volk is door
leugens verleid en verdeeld geworden. Alle
dagen nog, werpt men smaed en verachting
op het leger, terwyl men de gemeente over
heden ophitst hunne reglen te buiten te
gaen.
Om dat hetgouverneraent, gelyk aen het
leger gegeven heeft, en de gemeente magt
op hare plaets heeft gesteld, wordt het door
nieuwe liberale werkingen bedreigd. Men
zaeit onruste, zonder vaer of vrees voor de
GAZETTE VAN YPEREN
Dit blad verschyut den Zaterdag
van iedere week.
Prys van inschryving by jaer
Voor de Stad. Fr. 4-oo.
Voor de Provinciën. Fr. 4-5o.
De Jaergang begint met den iei1
September.
HOE STAEN DE ZAKEN NU AL.
II.
[Vervolg.)
Op den zachten klop des graefs, werd de deur van het
huisje geopend door eenen man, wiens gelaet goedaerdigheid,
eenvoudigheid en rondborstigheid uitdrukte. Hy was ver
gezeld door eenen grooten wachthond, die al snuffelende den
vreemdeling bekeekhem allengskens naderde, en hem, als
't ware, wilde streelen.
Wat is er, vroeg de boer (die een geringe koeihouder
was, en die men, om zyne kleine gestalte, Baudewyn de Curte
had genoemd) van uwen dienst, vriendschap?
Ik ben sprak de graef, een arme vreemdeling, door een
langen tugt vermoeid, en daer het my onmogelyk is nog
heden de stad Yperen, werwaerts ik my begeef, te kunnen
bereiken, verzoek ik u myom Gods wilden nacht te laten
doorbrengen in uwe hoeve, waer ik my met eenen bundel
strooi zeer wel zal geneeren en my te willen spyzigen, want
ik bezwyk van honger en dorst.
Arme lieden zyn by my altyd wel gekomen; nogtans
spyt het my, vriend, dat gy juist nu komt, want het oogenblik
is juist niet best gekozen. Wy zyn hier niet op ons gemak;
myue vrouw heeft van daeg nog een nieuw kindje gekogt,'
en ik zal u niet kunnen onthalen gelyk ik het geerne doen
zou. Doch, treed maer binnenen zet u daer by het vuer
want het regent nog al geweldig en gy zyt doornat, gy moet u
maer wel droogen.
Onder bet uitspreken dezer woorden slopt de landman de
huisdeur, nam Diederik by de hand en bragt hem in eene
EN VAN
GODSDIENST El* VADERLAND.
BEKENDMAKINGEN:
zeventien centiemen den drukregel
Brieven, Bekendmakingen en Geld
moeten aen den uitgever Vrachtvrij
toegezonden worden.
De bekendmakingen moeten den
Donderdag, toegezonden worden.
ruime kamerwaer hy hem in eene groote schouw deed
nederzitteu iu eeu zetel, voor eenen heerd, waer eenige rollin
gen branddenen by welken de hond zich ging uitstrekken.
De hoer vroeg oorlof aen zynen gast om hem eene wyle tyds
alleen te laten, en te gaen zien hoe het met zyne vrouw ging.
De graef, diè aen dit verzoek geerne toestemde, sloeg de oogen
rondde plaets, waer hy zich bevond, en zag in eene wieg twee
kinderkens, het eene van dry en het andere van vyf jaren oud,
die sliepen; aen de wieg knielden, voor een kruisbeeld, twee
meisjes, het eene zeven en het andere negen jaren tellende,
die God baden om de spoedige genezing van hare zieke moe
der. Eene langwerpige houten tafel besloeg het middendeel
der kamer, en in eenen hoek lag een strooizak, met onge
bleekte linnen slaeplakens en wollen sargien gedektwelke
hoogstwaerschynlyk den hoer dezen nacht tot bedstede ver
strekken moest.
De boer kwam weder by den vreemdeling, dien hy, na
hem gevraegd te hebben of hy nu wel gedroogd en gewarmd
was, uitnoodigde om zich aen tafel neder te zetten, en met
hem en zyne twee dochters te avondmalen.
Gedurende deze avondnutting, beslaende in keernmelkpap,
daerachter een vleeschstuken dan een boterham met kaes en
eeue kruik gemeen gerstebier, vroeg Diederik aen boer de
Curte of de twee meisjes, (lie met hen aen tafel zaten, en de
twee jongens, in de wieg slapende, met zyne vrouw geheel
zyn geziu uitmaekten.
Neen, antwoordde hierop de boer, ik heb hier nog de
vader en de moeder van myue vrouw die op dit oogenblik
beide heen zyn.
Woont al dit volk in dit klein huis
Het is groot genoeg, dewyl het ous allen kan inhouden.
Eu acht gy u gelukkig?
Ja, vriendschap want ik houd my tèvrede met mynen
stand 'k werk geerne en kom, God zy gedankt, tamelyk goed
aen myn brooden een dagelyksch brood is alles wat ik ver
lang. Daerenboven doe ik niemand kwaed, verrigt al het
goede dat ik kan en geniet een zuiver geweten. Oordeel der
halve van inyn geluk. Zeker is het grooter dan hetgene van
graef van Vlaenderen, onzen geduchten heer en meester.
Deze woorden uitgesproken hebbende, giug de boer zich
wederom by zyne vrouw vervoegenna eerst nog een rolling
in den haerd geleid en het vuer opgestoken te hebben.
Toen hy in de kamer, of liever keukeu, wedertrad, droeg
hy in de armen een nieuwgeboren zoontje, dat hy den armen
vreemdeling, die hy herbergde, aenhood, hem zeggende
Zie eens, vriendschap, wat fraei geschenk myne vrouw my
gegeven heeftwat dunkt u van dezen knaep
Het dunkt my! sprak de vorst, het kind opnemende en
het by het zwakke licht der lamp hestarende, dat dit kind
bestemd is om eene groote fortuin te makendat het de op
voeding eens edelmans hekomen zalen dus een adelyk en
ridderlyk geslacht uit hetzelve spruiten zal. Ik keu een weinig
de sterrewaerzeggeryen meen deze jongen onder een zeer
gelukkig planeet geboren te zyn.
De hoer lachte hertelyk met deze voorzegging van zynen
gast, leidde vervolgens zyne dochteikens met het nieuw
geboren kind in de andere kameraenzocht den vorst om
zich nevens hem op den strooizak uit te strekken, en het
duerde niet lang of ?<yn geronk kondigde Diederik aen, dat
hy degenuchten van een gerusten en weldoenden slaep genoot-
De graef kou, gelyk het ligt te denken is, den ganschen
nacht het oog niet toeluiken. Hy bragt denzelven door met te
deukeu op het gelukkige lot van den armen, maer deugdryken
man, hy wien hy eene zoo gulhartige gastvryheid had ge
vonden en op de middelen welke hy in het werk zou stellen
om hem naer verdiensteu te beloonen. [Om voort te gaen