I Onze Week-end Reportage I. HET VRIJBOS II. DE BOSKERELS OF BOSKANTERS III. HOUTHULST .HOT WEKELIJKS OTEOWS. - nu. 1951. - B1MJ. B. mm - in- in n - i - ir n - rnr n r-n-Tr r> mm jij Lr.ii.r.u jv luin n ~lirnr n inr'n "irmmriy n ~inmr r» -mfnr nny n ~invrfr~ mur n ~i'Viin t\, Houthulst i Wat heden overblijft van het zo beruchte Vrijbos, Is maar 'n schim van hetgene het vroeger was. Beuwen geleden besloeg het een oppervlakte van meer dan 6.000 ha., zich uitstrekkend over Langemark, Bikschote, Passchendale, Westroze- beke Staden, Klerken, Zarren, Woumen en Merkem, verder aan sluitend bij het grote bos van Tor hout-Brugge, dit laatste ln docu menten, betiteld als Het Woud zonder Genade», wijl 't zo onveilig was. Samen maakten beide bossen een onderdeel uit van het onmete lijke «Vlaamse Woud», dat gans het Noorden van de huidige pro vincies West. en Oost-Vlaanderen overdekte, en als een scheidingslijn een berm uitmaakte, tussen de Kustvlakte en Binnen-Vlaanderen; door de Volksmond betiteld «Het Houtlandin tegenstelling met Het Blote (Kustvlakte) Ten Noorden van het Vrijbos liep een Romeinse heirweg, komende van Kassei over Poperinge, Elver- dinge, Merkem, Woumen, Klerken, Werken naar Wijnendale, en ver der naar Aartrijke, aldaar de heir weg kruisend die naar Oudenburg liep, komende van Doornik over Kortrijk, Roeselare (de «Oude Zee weg»), De weg Kassel-Aartrijke liep verder over Brugge naar Aar denburg; de zogenaamde Steen- strate» is een overblijfsel van die Heirstrate Vanaf het ontstaan van het graafschap Vlaanderen, vinden wij het Vrijbos als domaniaal goed, ttz. goed van de Heer, het maakte im mers deel uit van het domein der graven van Vlaanderen en werd beheerd door hun Porestiers of Vorsters, die tevens de politie had den over het bos. De wijk 's Gra- ventafel» (Passchendale) en de wijk 's Graveneke» (Staden), verbonden door de «Gravenstraat», lopende aan de zoom van het bos, over Westrozebeke, zijn heden nog herinneringen daaraan. Ter plaat se kwamen de officiers van den graaf de opbrengst van het bos ze gelen. Deels dwars door het bos, Uep de weg Xeper-Staden-Brugge, ook eeuwenoud! Dat bos vormde een kostbaar be zit, niet alleen om de houthak, (brand- en constructiehout) maar tevens om de jacht. Men vond er allerlei wild, zelfs herten, wilde zwijnen, wolven en vossen. Boeren Uit de streek van Staden hielden nog vossen aan de ketting, als wachthonden, tot het einde der vo rige eeuw. Blijkens een akte van Boude- wijn IX, gezegd «Constantinopel», akte anno 1201, was het aloude Vrijbos destijds een gemeen- schapsgrondwaar de aanpalende bewoners hout mochten gaan kap pen. Vandaar wellicht de naam VRIJBOS, evenals we de naam aantreffen van VRIJgeweed voor gemeenschappelijke weiden in de streek Liohtervelde-Ruddervoorde. Toen later door de vorst aan de Stadenaars het recht werd betwist, hun sedert onheuglijke tijden toegestaan» hout te hakken in het bos, om hunne straten te herstel len. namen zij hun toevlucht tot de Forestier of Vorster, belast met het toezicht, en zij wonnen het pleit. In oude geschiedkundige docu menten vinden wij de namen: OUDHULSTBOSCH (Meyer 1531, Fourbus 1562-1563 en Busch van Outhulst, Sanderus 1642). Ben hulstbos is geen bos met «hulst» alleen, doch betekent een bos met tevens «stekelige bomen en heesters». In 't Vrijbos vond men tevens prachtige eiken, beu ken, berken, olmen, sparren, larik- sen. iepen, hazelaars en ook buk senbomen en wilgen. Ten jare 1906 verkreeg Niklaas, abt der St Pietersabdij van Corbie (1) vanwege de graaf van Vlaan deren, Robbrecht van Jeruzalem, de «herkenning» dat de helft van het Oudhulstbos aan gezegde abt toebehoorde, zulks ter gelegenheid der deelneming van den graaf aan de eerste kruisvaart. De term herkenning laat toe te besluiten dat de abdij van Corbie voordien in het bezit was van dien eigendom. Volgens zekere beweringen, zou dat bezit zelfs terugslaan tot het jaar 662, dus tot de eerste jaren van het bestaan der abdij, gesticht in 657. Bovenbedoelde schenking werd bekrachtigd door Boudewijn van Constantinopel. de 15 October 1201. Ten Westen in het bos stond des tijds een kapel, toegewijd aan de H. Melania; een herberg De Me- lane» herinnert heden nog daar aan. Vóór 1914 bevond zich midden het bos een ouderwetse herberg genaamd «Het Meuneken»; in de nabijheid lag een evenoude hofste de met cellen voor monniken. Een grote dreef, de Franse Dreef leidde er naartoe. Dichtbij was een plaats die 's Gravenkapellege noemd weTd. Blijkbaar overblijfsel van een oude stichting door de ab dij van Corbie. Die monniken be heerden het bos en maakten o.a. vijvers in de lage gedeelten; daar uit konden zij veel vis halen, zo voor eigen gebruik als voor de markt van het destijds volkrijke (1) Corbie, in Picardië, op de Som- me, nabij Amiens, thans een stadje van nagenoeg 5.000 inwoners, ontstaan rond bedoelde Benediktijnerabdij. leper. Namen van die vijvers blij ven nog voortleven in de volks mond, alhoewel de vijvers zelf se dert lang gevuld en verdwenen zijn, aldus: de Meynaert, de Grote en de Kleine Haesebrouck, de Mossel- brouck, de Vestmeulebrouck, de Nieuwe Vijver (1600), de Vijfdijken, de Schravijver, enz.... Bestuurlijk was het Vrijbos in tweeën verdeeld: het noorder-ge deelte, behorend aan de Graaf van Vlaanderen, stond onder het Brug se Vrije, het zuider-gedeelte, beho rend aan de abdij van Corbie, stond onder de Kasselrij leper. De Cor- verbeek die dwars door het bos liep, diende als scheidingslijn. De naam Corverbeek is verbonden aan de heerlijkheid van Corvers, des tijds op het grondgebied van Mer kem gelegen. Volgens Kan. Les- counier zou de naam Vrij-bos wij zen op het gedeelte bos, toen ter- tijde afhangend van het Brugse Vrije, ook kortweg gezegd Het Vrije Ten jare 1559. verkocht Lodewijk, graaf en abt van Corbie, zijn aan deel in het Vrijbos aan zekeren Godevaart van Bocholst, Heer van Grevenbrouck. Het andere deel dat aa:. de vorsten van Vlaanderen toe behoorde werd verkocht aan den zelfden heer van Bocholst, ten jare 1565. De aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1633) verijdelden die verkoping; door een minnelijke overeenkomst, gelukten zij erin het ganse bos opnieuw onder het vor stelijk domein te brengen. De Bal juw der Kasselrij leper werd aan gesteld als Intendant over het bos, dat toen nog een uitgestrektheid had van ruim 4.157 gemeten (een gemet Brugse maat doet 44,23 a.). Door de vrede van Nijmegen, (1678) kreeg de Franse Koning, Lodewijk XIV gans de Kasselrij leper in zijn bezit, dewijl het Brugse Vrije aan Spanje bleef. Van rechtswege moest dus alleen lijk met zuider-gedeelte van het bos aan Frankrijk overgaan, met de Corverbeek als scheidingslijn. Edoch, de Zonnekoning eiste gans het domaniale woud, dus ook het deel van het Vrije; door een fout der diplomaten van dien tijd, ging het Vrijbos aldus helemaal over in de handen van Frankrijk. Die toe stand bleef duren van 1678 tot 1713. De toenmalige Franse Mi nister Colbert, regelde de uitba ting van het prachtige domein en zorgde vooral voor het behoud der reusachtige eiken, beuken en ber ken, die het sieraad van het woud uitmaakten. Als beheerder van het bos stond destijds bekend, een ze kere heer Pattyn, lid van het Bal juwschap van leper; zijn naam werd verfranst tot de Pattin een familie die in de bosstreek vooral te Langemark, in aanzien bleef. Onder het Oostenrijksbestuur (1713-1794) werd de uitbating van het bos nog strenger geregeld dan onder het Frans regime. Door Ka- rel van Loreinen (1778) werd het omringd met een diepen gracht van een achttal meter breedte en een hoge dijk langs de binnenkant, wat een afsluiting en een verdedi gingslijn uitmaakte, die in de streek bekend gebleven is als bos- waer of Bosweer (ware bete kent waterloop). Die bosweer had een omtrek van nagenoeg twaalf kilometer. Grote dreven doorkruis ten het bos en aan elk uiteinde was een balie of afsluitboom. Zo stonden dertien baliën bekend o.a.: heden nog de «Schaapbalie». Boswachters woonden in het bos en moesten er dag en nacht de wacht houden. De jaarlijkse verkoop van bomen en hout geschiedde van op een bal- con, in Het Meunekendat als het hoofdkwartier was van de re gisseur. Tot vóór 1914 getuigden de prachtige bronzen sloten op de deuren dier landse herberg, van haar roemrijk verleden: de sier lijke dubbele Oostenrijkse arend stond erin gegrift. Onder het Frans Bewind (1794- 1814) kreeg het aloude Vrijbos een legendarische vermaardheid door de Roversbende die erin leefde. Een zekere Baekeland, van Lende- lede, deserteur van het Republi keinse leger, een weerstander van die tijd, met een vijftigtal man nen en een aantal vrouwen, leef den er in het maquis en hielden de ganse streek onder hun schrik bewind. Op 2 November 1803 werd Baekeland onthoofd te Brugge, met 23 zijner trawanten. Hun euvel daden werden te boek gesteld door de E. H. Huys, in het thans nog ge lezen werk: «Baekeland of de Roo- versbende van het Vrijbosch Het Hollands Bestuur (1814- 1830) luidde de doodsklok over het aloude bos: dit laatste werd in per celen verdeeld en bij opbod ver kocht aan particulieren. Van toen af begon zijn uitroeiing! Meer en meer werden vruchtbare gedeelten in landerijen herschapen, tot zo gezegde velden in de oorspron kelijke betekenis van woeste gron den De noeste vlijt onzer land bouwers wist ze stilaan tot vrucht bare akkers te maken. Vóór 1914 bedroeg de beboste op pervlakte nog een 1.200 Ha. Thans schieten nog slechts kleine gedeel ten bos over: de oorlog 1914-18 bracht de vernietiging van het eer tijds zo beruchte Vrijbos! Reeds vanaf de vóórhistorische tijden moet de bosstreek van Hout hulst bewoond geweest zijn. G. Gezelle en Pastoor Claerhout vonden op de heuvel van Terest (Ter Heest) een aantal bewerkte silexen van het Neolithiek (Nieuwe Steentijd of tijdperk van de gepo lijste steen): krabbers, pijlpunten en ook een merkwaardige geslepen of gepolijste snijbeitel. Baron de Maere en anderen von den op de zuidkant van het bos, op de hoogte van de Kaaiaard (West rozebeke) dergelijke bewerkte si lexen. De hoogten van Terrest en van de Kaaiaard zijn bekleed met kei- velden (silex of vuursteen, koppe- keien). Die silexen werden ter plaats bewerkt, wat blijkt uit de splinters die daar lagen. Ook moe ten bewerkte silexen overgebracht geworden zijn uit Henegouwen (Spiennes). Zulks bewijst afdoende dat het Vrijbos bewoond was, lang vóór onze tijdrekening, want wat onze streek betreft, vangt het Neo- lithicum aan na de doorbraak van het Nauw van Kales, zij een 7.000 j. vóór onze tijdrekening. Omstreeks 300 v. J. C. kwam een stam der Kelten zich vestigen in de bostreek, i.e. de Menapiërs. Op het einde der vierde eeuw na J. C. had de zee haar duinengordel doorbroken, die een twintigtal kilo meter meer zeewaarts lag, en kwam het water landwaarts ingestroomd; bij elke tij bereikte het de hoogte lijn van vijf meter, zij tot ver be zuiden de huidige Yzervlakte: Wou men, Eesen, Klerken lagen toen aan de rand ven het water. Saksische zeerovers kwamen over zee en vestigden zich op droge plaatsen in de Kustvlakte. Ten tijde van Karei de Grote, zij omstreeks 800 na J. C., trok de zee zich terug en ontstond een nieuwe duinenrij: de huidige. Wa terwerken en dijken, uitgevoerd op bevel van de Keizer en later door de monniken van Eversam (Sta- vele), Loo, Veurne en Koksyde, sloten de laatste zeegaten. Saksische families, afgedaald van de «Littus Saxonicum», onze hui- en het dige kust, waar zij geleidelijk in- gesijpeld waren, kwamen zich neer zetten aan de noordelijke rand van het Vrjibos; uit het zuiden waren Salische Franken tot aan het bos doorgedrongen; die waren geko men over het «Land van Waas», door de streek van Tussen Schel- de-en-Leiesteeds op zoek naar vruchtbare landouwen. In het bos zelf leefde nimmer een sterke bevolking: een bos wordt eerder geschuwd dan gezocht; men voelt er zich niet veilig, en het ge heimzinnige van een woud jaagt angst op het lijf, zelfs bij natuur mensen. Oudtijds vond men er enkel hutten van echte boskerels en van boswachters. Zij die aan de rand of de kant van het bos woon den, werden betiteld met de naam: Boskanters Zou het Vrijbos destijds gebruikt geworden zijn als offerplaats, als tempel door onze heidense voor vaderen? Wellicht, want van Sta den uit, aan de zoom van het bós, loopt een zogenaamd Zoetestraat- jedat in oude documenten be kend staat als 's Outerstraatje t.t.z. des outaars straatje, wat te recht laat vermoeden dat het leid de naar een outaarplaats, naar een offerplaats,, naar een gewijde plaats in het bos, zoals er nog zichtbaar waren vóór 1914: open plaatsen midden het woud, beschut door een reusachtige laagstammige eik, die een zeer brede bladerkroon over een wijde cirkel uitspreidde waar onze voorvaderen, in een kring staande, hun priesters kon den aanhoren, de afgodendienst volgen en het offer gadeslaan in grote verering en geheimzinnige plechtigheid. Rond het boS, naar gelang het afgeknaagd werd, en de bevolking aangroeide, ontstonden mettertijd parochies en dorpen. Door een ge leidelijke verbrokkeling splitste een groot dorp, met aanzienlijke wij ken, in nieuwe dorpen of parochies en later gemeenten. Als voorbeeld kan dienen EESEN, een heel oud dorp, reeds parochie in 961, waaruit naderhand ont stonden: Diksmuide in 1144, en Klerken in 1230. Tót Klerken be hoorde de wijk Houthulst, die On langs zelf parochie en zelfstandige gemeente geworden is en waarover we verder zullen handelen. Hoe de sprekende naam OUD HULST naderhand het zinloze woord Houthulst geworden is? Wellicht, zoekende naar een be tere spelling, zal men geschreven hebben Bosch van Houthulsten voor de bewoonde wijk Hout hulst Zoals hoger gezegd: na de Fran se overheersing van 1794-1814, was Houthulst slechts een wijk van de gemeente Klerken. In 1829, onder het Hollands bewind, kochten twee Antwerpenaren, van de Staat, een groot deel van het Vrijbos, hetwelk zij in 1838 verkochten aan de Heer Senator Cassiers- de Pattin, zelf een Antwerpenaar. Van toen af begint de geschie denis van het eigenlijke Houthulst. M. Cassiers vond te Houthulst, in en rond zijn bossen, een gans spe ciale bevolking, welke dan nog moest onderverdeeld worden in twee takken, niet alleen naar het physisch uitzicht, naar het karak ter en de zeden, maar zelfs naar het gesproken dialect. De boskan ters van de zuidelijke rand, in de richting Roeselare-Ieper, verschil den niet zozeer van de bevolking der omliggende gemeenten. Was er een wisselwerking gebeurd tussen de echte bevolking der bosstreek en die van het omliggende, met Fran kische inslag? Wellicht. Doch de boskanters van de noordelijkerand, namelijk die van Pierkenshoek, van Terrest tot de Viae en Zarren, vormen een gans eigenaardige groep. Waren daar minder Noordse elementen binnengedrongen? In alle geval Pierkensen Restenaars hadden destijds een opvallend uitzicht: zwarte haren, bruinachtige gelaatskleur, branden de ogen, een vlugge losse gang, gebaren en bewegingen zoals echte zuiderlingen; verzot op scherpe kleuren, de vrouwen vooral op rode rokken en sjaals, evenals de Span jaarden en de Zigeuners. Een echt barbaars volk, wild en woest van aard, Weerbarstig tegen over regelmatige bezigheden; van nature zwervers, belust op avon turen. Zij woonden in armzalige hutten, op de rand van het bos, meest in groepen, en vormden ech te clans waarvan de individuen elkander hulp en bijstand verleen den in alle omstandigheden. De wedijver tussen twee clans kon leiden tot hevige gevechten en on verzoenbare haat. Hun hutten, drie vier meter hoog, waren gebouwd van plak en stakt.t.z. van boomstaken en vlechtwerk; binnen en buiten be streken met leem of klei, steeds naar het zuiden gericht en nage noeg vierkant. Het dak was van stro en zakte langs de noordkant tot 50 cm. van de grond. De vloer bestond uit vastgestampte klei, ten minste een voet diep in de grond gegraven, zodat die hutten geleken aan de vóór-Romeinse Keltische Komwoningen of Kelderwonin gen Rond de wanden was een zwarte plint geschilderd van onge veer dertig centimeter hoogte, en op de vloer was een dergelijke band aangebracht, wat als een zwart kader vormde rondom de woning. Tot verwarming hadden zij een open haard, waarin zij hout en mutsaarden brandden, deze laat- sten een soort turf die zij in het bos opdelfden. Hun legerstede bestond uit een hoop gedroogde bladeren of liefst varens. De verschillende hutten, geplaatst op enige afstand van elkaar, waren verbonden door smalle kronkel wegels. Die boskanters stonden vroeger bekend als BEZEMBINDERS De twijgen van berk en brem bon den zij samen tot bussels, die zij bevestigden door bindsels van ge spleten wilgenrijs. De kleine bezems waren pottebezems; de grote waren keer- of vaagbezems. Het volstond, in het midden van die bezems, een stok of steel te slaan, om een handig huizelijk werktuig te be komen, dat oudtijds op de buiten algemeen gebruikt werd, vooral óp de hoeven en bij gewone lieden. Met hun bezems op de rug, trok ken de vroegere boskanters gans Vlaanderen door, van hoeve tot hoeve, als leurders, om de kost te verdienen. De winter was het tijdstip voor de huizelijke bezigheid, voor het maken der bezems; het schone jaargetijde was het tijdstip voor het leuren. Ook gingen velen op de baan met een steekkarretje, om messen en scharen te slijpen: anderen trok ken er op uit als vertinner en ketellappers. Gewoonlijk namen zij vrouw en kinderen mee op hun tochten: de kinderen gingen dan ratten- en muizenvallen verkopen van deur tot deur, of op kermis sen en foren kunsten maken, o.a. ene pereboom maken, t.t.z. op hun hoofd staan, met de voeten in de lucht. Die zwervers bleven weken en maanden weg, hun brood bedelend; zij sliepen onder hun karretje of in een boerenschuur. Overal werden zij geschuwd en verwezen, soms verdreven; zij beschouwden zich als verworpelingen, zodat in hun hart een gevoel van wrok leefde tegenover alle beschaafde lieden. Wet en politie kenden zij niet; pensejagent.t.z. wildstropen, bleef hun geliefkoosde bezigheid in de wintermaanden. Zó waren de Houthulstenaars, toen M. Casisers bij die ruwe Vrij- boskanters kwam met zijn edele gade. Mr en Mevr. Cassiers zouden niet alleen hun prachtige bossen wijse lijk ontginnen, maar zij zouden te vens in deze wildernis het licht: der beschaving en een schonere men selijkheid brengen. Met dat doel Vestigden zij zich te midden dezer ruwe en onwetende lieden. Zij lie ten een soort lusthuis bouwen, maar zo nederig, dat het weinig uitstak boven de hutten der boskanters. Het was een grote hut met verdie ping, gans van hout en van stro. (1) Daar verbleven M. en Mevr. Cas- siers-de Pattin soms weken en maanden achtereen, vooral tijdens het goede seizoen. Na korte tijd hadden zij het ver trouwen en de liefde gewonnen van al die wilde boskerels. Geleidelijk legden zij een modern dorp aan. In 1856 bouwden zij een klooster voor Zusters, met een kostschool voor leurderskinderen, opdat deze laat ste zouden verzorging hebben tij dens de verre zwerftochten der ouders Terzelfdertijde lieten zij een kerk bouwen en in 1857 werd de wijk Houthulst een parochie. Een jongensschool, toevertrouwd aan de Broeders Xaverianen, kwam tot stand in 1873. De 12 Maart 1870 stierf de Weled. Heer Cassiers: zijn begrafenis was een ware triomftocht, waar niet alleen aan deelnamen al de scha mele boskanters, maar waarbij ook Ministers tegenwoordig waren, als ook een militaire afvaardiging, vertegenwoordigers van Kamer en Senaat en van verschillende hoge verenigingen. Mevr. Cassiers-de Pattin zette nog veel jaren het beschavings werk voort van haar edele echtge noot. Beide hadden hun praalgraf in de kerk van Houthulst (2) vóór 1914, en in de schamelste hut prijkte de beeltenis van Meneere en MeevrouweCassiers, zoals de Houthulstenaars ze noemden, in genegenheid en verering. Reeds omstreeks 1900, na ruim een halve eeuw beschavingswerk, was Houthulst een echt dorp ge worden, met veel nette woningen. Van de armoedige hutten waren er slechts enkele overgebleven. Stieldoeners en winkeliers waren opgekomen, meest ingesijpeld uit de omtrek; doch het grootste deel der bevolking, de echte Houthulste naars, waren zwervers en leurders gebleven, de laatste reeds met een goed kapitaaltje, en veelal eige naars van een eigen huisje. Vroe ger leurden zij met berken borstels en bezems; thans meest met mo derne borstels, in fabrieken aange kocht. Te Houthulst zelf was reeds een borstelfabriek tot stand gekomen. Zij leurden ook met rieten zetels, stoelen, lampglazen, manden, mat ten, tapijten, dekens, bedspreien, breigoed, koorden, sponsen, dwei len, enz. Sommige leurders gingen tot in de vreemde: ver in Duits land en ver in Frankrijk. Maanden achtereen bleven zij op reis en lie ten de nodige koopwaren achterna sturen, naar aangegeven stapel plaatsen of bestemmingen. Som migen beschikten over moderne vervoermiddelen, helemaal aange past aan hun bedrijf: lichte lange smalle wagens op twee wielen, en een goed loperspaard, waarmede zij verre tochten konden ondernemen. Die leurders werden dan ook te Houthulst met de naam van Voyageursbetiteld. De echte leurders van de oude tijd, de arme zwervers schooiersof schare- slijpers of orgeldraaiers, vertin- ners en ketellappers werden van langs om zeldzamer, want naar mate welstand intrad, werd men van zwerver een begoede leurder, en tenslotte een welstellende voyageur Wie niet leurde, bleef gehecht aan het oude leventje van boskan- ter; doch op gepaste tijdstippen gingen mannen, vrouwen en kin- (1) Later lieten M. en Mev. Cassiers een schoon kasteel bouwen, het hui dige kasteel van Houthulst. Hun strooi en hut bleef bestaan als een aanden ken aan de eerste lustra van hun be schavingswerk. In de hete Zomer van 1911 brandde zij af. (2) Na de oorlog 1914-18 was de kerk van Houthulst totaal vernield; zo ver dween ook het praalgraf van deze edele beschavers, helaasl deren, ln groepen MJ de boeren van het omliggende, om akkers te wieden (vlastijd), waar zij de naam behielden van Pierkens; of ze trok ken ln grote benden naar Pope ringe, ter gelegenheid van de hom- melpluk, en vóór 1914 eveneens in groepen naar het Groot-Hertog dom Luxemburg, voor het plukken van fruit. Thuis en op de vreemde bleven de Houthulstenaars een gesloten groep, waaronder een vreemdeling zich niet mocht wagen, tenzij vluchtig, doch in geen geval bij kermissen en drink- of danspar tijen. Zij zelf hielden van spelen en van slemppartijen: vooral bolspel viel in hun smaak; ook het dansen op de tonen van een slepende har monica (accordeon). In hun mid den waren befaamde harmonica spelers, die in de ganse streek ge zocht werden voor dansfeesten, en uren achtereen allerlei aria's kon den improviseren op slepende wee moedige toon. Befaamd was des tijds de bezemdans! Vooraleer op leur te gaan, werd door de bezembinders een feest ge vierd, in een herberg ofwel buiten. Er werd een kring gevormd met de vervaardigde bezems, die op ge lijke afstand van elkaar geplaatst werden. Vrouwen en mannen na men elkaar bij de hand en in kring dansten zij tussen de bezems. Die gene welke een bezem omver stiet, moest uit de kring. Sommigen vonden er nog iets anders en beters op. Elke danser zette een bezem met de glad-ge- sneden bovenkant op het hoofd en zo gingen de dansers enige stap pen voorwaarts, achterwaarts, zij waarts... en huppelden en spron gen elk alleen. Kantelde een bezem van het hoofd, dan werd de danser buiten spel geplaatst. Een laatste vorm van bezemdans was de volgende. Een bekwame danser danste met bezem onder de arm, voorzien van een holte om de bezemsteel erin te steken. Een mededanser moest trachten langs achter, al dansen de, de steel in de holte van de bezem te krijgen; dit gelukte bijna nooit. De danser met de bezem onder.: de arm mocht niet achter zich kijken, en,stak (Je ene maal de bezem onder de linkerarm, dan onder de rechterarm, of zelfs... tussen de benen...! Een accordeonist begeleidde de dans door slepende doch geryth- meerde acoorden, waarin een wee moedige melodie als leitmotiev wis selde en keerde, totdat de dansers begaven. Die bezemdans was in de bos streek een echte volksdans. De Boskerels die in September bij groepen met vrouw en kinderen naar de streek van Poperinge trok ken, naar de «Hommelpluk» voer den er 's avonds hun bezemdans uit om het gezelschap te verlusti gen. Ook op huwelijksfeesten in de bosstreek, kwam de bezemdans ge woonlijk aan de beurt, als een laatste Saturnale, waaraan elkeen deelnam. Sedert de oorlog 1914-18 is die volksdans uitgestorven. Alleen dé oudjes weten ervan nog te ver tellen. De aloude berkenbezems zijn ten andere vervangen door moderne bezems en het jonge geslacht danst nu moderne dansen. Tijdens de lange wintermaan den, toen elkeen teruggekeerd was in de Heimatkwamen de ge- buren overeen om te avondston den Onder het gezelschap waren zogezegde Barden die vertelden van hun verre tochten, van hun zeldzame avonturen, ofwel voorva derlijke vertelsels opdisten: o. a. «Van den Waternekkeralsmede eigenaardige liederen zongen, een soort saga's van hun stam, aldus het lied van «Den Eeuwigen Jager Zo was de toestand bij het uit breken van de oorlog in 1914. De eerste Duitsers, Uhlanen, die in de Vrijbosstreek aankwamen in Sep tember, voelden er zich niet veilig: een echte boskanter kon geen vreemdeling dulden op zijn grond gebied. Doch, toen de strijdende legers naderden en de slag aan de IJzer begon, sloegen de Hout hulstenaars in grote getalle op de vlucht met hun leurderskarretjes, Frankrijk in. De ganse oorlog wisten zij er handel te drijven: men ontmoette ze zelfs op open bare markten, waar zij zich zo goed wisten te houden, dat hun eigen landgenoten soms moeite hadden om in hen Houthulstenaars te ontdekken! Toen zij in 1919 naar hun streek terugkeerden, vonden zij hun dorp en hun bos niet meer terug: alles was verwoest; de Duitsers hadden er reusachtige verdedigingswerken ingericht! Het eerste offensief der geallieerden, in de Herfst van 1917, had het bos erg beschadigd door de vele en lange bombardementen. Maar het Verlossingsoffensief van 27 en 28 September 1918, on der commando van Generaal Ma- hieu, bracht aan het Vrijbos en aan Houthulst de genadeslag: dorp en bos werden nagenoeg vernietigd! Stilaan begon de heropbouw. Het bos werd herschapen in een groot militair kamp, zodat slechts enkele hoekjes ervan heropleefden. Een nieuw dorp ontstond, met mooi moderne woningen. Van hut ten was geen spoor meer: wie geen stenen woning kon betrekken, gaf nu de voorkeur aan een woonwa gen. Langs de kant van de Pier kenshoek vulden zij verschillende straten. De Heer Eug. de Groote, die het beschavingswerk van wijlen M. en Mevr. Cassiers overgenomen en voortgezet had en op vijftigjarige leeftijd in 1914 als vrijwilliger op trok, wist te bewerken, dat Hout hulst een zelfstandige gemeente werd: door de wet van 11 April 1928 werd Houthulst losgemaakt van Klerken, en ontpopte tot een fiere gemeente van 2.550 inwoners, op een grondgebied van 960 ha., met de Heer Eugeen de Groote als eerste burgemeester! Voortaan kon Houthulst zichzelf beheren, en dat doet het. Wie thans te Houthulst komt vindt niets meer van de vroegere toestanden: alleen zal hem opvallen de eigenaardige zan gerige toon en de uitspraak der hel der* alsook de dense hat en vooral de vele «lap» of bijnamen die er ln zwang aojn en blijven. Vermelden wij: de namen die wijzen op voorzaten, enkel betiteld met de voornaam dezer laatsten, alzo: Pee Naskens, Saten van Sis- sens van Lottens van Fikkens van Pharailde van Duttens! En verder, kenschetsende bijnamen zoals Klakke, Mote, Transvaal, Moluwe, Falten, Kei, Knuste, Kazakke, Frlege, Teele, Sapeur. En dan om een ganse familie te bedoelen: Burtens, Smouters, Ko's, Stampers, Boertjes, Gardens, Smetje's, Schie ters. Mede treffen de veld- en plaatsnamen die herinneren aan het vroegere landschap: Terrest (Ter heest) de Viae, de Tolphoek, de Melane, het Meuneken, de Ma- doine, de Belhutte, het Boskasteel, de Pierkenshoek, de Koekuit, de Nachtegaal, het Hoogkwartier, het Zwartegat, de Mangelare, de Vos- sedreve, enz. enz. Wat verder bijzonder opvalt, ls de manier van optreden, de vrij postigheid, de beslistheid der Hout hulstenaars, en bij zeer velen nog het physisch type: lichaamsbouw, vorm van schedel en aangezicht, oog- en haarkleur, enz. Want, spijts de inwerking van allerlei storende invloeden, is de bevolking van Houthulst een gesloten groep gebleven. Thans nog huwen de Houthulstenaars ondereen: 95 der echtgenoten woonden geen vijf km. van elkander vóór het huwe lijk. Vandaar de samenhorigheid der Houthulstenaars, en hun eigen- dommelijkheid. Zo rijst spontaan de vraag bij aandachtige waarnemersWie zijn dan toch die aloude Vrijbos- kanters? Dr Vanden Broucke van de Uni versiteit van Gent, heeft destijds aldaar een merkwaardig anthropo- logisch onderzoek Ingesteld, waar van de resultaten gepubliceerd werden ln verschillende weten schappelijke bladen, o. m. in het Geneeskundig Tijdschriftvan September 1942. Op de Terrestheuvel vond hij 61,89 blauwe ogen gepaard met slechts 45,90 blonde haarkleur; opvallend was het geringe aantal blonde haren gepaard met bruine ogen, tegenover het veel groter aantal zwarte haren gepaard met blauwe ogen. Van een andere kant ontbraken alle extreme raskenmer ken, zodat de geleerde onderzoe ker besluit als volgt: Het ontbreken van sterk uit eenlopende raskenmerken levert het bewijs, dat de constituerende Neolithische rassen tijdens de eeuwenlange samenleving, een ge sloten bevolkingsgroep gevormd heb ben met als raskenmerken de resul tante der raskenmerken van de Neolithische rassen die op onze bo dem leefden en die, volgens alge meen aanvaarde gegevens het Bra- chycephale ras (Alpinen) en het Laat - Paleolithisch Cro - Magnon- Ras zijn, waarbij Noordse inwij kelingen die in de loop der tijden deze bevolking vervoegd hebben. (Kelten, Saksen, Franken). Die interessante anthropologische studie van Dr Vanden Broucke; aangevuld en volledigd door Ethno- logische gegevens over de eigen aard en de eigen zeden, de speciale levenswijze en de gedragingen der Houthulstenaars, zoals hierboven omschreven; dan nog het diep in geworteld gebruik bij dat volk, te willen begraven worden met «beste klederenaan, en voorzien zelfs van een paar geldstukken; dat alles leidt ertoe de stelling te huldigen, dat de Vrijboskanters een groep al oude Belgen uitmaken, samenge steld uit Neolithiekers, later Ligu- ren geheten, die in dienstbaarheid stonden van de overheersende Kel ten, doch ln de bosstreek ontkwa men aan alle Romeinse invloeden, zelfs aan de macht der Frankische inwerking. Zeldzame Saksische ele menten, ingesijpeld langs de toen malig nabijgelegen kust, en die even weerbarstig stonden tegen over de Franken, kunnen in de bosstreek binnengedrongen en ver smolten zijn met bovenbedoelde oude weerstandselementen. Dat zijn naar alle waarschijn lijkheid de Houthulstenaars, Res tenaars en Pierkens! Bij dat volk is de primitieve stoutmoedigheid en weerstands kracht nog niet verslapt! Onder de bezettingstijd 1940-44 ontstond al daar een sterke weerstandsgroep, opgericht en geleid door drie zo nen van de kranige Heer Eug. de Groote, i. c. de HH. Hubert de Groote, burgemeester (opgevolgd aan zijn vader toen deze wegens ouderdom zijn ambt neerlegde), Georges en Gauthier de Groote. Op zekere dag, in November 1943, 's morgens vroeg, omsingelden de Duitsers het dorp en ondernamen een echte razzia; een twintigtal mannen vielen in hun handen! De burgemeester ontsnapte bij toeval: hij had de nacht doorgebracht bij de dokter in het dorp en was ver wonderd toen 's morgens zijn hond, die op de villa gebleven was, bij hem kwam gelopen; hij belde naar het kasteel en had daar Duitsers aan de telefoon. Hij begreep... ge lukte erin te ontsnappen en nader hand naar Engeland te trekken over Frankrijk, Spanje en Portu gal. Van de aangehouden Hout hulstenaren kwamen elf niet meer terug: acht dood en drie vermist! Onder de slachtoffers waren de twee voormannen: Georges de Groote, commandant van het Bel gisch leger, geboren op het kasteel van Houthulst de 11 Maart 1896, gestorven in het uitroeiingskamp van Gross-Rozen in December 1944; en Gauthier de Groote, landbouw ingenieur. geboren op het kasteel van Houthulst, de 3 October 1906, gestorven in het uitroeiingskamp van Dora-Nordhausen, in Maart '45. De Zondag 11 September 1949, werd op de Dorpsplaats te Hout hulst een groots gedenkteken ont huld, ter herinnering aan de weer- standers van 1940-44, zulks in aan wezigheid der afgevaardigden van de Koning en van de toenmalige Prins Regent. Houthulst bleef en blijve zich zelf. B. H. DOCHT, Ere-Hoofdinspecteur L. v.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Wekelijks Nieuws (1946-1990) | 1951 | | pagina 12