II
aandenken van deze Grote West-Vlaming blijve in ere
V
Onze
Week-end
Reportage
«HET WEKELIJKS NIEUWS
Zaterdag 2 Deo. 1950. Bladz. 16.
PATER
DE RAKKER UIT ZEDELGEM
Als zoon van August en Anna-
Thérésia Detollenaere werd Amaat
Vyncke te Zedelgem geboren op 12
Februari 1850. Zijn vader was kos
ter en alhoewel een kosterszoon als
Amaat het goede voorbeeld moest
geven op de parochie, want zo wil
de het vader Vyncke, was er «geen
enkel haar die deugde» op 't hoofd
van zoonlief, die maar weinig stich.
telijke voorbeelden gaf aan de
dorpsjeugd. Hugo Verriest, die hem
later zou onder handen krijgen,
6chreef van hem:
Amaat was een aardig en lastig
kind; zwart van oogen, zwart van
haar, donker van vel, kort gegroeid,
doch niet gestuikt,maar sterk en taai,
rilde en fijn, met flink ontplooide
leden, rap en stiel, zijnde een le
vende veer in geheel zijn lijf, le
vende kwik, roerende en doende,
ongedurig en speelziek, maar dur
vend stout en edelmoedig, fijn en
verstandig, ooi geest en begrijp.
Streuvelig haar en zwarte kroezelige
baard met steeds die klare kijkers
van achter de kleine brilglazen,
dat was
PATER AMAAT VYNCKE.
Kattekwaad en schelmerij teken
den zijn kinderjaren.
Zekere dag, zo wordt er van hem
verteld, ging hij te biecht bij Mijn
heer Pastoor van Zedelgem: «Ik
heb boompje geklommen en vogel
eiers geroofd
«Dat Is geen zonde jongen»,
stelde de priester hem gerust. Met
drie Wees Gegroetjes, als penitentie
voor al zijn andere pekelzondekes,
kwam de vlegel er van af.
Volgende Zondag tijdens de hoog
mis waarschuwde de Herder van op
de predikstoel de ouders tegen ge
wetensmisvorming van hun kinde
ren:
Maakt hen ln Godsnaam
toch niet wijs dat boompje klim
men en vogeleiers roven zonde Is,
daar zijn al zonden genoeg
Midden in een groep schoolben-
gels springt Vynckske recht. Zijn
vinnige ogen schieten vuur en vlam
naar de predikstoel, zijn vinger
wijst als naar een bandiet terwijl
zijn stemmeke beeft van heilige
toorn: 'k Hen 't je nog gezeid, dat
je 't niet mochte zeggen en je zegt
het algelijk
Dat was de bruisende en kokende
Vyncke die dat gans zijn leven zou
blijven, doch later dit temperament
in het goede zou kanaliseren.
Scherp verstand en wildzang, dat
Is zijn portret.
Met de hoop het eerste te ont
wikkelen en het tweede wat te zien
indijken besloot vader zijn spruit
naar het college te zenden te Roe-
selare.
DE GEVANGEN WILDZANG
Achter deze kwieke guit gingen
met September 1860 de deuren van
het college te Roeselare dicht.
Hugo Verriest schrijft over deze
levensperiode in zijn Twintig
Vlaamse Koppen»:
«Ziet ge dat in een college bin
nenvallen? In een college waar al-
alles geschikt en geregeld is, waar
alles moet in orde staan en gaan,
op ure en plaats, in rang en stil
zwijgendheidin regelmatig opstaan
en slapen gaan, in regelmatig spe
len, wandelen, luisteren, leeren en
studeeren... Leeraars en bewakers
hebben met dien jongen lastige
uren, dagen en weken doorge
bracht.
De puntenkaarten die Amaat mee
naar huis bracht waren in verhou
ding. Met de leervakken bekwam
hij wel een respectabel aantal pun
ten, doch voor gedrag was het ho
peloos. Een verandering van lucht,
dacht vader, zal die bengel deugd
doen. Hij besloot de raad te volgen
van collega's kosters die hem het
college van Menen voorspiegelden
als zeer streng.
KRUISVAARDER IN ITALIË
Wat de mensen niet konden
klaarspelen, dat zou de Voorzienig
heid wel recht trekken.
Het jaar 1860 was een droevig
jaar in de geschiedenis van de
Kerk. Met de steun van de revolu-
tionnaire Garibaldi streefde Cavour
er naar, de eenheid der vele Ita
liaanse Staten te bewerkstelligen.
Ook de Kerkelijke Staten waren
het mikpunt van hun aanvallen en
weldra weerklonk over Europa de
wekroep om hulp te bieden ter ver
dediging van de pauselijke rechten.
Men zag hen geestdriftig optrek
ken, de pauselijke zouaven, uit alle
hoeken van Europa. Een tussen
komst van Frankrijk in 1864 bracht
weliswaar een wapenbestand te
weeg doch hi 1867 dreigde opnieuw
gevaar.
Het was dan dat de wekroep van
Paus Pius IX opnieuw weerklonk
Amaat Vyncke, de 17-jarige stu
dent, liet zich niet onbetuigd en
edelmoedig bood hij zich aan voor
de heilige strijd. Hij ontving in
Italië zijn militaire opleiding en
werd onderofficier in 1868. In 1869
liep zijn diensttijd ten einde en
moest hij naar zijn land terugko
men voor de soldatenloting. Hier
viel hij buiten dienst.
TERUG AAN DE STUDIE
Vyncke had thans Gods wekroep
gehoord, hij zou voor de Kerk strij
den, niet met geweer en zwaard,
doch als priester met Evangelie en
Kruis.
Roeselare kreeg Amaat terug bin
nen zijn muren.
Het zouavenbloed bruiste echter
voort en Hugo Verriest beschrijft
hem in deze periode als volgt:
Daar heb ik hem gezien en ge
kend en mocht hoogschatten den
rijkdom van die overweeldige na
tuur. Hij was gebleven wat hij was
in lijf en ziel, in geest en hert, in
gang en wandel, in werk en leven...
Zijn doende werkzaamheid liep tot
alle zaken over: tot Vlaamschge-
zind studeeren en dichten en zin
gen, tot krijgsgezind muziekspelen
en zouaafkorpsen inrichten, met
strenge tucht en regel en lastige
dagelijksche oefeningenmet schoon
verbeeld strijden en overwinnen en
juichende zegetochten. Ha! de hof
stede van het Klein Seminarie
weet nog van dien stormenden in
val met vrees en schrik van Mees
ters en lachend gejuich van die
honderden studentenzouaven. De
meerschen van het college hébben
onthouden, die krakende en ver
schrikkelijke nederstorting van hoo-
ger verdedigde en bestormde schan
sen, en onder het schallen der
hoornen en trompetten, dien weer-
tocht vol triomfe van manke bee-
nen en bloeddruipende gezichten...
Ja, die Amaat Vyncke niet heeft
hoorren commando's schreeuwen, dat
koer, gebouw, hof en straat en
markt weerhelmden, die Amaat Vyn
cke in zouavenkleed met scherp,
recht, stralend rapier in de hand,
Hugo Verriest heeft in zijn 20 Vlaamse Koppen een plaats ingeruimd aan Amaat Vyncke,
een van zijn oud-leerlingen. Wanneer Vlaanderen's leraar Hugo Verriest dat deed, dan wist
hij dat Amaat Vyncke op 38-jarige leeftijd het reuzewerk verricht had waarop een 80-jarige
terecht zou mogen roemen. Amaat Vyncke was inderdaad slechts 38 jaar oud toen hij stierf
en in zijn blazoen stonden toen die hoge eretitels reeds neergeschreven: pauselijk zouaaf,
kamper der Vlaamse studentenbeweging, strijdend parochiepriester en heldhaftig missionaris
tot in de dood.
Bij gelegenheid van de 100® verjaring van zijn geboorte (zie Het Wekelijks Nieuws
van 1 April 1950) hebben wij reeds in een beknopt artikel (door F. R. Boschvogel) het levens
verhaal van Vyncke verteld: een onverbeterlijke robbedoes uit Zedelgem; een snijdige stu
dent te Roeselare en te Menenzouaaf van de Paus, die ten oorlog trekt om 's Pausen Staten
te verdedigen; een durvend priester die te Dudzele mirakelen verrichtte; een ontembare Blauw-
voeter van het soort van Rodenbach; een der eerste missionarissen die zijn leven geeft voor
het missiewerk op 38-jarige leeftijd.
Hij was een der eersten uit de heldenschare der Witte Paters van Kardinaal Lavigerie,
die in Belgisch Kongo zulk baanbrekend missiewerk leverden.
Vyncke's naam blijft verbonden met onze roemrijke koloniale geschiedenis, met de
blauwvoeterij en, door zijn beroemde brieven, met de geschiedenis der missiologie en der ko
loniale litteratuur. Zijn betekenis werd tothiertoe onderschat. Dank zij het stevige boek van
Dr M. Craeynest: «Amaat Vyncke, Vlaanderen's Geloofsgezant in Midden Afrika» (1), en het
pas verschenen werk van Louis Sourie (2), meer voor de jeugd bestemd, is hij heel wat meer
naar voor getreden.
In de missiologie en in de geschiedenis van ons heerlijk koloniaal bezit, zal zijn naam
met de jaren meer betekenis en voller waarde krijgen.
Dat zijn zoveel redenen die ons zijnentwege tot eerbied en geestdrift stemmen. Vlaan
deren mag niet vergeten. Zoveel herinneringen nochtans gaan verloren. Jammer, doodjam
mer is het, dat te Zedelgem het geboortehuisje van Vyncke ten offer moet vallen aan de
urbanisatie van dit groeiende dorp. Jammer, dit huisje is zo oud, het bewaart in zijn een
voud, in zijn witte muren en groene luiken een eeuw geschiedenis van een dorp. Jammer,
want er kon daar een klein Vyncke-museum opgericht worden, naast wat Zedelgemse folk
lore en geschiedenis, wat dit dorp, dat over een der merkwaardigste 12-eeuwse doopvonten
beschikt, tot pelgrimageoord voor toerist en student had kunnen maken. Maar ja, de wereld
gaat zo snel vooruit... of achteruit.
Al gaat Vyncke's geboortehuis onder de hamer, toch blijve zijn gedachte in zegen.
schouders en een twijfelachtig wit
hemdroksken rond het lijf. Daarna
komen statig aangestapt een tien
tal nyamparas en kirangozis, die
de sergeanten en korporaals van
het leger verbeelden. Een van die
kirangozis is als leidsman belast
met de weg te wijzen en hij draagt
het vaandel van de karavane, rood
wit. Achter de hoofdman komt de
lange reke pagazis ofte dragers, die
elk op zijne wijze, hunne vracht
van 35 tot 40 en somtijds 50 kilos
dragen. Dat is een ende en een
bende van omtrent gelijk het
eeuwig leven amen. Een kwart
verre ziet men anders niets als
zwarte mannen, met een half wit
kleed rond het lijf en hunne groote
pakken boven 't hoofd, 't Is soms
schoon in de krinkelwegeltjes, over
hoogten en leegten, die lange ka
ravane te zien die traagzaam voort-
kruipt, gelijk een wentelende slan-
ge van een grote kilometer lang.
't Gaat er blijgezind aan toe in
de karavaan, want Amaat Vyncke
besluit zijn beschrijving als volgt:
voegt daarbij den schoonen
wildzang der negers, die somtijds
afwisselt met een muziekliedje, een
litanie of een kerkzang, zelfs met
den Vlaamschen Leeuw, en daar
neetje van vijf of zes jaar voor
mijn horlogie. Maar onze Hoogw.
Bisschop is het gewaar geworden
en hij heeft mij zijn horlogie doen
aanveerden, hetgeen ik niet weige
ren kon. Ze riskeert echter veel
van een zekeren keer langs den
zelfden weg te vertrekken.
Hij trok er zelf op uit om met
de slavendrijvers te onderhandelen
en zijn stout optreden werd dik
wijls met welslagen bekroond.
Hij was een rusteloos wroeter,
speelde architect en landmeter,
bouwde kerk, school, woon- en zie
kenhuizen en wezengestichten. Hij
was er dokter en verpleger, stond
dag en nacht op de bres tegen de
potziekte die vreselijke verwoestin
gen aanrichtte.
Einde 1887 telde de missie 150
weeskinderen, 60 kristelijke gezin
nen en 150 nieuwgedoopten sedert
de aanvang van het jaar. In het
begin van 1888 werd Pater Vyncka
tot Pastoor van Kibanga benoemd.
Voor hem was dit slechts het te
ken om nog harder te werken en
nog meer de last op zijn schouders
te nemen. Hij deed dit met dezelf
de niet versagende ijver waarmede
hij destijds «de geuzenwinkel van
Dudzele» uit elkaar rammelde.
had zijn blijde jeugd bewaard en
er alleen het kleed van de levens
ernst over heen getrokken. Voor
hem begon pas het leven.
Een fijnzinnige kunstenaar had
zijn pen gescherpt en met profe
tische blik in het leven van de
jonge priester geschouwd. Een ge
schiedschrijver noemt deze dichter
een onbekendedoch naar onze
bescheiden mening is de klank van
deze verzen te helder om enige
twijfel over zijn oorsprong te la
ten bestaan. Guido Gezelle, die
Vyncke zeer goed kende en met
hem in nauwe betrekkingen stond,
heeft hier voorzeker de hand in.
Zo klinken die verzen:
Wij hoorden eens een vinke slaan
Te Zedelgem in 't hout.
En zeiden: Ja, ze is fijn gebekt
En kort van slag en stout!
Ze is jong, maar wacht tot laatren
Ze slaat de vinken voor, [dag,
En laat ze God het leven maar,
Het klinkt de wereld door.
En inderdaad, zoo kwam het ook:
Men zei in menig oord:
Maar wie ter wereld heeft er nog
Dien vinkenslag gehoord
Opeens klonk hij in Rome's stad
Bij sabel en geweer,
En bij een portez armes! men zei
Daar slaat die vinke weer.
En hoort eens nu, door orgelspe-
En rinklend wierookvat,
Oremus en per omnia
Wat voor een vink is dat?
Na zijn zouaventijd maakte Amaat Vyncke terug kennis met dc school
banken en wel in het Klein Seminarie te Roeselare, waar hij zich
thans in ernstige studie op het Priesterschap zou voorbereiden.
(1) Amaat Vyncke, Vlaanderen's
Geloofsgezantdoor Dr. Craeynest,
uitgave Nieuw-Afrika, Keizerstr. 21-25,
A ntwerpen.
(2) «Lied en Vlam», door Louis
Sourieuitgave Jos. Vermant, Kort-
rijk.
met laaiende oogen niet heeft zien
zijn studentenleger gebieden, in
heeten gloed ontsteken en bezielen,
die heeft Vyncke nooit gekend,
noch de geestdrift, de opgewon
denheid, de dweeperij, de vlamme
en de macht van die wondere ziel.»
Zo zag Hugo Verriest Amaat
Vyncke groeien. De student die er
vroeger nooit te bespeuren was in
Vyncke, kreeg nu toch de boven
hand, want Amaat voelde de drang
naar hogere roeping en dat stelde
voor hem zware eisen op verstan
delijk gebied. Met echte zouaven-
ijver verdiepte hij zich in de
studie.
Amaat toog naar het Groot Se
minarie en op 10 Juni 1876 mocht
hij uit de handen van Mgr Faict,
bisschop van Brugge, de heilige
Priesterwijding ontvangen.
DE JONGE PRIESTER VYNCKE
Zo kreeg Zedelgem zijn rakker
terug. De bomen waar Vyncke des
tijds vogelnesten geroofd had, wa
ren ouder geworden, doch Amaat
Het Tand van Belofte, Afrika, met zijn geheimen en zijn oerwoud, met
zijn heidendom en zijn slavernij, lokte Amaat Vyncke. Dat was de
uitverkoren streek waar de Witte Pater uit Zedelgem naartoe trok
om er zijn apostolaat uit te oefenen.
Ze slaat en overschreeuwt het al,
En 'k misse, of dat gefluit
Wordt later nog gehoord, en 'k zeg:
Het liedjen is niet uit!
Ja, men zou die vinke nog ho
ren slaan.
DE ONVERMOEIBARE
Reeds als student had Vyncke
zich als een Vlaamse strijder aan
gemeld. Hugo Verriest had op
Ratte Vynckezoals hij hem
graag noemde, een zeer duidelijke
kijk. Hij schetst hem daar als
volgt:
Speelden de Gilden Philippine
van Vlaanderen of ander spel on
der Rodenbachs geleide, Vyncke
was de werver, de dwinger, de ont
vanger en rekenaar; Vyncke zat
achter de schermen of den thea
ter en diende ate en lustigen
drank: Vyncke zei het lachend,
spottend woord en riep den Vi-
vanons!
En trok hij uit Torhout, ten
twaalven van de nacht te voete
naar Ruddervoorde, als moede en
af de maten ten tweeën toekwa
men en in bed kropen, Vyncke wan
delde in den hof onder de sterren
hemel, zong De Blauwvoet dat het
helmde en schreeuwde dat het dorp
ervan ontwekte: Vlaanderen die
Leeuw!
Hij wandelde, hij droomde wat,
zei een paternoster, 's morgens te
vijven las hij de Misse en kivam
de slapers vinden en uitroefelen.
Voor ontbijt, ten zessen, at hij lus
tig een schel hespe, dronk een glas
oud bier en stond veerdig frisch,
voor geheel den leutigen dag. Staal!
Niets kon hem vermoeien. Ter fees-
te deed hij naar Roeselare de boe
renzonen komen van Zedelgem,
zijn geboortedorp, en... 's avonds
misten zij, daar hij er bij was, de
trein naar huis. Daarom en dubte
hij geen oogenblik, maar na lustig
avondmaal en welgezinde pijpe,
trok hij met zijn volk te voete
naar Zedelgem, vijf uren verre, en
ivas 's anderdaags 's morgens vroeg
weer in 't College om Misse te lé
zen en zijne lessen te geven. Ruste
daar loech hij mede. Gilden en
Kamer en maatschappijen stichtte
hij overal en lüeld ze in lustig jong
leven. Zijn dorp kent nu nog de
herbergen De BlauwvoetZan-
nelcin», «De Vlaamse Leeuwen
wat weet ik al.
Het was dan ook niet te verwon
deren dat Amaat Vyncke, die reeds
vóór zijn priesterwijding enkele tijd
een zieke leraar vervangen had in
het Klein Seminarie te Roeselare,
het daar niet lang zou bolwerken,
want om leraar te zijn was hij in
de ogen van de «fine fleur» een
veel te Vlaams voelend en spontaan
priester.
DE GROTE KUIS TE DUDZELE
Rodenbach verwekte in die tijd
nog al heel wat beroering en Vyn
cke bleek in de ogen van zijn
oversten een gevaarlijke bondge
noot. Zijn loopbaan als leraar
duurde dan ook niet lang en na
eerst nog in Wulpen en Adinkerke
als coadjutor dienst gedaan te heb
ben werd hij op 11 October 1876
Onderpastoor benoemd te Dudzele.
West-Vlaanderen telde in de be
ruchte «zeventiger» jaren ver
schillende liberale burchten, waar
een strijd op leven en dood gele
verd werd. Toen Amaat Vyncke
daar toekwam was Dudzele een
van die strijdposten waar met hand
en tand tegen het liberalisme dien
de gestreden. Het was een kolfje
naar de hand van de jonge Onder
pastoor die aangewezen werd om
Pastoor Crombez in zijn lastige
taak bij te staan.
Amaat vertrouwde aan zijn zus
ter Gusta de zorg toe van het huis
houden en gaf zich ten volle aan
zijn apostolaat.
Hugo Verriest beschrijft'de jonge
priester in deze periode als volgt:
Hij diende God in zijn kerk
maar was voor het altaar eer de
haan kraaide, en bad en las zijn
getijden, en ging de kruisweg en
aanbad zijn God, en las Mis, god
vruchtig en stichtend en op stipte
uur.
Hij onderwees en preekte
maar 't was met die eigenaardige,
klare, beeldrijke, ingegroeide, onge
kunstelde taal, mét inprentend
woord en zegswijze.
Hij bezocht de zieken maar
't was vroeg of laat, door regen en
wind, met zijn eigen blijde hoop,
en ophelpend woord en dadelijke
hulp-
Hij was gemeen met allen, de
vriend van den nederigen werk
man maar hij sloeg zelf de hand
aan 't werkmanswerk, en stak den
schouder onder den verstelden wa
gen.
Hij hielp de armen en stond ten
dienste van iedereen, en roerde
voor wie 't vroeg, penne en mond
en hert en voet.
Toen Amaat Vyncke te Dudzele
toekwam was het in volle strijd
gewoel, want de liberalen bliezen
hoog van de toren met hun leuze:
«de pastoor in de .:erk»; voor het
overige was de priester ongewenst.
Amaat Vyncke, met zijn gewel
dig temperament, zou hier onver
mijdelijk in botsing komen, dat was
te verwachten. Pastoor Crombez
echter had al spoedig het karakter
van zijn Onderpastoor doorzien en
beijverde er zich voor dit geweldig
karakter in te dijken en langs voor
zichtige paden te leiden. De libe
rale burcht werd zonder veel
kanongebulder omvergehaald. Het
ging zonder diplomatische knepen.
Alleen met de drang van zijn lief
de en de zonnige opgeruimdheid
van zijn liefde wist Vyncke wonde
ren te doen.
Naast het zuiver geestelijk werk,
zoals het tot stand brengen van de
Genootschap van Sint Franciscus
en de Kongregatie voor Jongelin
gen, wist de opgeruimde Vyncke
ook de zonnige kant van het leven
te bekijken. Hij stichtte namelijk
een muziekmaatschappij, wier faam
in gans de streek bekend geraakte.
Hij zorgde voor alles, trommelde
muzikanten samen, sleepte al het
nodige materiaal aan, instrumen
ten, partituren, lessenaars, unifor
men. Op de koop toe kreeg de
maatschappij nog haar eigen vaan
del. Iedereen was er graag bij want
onder de leiding van de Onderpas
toor ging het er altijd zeer lustig
toe.
In de gemeente zelf verrichtte
zij wonderen en vormde een aan-
trekkingspunt voor iedereen.
De liberalen zonnen op wraak
en knarsetandden van machteloze
woede omdat zij er in Dudzele zelf
geen kans toe zagen hun wraak te
koelen.
De gelegenheid deed zich dan
toch voor en wel in het naburige
Lissewege waar de Dudzelenaren
op een zonnige dag spelend door
de straten trokken. Hier zat het er
tegen. Wetteksten werden nage-
pluisd en Vyncke werd met zijn
fanfare beboet «om zonder de toe
stemming van de burgemeester,
enz...
Wie dacht dat Vyncke nu schaak
mat stond had het mis voor. Lisse
wege heeft een merkwaardige plat
te toren zonder spits en dat scheen
Vyncke te bekoren. Tot grote ver
rassing van de Lissewegenaren
galmde het enkele dagen later
over het stille dorp vanaf de toren.
Hier was immers de Pastoor de
baas... en Vyncke haalde met brio
zijn slag thuis.
DE LOKSTEM VAN AFRIKA
Maar Amaat meende dat hij te
gelukkig was, dat de hemelweg
langs Dudzele veel te effen, to
breed en te gemakkelijk was en
hij vreesde dat hij «naast» de
hemelpoort zou lopen.
Hij streed er nochtans onver
saagd, maakte er de schoolstrijd
mede en stampte er een vrije ka
tholieke school uit de grond nog
vóór de ongelukswet van 1879 ge
stemd was.
Door Mgr Lavigerie, de grote
aartsbisschop van Algiers, werd in
1869 de Sociëteit der Witte Paters
van Afrika gesticht, aanvankelijk
met het doel het bekeringswerk in
Noord-Afrika ter hand te nemen.
Gaandeweg echter kregen deze pio
niers nieuw arbeidsveld toegewezen
en reeds op 21 April 1878 trok een
karavaan Witte Paters naar het
gebied der Grote Meren, in het
hartje zelf van Afrika.
Onmenselijk hard was de taak
van de Witte Paters die eerst per
boot tot Zanzibar en Bagamoye
vaarden, doch van dat ogenblik af
de strijd met het oerwoud moesten
aanbinden, het oerwoud met zijn
geheimen en vijanden.
Mgr Lavigerie betrachtte dan ook
zijn missionarissen doelmatig te be
schermen en deed beroep op de
pauselijke zouaven, die hij als on
verschrokken mannen kende, om
hen ln te zetten ter verdediging
van zijn missiewerk.
Pater Charmetant werd met de
aanwerving belast en reeds op 14
Mei 1879 boden zich vijf kandida
ten aan die als leken de paters op
hun tochten zouden vergezellen en
hen desnoods met de wapens zou
den verdedigen.
De wereld der oud-zouaven ge
raakte in beroering. Afscheidsfees
ten fallen kant en Amaat Vyncke
zag met spijt in het hart die kerels
vertrekken, spijt inderdaad omdat
hij er zelf niet bij was. Doch hij
wilde niet ten achter staan en ket
ste het land af om propaganda te
voeren voor dit prachtig zouaven-
werk.
Het jeugdige korps werd echter
hard getroffen en korte tijd na
hun aankomst vielen twee der
beste vrienden van Amaat op het
veld van eer, het waren Julius Van
Oost uit Aarsele en Adolf Loos-
veldt uit Tielt.
Voor Amaat klonk dit bericht als
een beslissing en in het begin van
1881 klopt Amaat Vyncke ander
maal aan bij Pater Charmetant,
niet om zijn propagandatochten
1 ter aanwerving van zouaven te be
spreken, doch om zelf zijn kandi
datuur te stellen in de rangen der
Witte Paters.
Het leven als Onderpastoor te
Dudzele werd vaarwel gezegd en
nadat hij verlof gekregen had van
zijn kerkelijke overheden om de
roepstem die hem naar Afrika lok
te te volgen, nam hij op 8 Juli 1881
afscheid van vader, moeder, fami
lieleden en vrienden. Hij vertrok
naar het noviciaat der Witte Pa
ters te Maison Carré, bij Algiers,
om daar in Noord-Afrika geestelijk
en lichamelijk getraind te worden
voor zijn nieuw werk.
WITTE PATER VAN AFRIKA
De harde proeftijd werd door
Vyncke flink doorstaan en in zijn
brieven schrijft hij met begeeste
ring over dit eerste kontakt met
Afrika. Zijn novicemeester liet
hem, tegen het einde van zijn
proeftijd, kiezen naar welke missie
hij wilde vertrekken. Vyncke aar
zelde geen ogenblik en vroeg Mid-
den-Afrika, de Missie der Grote
Meren, waar enkele weken voor
dien, drie van zijn medebroeders
onder de pijlen der inlanders ge
vallen waren.
Nog eenmaal echter zou hij zijn
geboortestreek weerzien. Samen met
Pater Louail kreeg hij als opdracht
zich naar Rijsel te begeven om
mede te helpen aan het oprichten
van een Juvenaat der Witte Pa
ters; terzelfdertijd zou Vyncke en
kele cursussen volgen in de ge
neeskunde aan de Rijselse Univer
siteit. Op deze reizen was Amaat
Vyncke steeds vergezeld door Em
manuel Farahhit, een vrijgemaakte
slaaf.
Vlaanderen zag hem natuurlijk
terug bij deze gelegenheid en de
zouaven waren de eersten om hun
gewezen strijdmakker geestdriftig
te huldigen.
In April 1883 werd voorgoed
vaarwel gezegd aan alles wat hem
hier zo dierbaar was en de tocht
naar het Missieland begon. De
«Patna» vervoerde zijn passagiers
in 29 dagen van Algiers naar Zan
zibar waar op 21 Mei het anker
geworpen werd.
DOOR HET OERWOUD
De zeereis was achter de rug.
Thans diende met het oerwoud af
gerekend.
Een karavaan van 250 dragers
moest de 4 Paters en 2 Broeders,
hun pakken en kisten naar het
binnenland loodsen, langs lastige,
gevaarlijke wegen, door rivieren en
moerassen, onder een stikhete zon.
Niemand kan beter deze karavaan
beschrijven dan Vyncke zelf dit
doet in een van zijn brieven.
Vorenop, de trommelaar die den
stap slaat: het is een zwart Tcrulle-
bolleken van een jaar of twaalf
met een rood mantelken om de
De slavenmarken waren in het gebied der Grote Meren schering en
inslag, toen het eerste bekeringswerk in Midden-Afrikia begon. De
Arabieren bewerkten hun weerloze prooi met de zweep en dreven de
negers voor zich uit om hen als een stuk vee te verkopen.
hebt ge een gedacht van onzen
stoet.
Zo trok hij de brousse ln, blijge
zind en opgeruimd, hij bleef altijd
Vyncke gelijk hij was.
De brieven die hij over zijn be
levenissen naar huis schreef vor
men een prachtig reisverhaal waar
in de toestanden in Afrika op kla
re wijze belicht worden. Op 5 De
cember 1883 werd Tanganika, het
lang begeerde doel, eindelijk be
reikt.
IN 'T GELID
TEGEN DE SLAVENHANDEL
Van Oejiji moest het Tanganika-
meer overgestoken worden tot ein-
c:dijk op 30 Januari 1884 de post
van Kibanga bereikt werd.
Daar lag voor hem het onmete
lijk arbeidsveld.
Het beschavingswerk werd in die
jaren zwaar gehinderd door de sla
venhandel, die het negervolk wer
kelijk met uitroeiing bedreigde. De
strijd tegen deze kwaal is een der
schoonste bladzijden uit onze kolo
niale geschiedenis, omdat ten slotte
na jaren strijd, de slavenhandel,
die door de Arabieren uitgebuit
werd, definitief de kop zou inge
drukt worden Kapitein Joubert
zou eens zijn naam in gulden let
ters op deze bladzijden der geschie
denis geschreven zien.
Toen Pater Vyncke echter in
Afrika toekwam, stonden de mis
sionarissen schier zonder gewapen
de steun tegenover de willekeurige
macht der slavendrijvers. De schrik
voor deze terreur was de negers
in merg en been gedrongen. Roe-
maliza, de meest gekende hoofd
man en slavendrijver, oefende een
werkelijk schrikbewind uit.
Pater Vyncke vocht met de mid
delen die hij had, dag en nacht
was hij op zoek naar slaven. Suk
kelaars en stervenden, die achter
gelaten werden door hun drijvers,
waren er altijd te vinden en daar
waar hij het zieke lijf niet meer
kon redden, zorgde hij er tenmin
ste voor dat hun ziel veilig ter be
stemming kwam.
Ook gezonden trachtte hij los te
krijgen uit de duivelse klauwen en
dan bood en sjacherde hij tot de
koop toegeslagen werd en hij met
buit naar huis kon. Dan klonk het
in zijn brieven:
Wij hebben van den noen een
jongentje gekocht voor twee rollen
koperdraad, omtrent 30 Jr. in weer
de. Het dutsje is nog maar vier
jaar oud. Zijn vader werd gedood
in het gevecht en zijn moeder ver
giftigd als tooveres. Wij moesten
het paaien met... geen suiker, maar
met een greepje zout. Van den
avond was het reeds geheel tam.
«...Overtijd kocht ik 'een Re-
NA VIJF JAAR STRIJD
GESNEUVELD
Amaat Vyncke gaf meer dan zijn
krachten, die nochtans deze van
een reus waren, konden dragen.
Het jaar 1888 zou zijn laatste
strijdjaar zijn.
Binnen vijf jaar ben ik in den
hemelhad Vyncke lachend ge
zegd vooraleer naar de missies te
vertrekken. Helaas, dit zou waar
heid worden.
Beruchte moeraskoortsen maak
ten de missiepost onveilig. Reeds
veel was er verbeterd Inzake lig
ging der gebouwen, doch steeds
bleef dit een gevaar voor de mis
sionarissen.
De 22 September 1888 overviel
een plotse koorts de moedige mis
sionaris. Hij, de ijzersterke reus,
werd met één slag geveld zoals de
storm alleen een oersterke eik met
één smak ontwortelt. Amaat Vyn
cke viel ziek met de dood getekend.
Zijn medebroeders die hem ter
hulp snelden beseften dadelijk hoe
ver het stond met Pater Vyncke.
Het was onverbiddelijk het einde.
In een van zijn laatste brieven
had hij nog het vers van Guido
Gezelle aangehaald:
Met 't kruis in top
Zoo varen wij
Door 't wereldtij
Ten hoogen hemel op.
Lang zou de kloeke strijder niet
aan het ziekbed gekluisterd zijn,
zijn krachten namen zeer snel af
en toen Pater Coulbois van een
kortstondig ogenblik kalmte bij de
zieke gebruik maakte om hem op
het naderend einde voor te berei
den, toen glimlachte Pater Vyncke
en keek zijn overste goedmoedig in
de ogen: O zeker, prevelde hij, ik
bemin vurig den goeden God.Dit
waren zijn laatste woorden. Hij
had zelfs de kracht niet meer om
het heilig kruisteken te maken en
bood daarom zijn hand aan zijn
overste die hem hierin bijstond.
Om 10 uur 's avonds werd van
dit kortstondig missionarisleven de
draad afgesneden.
Zijn zwartjes in Afrika treurden
om het heengaan van hun geeste
lijke vader. Ook Vlaanderen treur
de, want een zijner beste kinderen
was weggevallen. Amaat Vyncke
was een der schoonste perels aan
Vlaanderens kroon. Hij vestigde de
roem van zijn volk overal de we
reld rond. Voor onze jeugd moet
hi.i een steeds levend voorbeeld
blijven van doorleefd Vlaming en
Kristen zijn. Die twee eigenschap
pen vlocht Amaat Vyncke samen.
Waar hij ook was bleef hij steeds
een overtuigd Vlaming en Kristen.
Niemand kon hem dat kwaliik ne
men omdat hij altijd in al zijn da
den logisch bleef met zichzelf.
GEMO.
Dc voorspelling van Pater Vyncke, toen hij naar Afrika vertrok, werd
bewaarheid: «Binnen vijf jaar ben ik in de hemel». Omringd van zijn
treurende medebroeders, viel hij op zijn voorpost in de strijdlinie;
hij was nauwelijks 38 jaar oud.