II aandenken van deze Grote West-Vlaming blijve in ere V Onze Week-end Reportage «HET WEKELIJKS NIEUWS Zaterdag 2 Deo. 1950. Bladz. 16. PATER DE RAKKER UIT ZEDELGEM Als zoon van August en Anna- Thérésia Detollenaere werd Amaat Vyncke te Zedelgem geboren op 12 Februari 1850. Zijn vader was kos ter en alhoewel een kosterszoon als Amaat het goede voorbeeld moest geven op de parochie, want zo wil de het vader Vyncke, was er «geen enkel haar die deugde» op 't hoofd van zoonlief, die maar weinig stich. telijke voorbeelden gaf aan de dorpsjeugd. Hugo Verriest, die hem later zou onder handen krijgen, 6chreef van hem: Amaat was een aardig en lastig kind; zwart van oogen, zwart van haar, donker van vel, kort gegroeid, doch niet gestuikt,maar sterk en taai, rilde en fijn, met flink ontplooide leden, rap en stiel, zijnde een le vende veer in geheel zijn lijf, le vende kwik, roerende en doende, ongedurig en speelziek, maar dur vend stout en edelmoedig, fijn en verstandig, ooi geest en begrijp. Streuvelig haar en zwarte kroezelige baard met steeds die klare kijkers van achter de kleine brilglazen, dat was PATER AMAAT VYNCKE. Kattekwaad en schelmerij teken den zijn kinderjaren. Zekere dag, zo wordt er van hem verteld, ging hij te biecht bij Mijn heer Pastoor van Zedelgem: «Ik heb boompje geklommen en vogel eiers geroofd «Dat Is geen zonde jongen», stelde de priester hem gerust. Met drie Wees Gegroetjes, als penitentie voor al zijn andere pekelzondekes, kwam de vlegel er van af. Volgende Zondag tijdens de hoog mis waarschuwde de Herder van op de predikstoel de ouders tegen ge wetensmisvorming van hun kinde ren: Maakt hen ln Godsnaam toch niet wijs dat boompje klim men en vogeleiers roven zonde Is, daar zijn al zonden genoeg Midden in een groep schoolben- gels springt Vynckske recht. Zijn vinnige ogen schieten vuur en vlam naar de predikstoel, zijn vinger wijst als naar een bandiet terwijl zijn stemmeke beeft van heilige toorn: 'k Hen 't je nog gezeid, dat je 't niet mochte zeggen en je zegt het algelijk Dat was de bruisende en kokende Vyncke die dat gans zijn leven zou blijven, doch later dit temperament in het goede zou kanaliseren. Scherp verstand en wildzang, dat Is zijn portret. Met de hoop het eerste te ont wikkelen en het tweede wat te zien indijken besloot vader zijn spruit naar het college te zenden te Roe- selare. DE GEVANGEN WILDZANG Achter deze kwieke guit gingen met September 1860 de deuren van het college te Roeselare dicht. Hugo Verriest schrijft over deze levensperiode in zijn Twintig Vlaamse Koppen»: «Ziet ge dat in een college bin nenvallen? In een college waar al- alles geschikt en geregeld is, waar alles moet in orde staan en gaan, op ure en plaats, in rang en stil zwijgendheidin regelmatig opstaan en slapen gaan, in regelmatig spe len, wandelen, luisteren, leeren en studeeren... Leeraars en bewakers hebben met dien jongen lastige uren, dagen en weken doorge bracht. De puntenkaarten die Amaat mee naar huis bracht waren in verhou ding. Met de leervakken bekwam hij wel een respectabel aantal pun ten, doch voor gedrag was het ho peloos. Een verandering van lucht, dacht vader, zal die bengel deugd doen. Hij besloot de raad te volgen van collega's kosters die hem het college van Menen voorspiegelden als zeer streng. KRUISVAARDER IN ITALIË Wat de mensen niet konden klaarspelen, dat zou de Voorzienig heid wel recht trekken. Het jaar 1860 was een droevig jaar in de geschiedenis van de Kerk. Met de steun van de revolu- tionnaire Garibaldi streefde Cavour er naar, de eenheid der vele Ita liaanse Staten te bewerkstelligen. Ook de Kerkelijke Staten waren het mikpunt van hun aanvallen en weldra weerklonk over Europa de wekroep om hulp te bieden ter ver dediging van de pauselijke rechten. Men zag hen geestdriftig optrek ken, de pauselijke zouaven, uit alle hoeken van Europa. Een tussen komst van Frankrijk in 1864 bracht weliswaar een wapenbestand te weeg doch hi 1867 dreigde opnieuw gevaar. Het was dan dat de wekroep van Paus Pius IX opnieuw weerklonk Amaat Vyncke, de 17-jarige stu dent, liet zich niet onbetuigd en edelmoedig bood hij zich aan voor de heilige strijd. Hij ontving in Italië zijn militaire opleiding en werd onderofficier in 1868. In 1869 liep zijn diensttijd ten einde en moest hij naar zijn land terugko men voor de soldatenloting. Hier viel hij buiten dienst. TERUG AAN DE STUDIE Vyncke had thans Gods wekroep gehoord, hij zou voor de Kerk strij den, niet met geweer en zwaard, doch als priester met Evangelie en Kruis. Roeselare kreeg Amaat terug bin nen zijn muren. Het zouavenbloed bruiste echter voort en Hugo Verriest beschrijft hem in deze periode als volgt: Daar heb ik hem gezien en ge kend en mocht hoogschatten den rijkdom van die overweeldige na tuur. Hij was gebleven wat hij was in lijf en ziel, in geest en hert, in gang en wandel, in werk en leven... Zijn doende werkzaamheid liep tot alle zaken over: tot Vlaamschge- zind studeeren en dichten en zin gen, tot krijgsgezind muziekspelen en zouaafkorpsen inrichten, met strenge tucht en regel en lastige dagelijksche oefeningenmet schoon verbeeld strijden en overwinnen en juichende zegetochten. Ha! de hof stede van het Klein Seminarie weet nog van dien stormenden in val met vrees en schrik van Mees ters en lachend gejuich van die honderden studentenzouaven. De meerschen van het college hébben onthouden, die krakende en ver schrikkelijke nederstorting van hoo- ger verdedigde en bestormde schan sen, en onder het schallen der hoornen en trompetten, dien weer- tocht vol triomfe van manke bee- nen en bloeddruipende gezichten... Ja, die Amaat Vyncke niet heeft hoorren commando's schreeuwen, dat koer, gebouw, hof en straat en markt weerhelmden, die Amaat Vyn cke in zouavenkleed met scherp, recht, stralend rapier in de hand, Hugo Verriest heeft in zijn 20 Vlaamse Koppen een plaats ingeruimd aan Amaat Vyncke, een van zijn oud-leerlingen. Wanneer Vlaanderen's leraar Hugo Verriest dat deed, dan wist hij dat Amaat Vyncke op 38-jarige leeftijd het reuzewerk verricht had waarop een 80-jarige terecht zou mogen roemen. Amaat Vyncke was inderdaad slechts 38 jaar oud toen hij stierf en in zijn blazoen stonden toen die hoge eretitels reeds neergeschreven: pauselijk zouaaf, kamper der Vlaamse studentenbeweging, strijdend parochiepriester en heldhaftig missionaris tot in de dood. Bij gelegenheid van de 100® verjaring van zijn geboorte (zie Het Wekelijks Nieuws van 1 April 1950) hebben wij reeds in een beknopt artikel (door F. R. Boschvogel) het levens verhaal van Vyncke verteld: een onverbeterlijke robbedoes uit Zedelgem; een snijdige stu dent te Roeselare en te Menenzouaaf van de Paus, die ten oorlog trekt om 's Pausen Staten te verdedigen; een durvend priester die te Dudzele mirakelen verrichtte; een ontembare Blauw- voeter van het soort van Rodenbach; een der eerste missionarissen die zijn leven geeft voor het missiewerk op 38-jarige leeftijd. Hij was een der eersten uit de heldenschare der Witte Paters van Kardinaal Lavigerie, die in Belgisch Kongo zulk baanbrekend missiewerk leverden. Vyncke's naam blijft verbonden met onze roemrijke koloniale geschiedenis, met de blauwvoeterij en, door zijn beroemde brieven, met de geschiedenis der missiologie en der ko loniale litteratuur. Zijn betekenis werd tothiertoe onderschat. Dank zij het stevige boek van Dr M. Craeynest: «Amaat Vyncke, Vlaanderen's Geloofsgezant in Midden Afrika» (1), en het pas verschenen werk van Louis Sourie (2), meer voor de jeugd bestemd, is hij heel wat meer naar voor getreden. In de missiologie en in de geschiedenis van ons heerlijk koloniaal bezit, zal zijn naam met de jaren meer betekenis en voller waarde krijgen. Dat zijn zoveel redenen die ons zijnentwege tot eerbied en geestdrift stemmen. Vlaan deren mag niet vergeten. Zoveel herinneringen nochtans gaan verloren. Jammer, doodjam mer is het, dat te Zedelgem het geboortehuisje van Vyncke ten offer moet vallen aan de urbanisatie van dit groeiende dorp. Jammer, dit huisje is zo oud, het bewaart in zijn een voud, in zijn witte muren en groene luiken een eeuw geschiedenis van een dorp. Jammer, want er kon daar een klein Vyncke-museum opgericht worden, naast wat Zedelgemse folk lore en geschiedenis, wat dit dorp, dat over een der merkwaardigste 12-eeuwse doopvonten beschikt, tot pelgrimageoord voor toerist en student had kunnen maken. Maar ja, de wereld gaat zo snel vooruit... of achteruit. Al gaat Vyncke's geboortehuis onder de hamer, toch blijve zijn gedachte in zegen. schouders en een twijfelachtig wit hemdroksken rond het lijf. Daarna komen statig aangestapt een tien tal nyamparas en kirangozis, die de sergeanten en korporaals van het leger verbeelden. Een van die kirangozis is als leidsman belast met de weg te wijzen en hij draagt het vaandel van de karavane, rood wit. Achter de hoofdman komt de lange reke pagazis ofte dragers, die elk op zijne wijze, hunne vracht van 35 tot 40 en somtijds 50 kilos dragen. Dat is een ende en een bende van omtrent gelijk het eeuwig leven amen. Een kwart verre ziet men anders niets als zwarte mannen, met een half wit kleed rond het lijf en hunne groote pakken boven 't hoofd, 't Is soms schoon in de krinkelwegeltjes, over hoogten en leegten, die lange ka ravane te zien die traagzaam voort- kruipt, gelijk een wentelende slan- ge van een grote kilometer lang. 't Gaat er blijgezind aan toe in de karavaan, want Amaat Vyncke besluit zijn beschrijving als volgt: voegt daarbij den schoonen wildzang der negers, die somtijds afwisselt met een muziekliedje, een litanie of een kerkzang, zelfs met den Vlaamschen Leeuw, en daar neetje van vijf of zes jaar voor mijn horlogie. Maar onze Hoogw. Bisschop is het gewaar geworden en hij heeft mij zijn horlogie doen aanveerden, hetgeen ik niet weige ren kon. Ze riskeert echter veel van een zekeren keer langs den zelfden weg te vertrekken. Hij trok er zelf op uit om met de slavendrijvers te onderhandelen en zijn stout optreden werd dik wijls met welslagen bekroond. Hij was een rusteloos wroeter, speelde architect en landmeter, bouwde kerk, school, woon- en zie kenhuizen en wezengestichten. Hij was er dokter en verpleger, stond dag en nacht op de bres tegen de potziekte die vreselijke verwoestin gen aanrichtte. Einde 1887 telde de missie 150 weeskinderen, 60 kristelijke gezin nen en 150 nieuwgedoopten sedert de aanvang van het jaar. In het begin van 1888 werd Pater Vyncka tot Pastoor van Kibanga benoemd. Voor hem was dit slechts het te ken om nog harder te werken en nog meer de last op zijn schouders te nemen. Hij deed dit met dezelf de niet versagende ijver waarmede hij destijds «de geuzenwinkel van Dudzele» uit elkaar rammelde. had zijn blijde jeugd bewaard en er alleen het kleed van de levens ernst over heen getrokken. Voor hem begon pas het leven. Een fijnzinnige kunstenaar had zijn pen gescherpt en met profe tische blik in het leven van de jonge priester geschouwd. Een ge schiedschrijver noemt deze dichter een onbekendedoch naar onze bescheiden mening is de klank van deze verzen te helder om enige twijfel over zijn oorsprong te la ten bestaan. Guido Gezelle, die Vyncke zeer goed kende en met hem in nauwe betrekkingen stond, heeft hier voorzeker de hand in. Zo klinken die verzen: Wij hoorden eens een vinke slaan Te Zedelgem in 't hout. En zeiden: Ja, ze is fijn gebekt En kort van slag en stout! Ze is jong, maar wacht tot laatren Ze slaat de vinken voor, [dag, En laat ze God het leven maar, Het klinkt de wereld door. En inderdaad, zoo kwam het ook: Men zei in menig oord: Maar wie ter wereld heeft er nog Dien vinkenslag gehoord Opeens klonk hij in Rome's stad Bij sabel en geweer, En bij een portez armes! men zei Daar slaat die vinke weer. En hoort eens nu, door orgelspe- En rinklend wierookvat, Oremus en per omnia Wat voor een vink is dat? Na zijn zouaventijd maakte Amaat Vyncke terug kennis met dc school banken en wel in het Klein Seminarie te Roeselare, waar hij zich thans in ernstige studie op het Priesterschap zou voorbereiden. (1) Amaat Vyncke, Vlaanderen's Geloofsgezantdoor Dr. Craeynest, uitgave Nieuw-Afrika, Keizerstr. 21-25, A ntwerpen. (2) «Lied en Vlam», door Louis Sourieuitgave Jos. Vermant, Kort- rijk. met laaiende oogen niet heeft zien zijn studentenleger gebieden, in heeten gloed ontsteken en bezielen, die heeft Vyncke nooit gekend, noch de geestdrift, de opgewon denheid, de dweeperij, de vlamme en de macht van die wondere ziel.» Zo zag Hugo Verriest Amaat Vyncke groeien. De student die er vroeger nooit te bespeuren was in Vyncke, kreeg nu toch de boven hand, want Amaat voelde de drang naar hogere roeping en dat stelde voor hem zware eisen op verstan delijk gebied. Met echte zouaven- ijver verdiepte hij zich in de studie. Amaat toog naar het Groot Se minarie en op 10 Juni 1876 mocht hij uit de handen van Mgr Faict, bisschop van Brugge, de heilige Priesterwijding ontvangen. DE JONGE PRIESTER VYNCKE Zo kreeg Zedelgem zijn rakker terug. De bomen waar Vyncke des tijds vogelnesten geroofd had, wa ren ouder geworden, doch Amaat Het Tand van Belofte, Afrika, met zijn geheimen en zijn oerwoud, met zijn heidendom en zijn slavernij, lokte Amaat Vyncke. Dat was de uitverkoren streek waar de Witte Pater uit Zedelgem naartoe trok om er zijn apostolaat uit te oefenen. Ze slaat en overschreeuwt het al, En 'k misse, of dat gefluit Wordt later nog gehoord, en 'k zeg: Het liedjen is niet uit! Ja, men zou die vinke nog ho ren slaan. DE ONVERMOEIBARE Reeds als student had Vyncke zich als een Vlaamse strijder aan gemeld. Hugo Verriest had op Ratte Vynckezoals hij hem graag noemde, een zeer duidelijke kijk. Hij schetst hem daar als volgt: Speelden de Gilden Philippine van Vlaanderen of ander spel on der Rodenbachs geleide, Vyncke was de werver, de dwinger, de ont vanger en rekenaar; Vyncke zat achter de schermen of den thea ter en diende ate en lustigen drank: Vyncke zei het lachend, spottend woord en riep den Vi- vanons! En trok hij uit Torhout, ten twaalven van de nacht te voete naar Ruddervoorde, als moede en af de maten ten tweeën toekwa men en in bed kropen, Vyncke wan delde in den hof onder de sterren hemel, zong De Blauwvoet dat het helmde en schreeuwde dat het dorp ervan ontwekte: Vlaanderen die Leeuw! Hij wandelde, hij droomde wat, zei een paternoster, 's morgens te vijven las hij de Misse en kivam de slapers vinden en uitroefelen. Voor ontbijt, ten zessen, at hij lus tig een schel hespe, dronk een glas oud bier en stond veerdig frisch, voor geheel den leutigen dag. Staal! Niets kon hem vermoeien. Ter fees- te deed hij naar Roeselare de boe renzonen komen van Zedelgem, zijn geboortedorp, en... 's avonds misten zij, daar hij er bij was, de trein naar huis. Daarom en dubte hij geen oogenblik, maar na lustig avondmaal en welgezinde pijpe, trok hij met zijn volk te voete naar Zedelgem, vijf uren verre, en ivas 's anderdaags 's morgens vroeg weer in 't College om Misse te lé zen en zijne lessen te geven. Ruste daar loech hij mede. Gilden en Kamer en maatschappijen stichtte hij overal en lüeld ze in lustig jong leven. Zijn dorp kent nu nog de herbergen De BlauwvoetZan- nelcin», «De Vlaamse Leeuwen wat weet ik al. Het was dan ook niet te verwon deren dat Amaat Vyncke, die reeds vóór zijn priesterwijding enkele tijd een zieke leraar vervangen had in het Klein Seminarie te Roeselare, het daar niet lang zou bolwerken, want om leraar te zijn was hij in de ogen van de «fine fleur» een veel te Vlaams voelend en spontaan priester. DE GROTE KUIS TE DUDZELE Rodenbach verwekte in die tijd nog al heel wat beroering en Vyn cke bleek in de ogen van zijn oversten een gevaarlijke bondge noot. Zijn loopbaan als leraar duurde dan ook niet lang en na eerst nog in Wulpen en Adinkerke als coadjutor dienst gedaan te heb ben werd hij op 11 October 1876 Onderpastoor benoemd te Dudzele. West-Vlaanderen telde in de be ruchte «zeventiger» jaren ver schillende liberale burchten, waar een strijd op leven en dood gele verd werd. Toen Amaat Vyncke daar toekwam was Dudzele een van die strijdposten waar met hand en tand tegen het liberalisme dien de gestreden. Het was een kolfje naar de hand van de jonge Onder pastoor die aangewezen werd om Pastoor Crombez in zijn lastige taak bij te staan. Amaat vertrouwde aan zijn zus ter Gusta de zorg toe van het huis houden en gaf zich ten volle aan zijn apostolaat. Hugo Verriest beschrijft'de jonge priester in deze periode als volgt: Hij diende God in zijn kerk maar was voor het altaar eer de haan kraaide, en bad en las zijn getijden, en ging de kruisweg en aanbad zijn God, en las Mis, god vruchtig en stichtend en op stipte uur. Hij onderwees en preekte maar 't was met die eigenaardige, klare, beeldrijke, ingegroeide, onge kunstelde taal, mét inprentend woord en zegswijze. Hij bezocht de zieken maar 't was vroeg of laat, door regen en wind, met zijn eigen blijde hoop, en ophelpend woord en dadelijke hulp- Hij was gemeen met allen, de vriend van den nederigen werk man maar hij sloeg zelf de hand aan 't werkmanswerk, en stak den schouder onder den verstelden wa gen. Hij hielp de armen en stond ten dienste van iedereen, en roerde voor wie 't vroeg, penne en mond en hert en voet. Toen Amaat Vyncke te Dudzele toekwam was het in volle strijd gewoel, want de liberalen bliezen hoog van de toren met hun leuze: «de pastoor in de .:erk»; voor het overige was de priester ongewenst. Amaat Vyncke, met zijn gewel dig temperament, zou hier onver mijdelijk in botsing komen, dat was te verwachten. Pastoor Crombez echter had al spoedig het karakter van zijn Onderpastoor doorzien en beijverde er zich voor dit geweldig karakter in te dijken en langs voor zichtige paden te leiden. De libe rale burcht werd zonder veel kanongebulder omvergehaald. Het ging zonder diplomatische knepen. Alleen met de drang van zijn lief de en de zonnige opgeruimdheid van zijn liefde wist Vyncke wonde ren te doen. Naast het zuiver geestelijk werk, zoals het tot stand brengen van de Genootschap van Sint Franciscus en de Kongregatie voor Jongelin gen, wist de opgeruimde Vyncke ook de zonnige kant van het leven te bekijken. Hij stichtte namelijk een muziekmaatschappij, wier faam in gans de streek bekend geraakte. Hij zorgde voor alles, trommelde muzikanten samen, sleepte al het nodige materiaal aan, instrumen ten, partituren, lessenaars, unifor men. Op de koop toe kreeg de maatschappij nog haar eigen vaan del. Iedereen was er graag bij want onder de leiding van de Onderpas toor ging het er altijd zeer lustig toe. In de gemeente zelf verrichtte zij wonderen en vormde een aan- trekkingspunt voor iedereen. De liberalen zonnen op wraak en knarsetandden van machteloze woede omdat zij er in Dudzele zelf geen kans toe zagen hun wraak te koelen. De gelegenheid deed zich dan toch voor en wel in het naburige Lissewege waar de Dudzelenaren op een zonnige dag spelend door de straten trokken. Hier zat het er tegen. Wetteksten werden nage- pluisd en Vyncke werd met zijn fanfare beboet «om zonder de toe stemming van de burgemeester, enz... Wie dacht dat Vyncke nu schaak mat stond had het mis voor. Lisse wege heeft een merkwaardige plat te toren zonder spits en dat scheen Vyncke te bekoren. Tot grote ver rassing van de Lissewegenaren galmde het enkele dagen later over het stille dorp vanaf de toren. Hier was immers de Pastoor de baas... en Vyncke haalde met brio zijn slag thuis. DE LOKSTEM VAN AFRIKA Maar Amaat meende dat hij te gelukkig was, dat de hemelweg langs Dudzele veel te effen, to breed en te gemakkelijk was en hij vreesde dat hij «naast» de hemelpoort zou lopen. Hij streed er nochtans onver saagd, maakte er de schoolstrijd mede en stampte er een vrije ka tholieke school uit de grond nog vóór de ongelukswet van 1879 ge stemd was. Door Mgr Lavigerie, de grote aartsbisschop van Algiers, werd in 1869 de Sociëteit der Witte Paters van Afrika gesticht, aanvankelijk met het doel het bekeringswerk in Noord-Afrika ter hand te nemen. Gaandeweg echter kregen deze pio niers nieuw arbeidsveld toegewezen en reeds op 21 April 1878 trok een karavaan Witte Paters naar het gebied der Grote Meren, in het hartje zelf van Afrika. Onmenselijk hard was de taak van de Witte Paters die eerst per boot tot Zanzibar en Bagamoye vaarden, doch van dat ogenblik af de strijd met het oerwoud moesten aanbinden, het oerwoud met zijn geheimen en vijanden. Mgr Lavigerie betrachtte dan ook zijn missionarissen doelmatig te be schermen en deed beroep op de pauselijke zouaven, die hij als on verschrokken mannen kende, om hen ln te zetten ter verdediging van zijn missiewerk. Pater Charmetant werd met de aanwerving belast en reeds op 14 Mei 1879 boden zich vijf kandida ten aan die als leken de paters op hun tochten zouden vergezellen en hen desnoods met de wapens zou den verdedigen. De wereld der oud-zouaven ge raakte in beroering. Afscheidsfees ten fallen kant en Amaat Vyncke zag met spijt in het hart die kerels vertrekken, spijt inderdaad omdat hij er zelf niet bij was. Doch hij wilde niet ten achter staan en ket ste het land af om propaganda te voeren voor dit prachtig zouaven- werk. Het jeugdige korps werd echter hard getroffen en korte tijd na hun aankomst vielen twee der beste vrienden van Amaat op het veld van eer, het waren Julius Van Oost uit Aarsele en Adolf Loos- veldt uit Tielt. Voor Amaat klonk dit bericht als een beslissing en in het begin van 1881 klopt Amaat Vyncke ander maal aan bij Pater Charmetant, niet om zijn propagandatochten 1 ter aanwerving van zouaven te be spreken, doch om zelf zijn kandi datuur te stellen in de rangen der Witte Paters. Het leven als Onderpastoor te Dudzele werd vaarwel gezegd en nadat hij verlof gekregen had van zijn kerkelijke overheden om de roepstem die hem naar Afrika lok te te volgen, nam hij op 8 Juli 1881 afscheid van vader, moeder, fami lieleden en vrienden. Hij vertrok naar het noviciaat der Witte Pa ters te Maison Carré, bij Algiers, om daar in Noord-Afrika geestelijk en lichamelijk getraind te worden voor zijn nieuw werk. WITTE PATER VAN AFRIKA De harde proeftijd werd door Vyncke flink doorstaan en in zijn brieven schrijft hij met begeeste ring over dit eerste kontakt met Afrika. Zijn novicemeester liet hem, tegen het einde van zijn proeftijd, kiezen naar welke missie hij wilde vertrekken. Vyncke aar zelde geen ogenblik en vroeg Mid- den-Afrika, de Missie der Grote Meren, waar enkele weken voor dien, drie van zijn medebroeders onder de pijlen der inlanders ge vallen waren. Nog eenmaal echter zou hij zijn geboortestreek weerzien. Samen met Pater Louail kreeg hij als opdracht zich naar Rijsel te begeven om mede te helpen aan het oprichten van een Juvenaat der Witte Pa ters; terzelfdertijd zou Vyncke en kele cursussen volgen in de ge neeskunde aan de Rijselse Univer siteit. Op deze reizen was Amaat Vyncke steeds vergezeld door Em manuel Farahhit, een vrijgemaakte slaaf. Vlaanderen zag hem natuurlijk terug bij deze gelegenheid en de zouaven waren de eersten om hun gewezen strijdmakker geestdriftig te huldigen. In April 1883 werd voorgoed vaarwel gezegd aan alles wat hem hier zo dierbaar was en de tocht naar het Missieland begon. De «Patna» vervoerde zijn passagiers in 29 dagen van Algiers naar Zan zibar waar op 21 Mei het anker geworpen werd. DOOR HET OERWOUD De zeereis was achter de rug. Thans diende met het oerwoud af gerekend. Een karavaan van 250 dragers moest de 4 Paters en 2 Broeders, hun pakken en kisten naar het binnenland loodsen, langs lastige, gevaarlijke wegen, door rivieren en moerassen, onder een stikhete zon. Niemand kan beter deze karavaan beschrijven dan Vyncke zelf dit doet in een van zijn brieven. Vorenop, de trommelaar die den stap slaat: het is een zwart Tcrulle- bolleken van een jaar of twaalf met een rood mantelken om de De slavenmarken waren in het gebied der Grote Meren schering en inslag, toen het eerste bekeringswerk in Midden-Afrikia begon. De Arabieren bewerkten hun weerloze prooi met de zweep en dreven de negers voor zich uit om hen als een stuk vee te verkopen. hebt ge een gedacht van onzen stoet. Zo trok hij de brousse ln, blijge zind en opgeruimd, hij bleef altijd Vyncke gelijk hij was. De brieven die hij over zijn be levenissen naar huis schreef vor men een prachtig reisverhaal waar in de toestanden in Afrika op kla re wijze belicht worden. Op 5 De cember 1883 werd Tanganika, het lang begeerde doel, eindelijk be reikt. IN 'T GELID TEGEN DE SLAVENHANDEL Van Oejiji moest het Tanganika- meer overgestoken worden tot ein- c:dijk op 30 Januari 1884 de post van Kibanga bereikt werd. Daar lag voor hem het onmete lijk arbeidsveld. Het beschavingswerk werd in die jaren zwaar gehinderd door de sla venhandel, die het negervolk wer kelijk met uitroeiing bedreigde. De strijd tegen deze kwaal is een der schoonste bladzijden uit onze kolo niale geschiedenis, omdat ten slotte na jaren strijd, de slavenhandel, die door de Arabieren uitgebuit werd, definitief de kop zou inge drukt worden Kapitein Joubert zou eens zijn naam in gulden let ters op deze bladzijden der geschie denis geschreven zien. Toen Pater Vyncke echter in Afrika toekwam, stonden de mis sionarissen schier zonder gewapen de steun tegenover de willekeurige macht der slavendrijvers. De schrik voor deze terreur was de negers in merg en been gedrongen. Roe- maliza, de meest gekende hoofd man en slavendrijver, oefende een werkelijk schrikbewind uit. Pater Vyncke vocht met de mid delen die hij had, dag en nacht was hij op zoek naar slaven. Suk kelaars en stervenden, die achter gelaten werden door hun drijvers, waren er altijd te vinden en daar waar hij het zieke lijf niet meer kon redden, zorgde hij er tenmin ste voor dat hun ziel veilig ter be stemming kwam. Ook gezonden trachtte hij los te krijgen uit de duivelse klauwen en dan bood en sjacherde hij tot de koop toegeslagen werd en hij met buit naar huis kon. Dan klonk het in zijn brieven: Wij hebben van den noen een jongentje gekocht voor twee rollen koperdraad, omtrent 30 Jr. in weer de. Het dutsje is nog maar vier jaar oud. Zijn vader werd gedood in het gevecht en zijn moeder ver giftigd als tooveres. Wij moesten het paaien met... geen suiker, maar met een greepje zout. Van den avond was het reeds geheel tam. «...Overtijd kocht ik 'een Re- NA VIJF JAAR STRIJD GESNEUVELD Amaat Vyncke gaf meer dan zijn krachten, die nochtans deze van een reus waren, konden dragen. Het jaar 1888 zou zijn laatste strijdjaar zijn. Binnen vijf jaar ben ik in den hemelhad Vyncke lachend ge zegd vooraleer naar de missies te vertrekken. Helaas, dit zou waar heid worden. Beruchte moeraskoortsen maak ten de missiepost onveilig. Reeds veel was er verbeterd Inzake lig ging der gebouwen, doch steeds bleef dit een gevaar voor de mis sionarissen. De 22 September 1888 overviel een plotse koorts de moedige mis sionaris. Hij, de ijzersterke reus, werd met één slag geveld zoals de storm alleen een oersterke eik met één smak ontwortelt. Amaat Vyn cke viel ziek met de dood getekend. Zijn medebroeders die hem ter hulp snelden beseften dadelijk hoe ver het stond met Pater Vyncke. Het was onverbiddelijk het einde. In een van zijn laatste brieven had hij nog het vers van Guido Gezelle aangehaald: Met 't kruis in top Zoo varen wij Door 't wereldtij Ten hoogen hemel op. Lang zou de kloeke strijder niet aan het ziekbed gekluisterd zijn, zijn krachten namen zeer snel af en toen Pater Coulbois van een kortstondig ogenblik kalmte bij de zieke gebruik maakte om hem op het naderend einde voor te berei den, toen glimlachte Pater Vyncke en keek zijn overste goedmoedig in de ogen: O zeker, prevelde hij, ik bemin vurig den goeden God.Dit waren zijn laatste woorden. Hij had zelfs de kracht niet meer om het heilig kruisteken te maken en bood daarom zijn hand aan zijn overste die hem hierin bijstond. Om 10 uur 's avonds werd van dit kortstondig missionarisleven de draad afgesneden. Zijn zwartjes in Afrika treurden om het heengaan van hun geeste lijke vader. Ook Vlaanderen treur de, want een zijner beste kinderen was weggevallen. Amaat Vyncke was een der schoonste perels aan Vlaanderens kroon. Hij vestigde de roem van zijn volk overal de we reld rond. Voor onze jeugd moet hi.i een steeds levend voorbeeld blijven van doorleefd Vlaming en Kristen zijn. Die twee eigenschap pen vlocht Amaat Vyncke samen. Waar hij ook was bleef hij steeds een overtuigd Vlaming en Kristen. Niemand kon hem dat kwaliik ne men omdat hij altijd in al zijn da den logisch bleef met zichzelf. GEMO. Dc voorspelling van Pater Vyncke, toen hij naar Afrika vertrok, werd bewaarheid: «Binnen vijf jaar ben ik in de hemel». Omringd van zijn treurende medebroeders, viel hij op zijn voorpost in de strijdlinie; hij was nauwelijks 38 jaar oud.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Wekelijks Nieuws (1946-1990) | 1950 | | pagina 16