I
Onze
Week-end
Reportage
I. HET VRIJBOS
II. DE BOSKERELS OF BOSKANTERS
III. HOUTHULST
.HOT WEKELIJKS OTEOWS. - nu. 1951. - B1MJ. B.
mm - in- in n - i - ir n - rnr n r-n-Tr r> mm jij Lr.ii.r.u jv luin n ~lirnr n inr'n "irmmriy n ~inmr r» -mfnr nny n ~invrfr~ mur n ~i'Viin t\,
Houthulst
i
Wat heden overblijft van het zo
beruchte Vrijbos, Is maar 'n schim
van hetgene het vroeger was.
Beuwen geleden besloeg het een
oppervlakte van meer dan 6.000 ha.,
zich uitstrekkend over Langemark,
Bikschote, Passchendale, Westroze-
beke Staden, Klerken, Zarren,
Woumen en Merkem, verder aan
sluitend bij het grote bos van Tor
hout-Brugge, dit laatste ln docu
menten, betiteld als Het Woud
zonder Genade», wijl 't zo onveilig
was. Samen maakten beide bossen
een onderdeel uit van het onmete
lijke «Vlaamse Woud», dat gans
het Noorden van de huidige pro
vincies West. en Oost-Vlaanderen
overdekte, en als een scheidingslijn
een berm uitmaakte, tussen de
Kustvlakte en Binnen-Vlaanderen;
door de Volksmond betiteld «Het
Houtlandin tegenstelling met
Het Blote (Kustvlakte)
Ten Noorden van het Vrijbos liep
een Romeinse heirweg, komende
van Kassei over Poperinge, Elver-
dinge, Merkem, Woumen, Klerken,
Werken naar Wijnendale, en ver
der naar Aartrijke, aldaar de heir
weg kruisend die naar Oudenburg
liep, komende van Doornik over
Kortrijk, Roeselare (de «Oude Zee
weg»), De weg Kassel-Aartrijke
liep verder over Brugge naar Aar
denburg; de zogenaamde Steen-
strate» is een overblijfsel van die
Heirstrate
Vanaf het ontstaan van het
graafschap Vlaanderen, vinden wij
het Vrijbos als domaniaal goed, ttz.
goed van de Heer, het maakte im
mers deel uit van het domein der
graven van Vlaanderen en werd
beheerd door hun Porestiers of
Vorsters, die tevens de politie had
den over het bos. De wijk 's Gra-
ventafel» (Passchendale) en de
wijk 's Graveneke» (Staden),
verbonden door de «Gravenstraat»,
lopende aan de zoom van het bos,
over Westrozebeke, zijn heden nog
herinneringen daaraan. Ter plaat
se kwamen de officiers van den
graaf de opbrengst van het bos ze
gelen. Deels dwars door het bos,
Uep de weg Xeper-Staden-Brugge,
ook eeuwenoud!
Dat bos vormde een kostbaar be
zit, niet alleen om de houthak,
(brand- en constructiehout) maar
tevens om de jacht. Men vond er
allerlei wild, zelfs herten, wilde
zwijnen, wolven en vossen. Boeren
Uit de streek van Staden hielden
nog vossen aan de ketting, als
wachthonden, tot het einde der vo
rige eeuw.
Blijkens een akte van Boude-
wijn IX, gezegd «Constantinopel»,
akte anno 1201, was het aloude
Vrijbos destijds een gemeen-
schapsgrondwaar de aanpalende
bewoners hout mochten gaan kap
pen. Vandaar wellicht de naam
VRIJBOS, evenals we de naam
aantreffen van VRIJgeweed voor
gemeenschappelijke weiden in de
streek Liohtervelde-Ruddervoorde.
Toen later door de vorst aan de
Stadenaars het recht werd betwist,
hun sedert onheuglijke tijden
toegestaan» hout te hakken in het
bos, om hunne straten te herstel
len. namen zij hun toevlucht tot
de Forestier of Vorster, belast met
het toezicht, en zij wonnen het
pleit.
In oude geschiedkundige docu
menten vinden wij de namen:
OUDHULSTBOSCH (Meyer 1531,
Fourbus 1562-1563 en Busch van
Outhulst, Sanderus 1642).
Ben hulstbos is geen bos met
«hulst» alleen, doch betekent een
bos met tevens «stekelige bomen
en heesters». In 't Vrijbos vond
men tevens prachtige eiken, beu
ken, berken, olmen, sparren, larik-
sen. iepen, hazelaars en ook buk
senbomen en wilgen.
Ten jare 1906 verkreeg Niklaas,
abt der St Pietersabdij van Corbie
(1) vanwege de graaf van Vlaan
deren, Robbrecht van Jeruzalem,
de «herkenning» dat de helft van
het Oudhulstbos aan gezegde abt
toebehoorde, zulks ter gelegenheid
der deelneming van den graaf aan
de eerste kruisvaart. De term
herkenning laat toe te besluiten
dat de abdij van Corbie voordien
in het bezit was van dien eigendom.
Volgens zekere beweringen, zou dat
bezit zelfs terugslaan tot het jaar
662, dus tot de eerste jaren van
het bestaan der abdij, gesticht in
657.
Bovenbedoelde schenking werd
bekrachtigd door Boudewijn van
Constantinopel. de 15 October 1201.
Ten Westen in het bos stond des
tijds een kapel, toegewijd aan de
H. Melania; een herberg De Me-
lane» herinnert heden nog daar
aan.
Vóór 1914 bevond zich midden
het bos een ouderwetse herberg
genaamd «Het Meuneken»; in de
nabijheid lag een evenoude hofste
de met cellen voor monniken. Een
grote dreef, de Franse Dreef
leidde er naartoe. Dichtbij was een
plaats die 's Gravenkapellege
noemd weTd. Blijkbaar overblijfsel
van een oude stichting door de ab
dij van Corbie. Die monniken be
heerden het bos en maakten o.a.
vijvers in de lage gedeelten; daar
uit konden zij veel vis halen, zo
voor eigen gebruik als voor de
markt van het destijds volkrijke
(1) Corbie, in Picardië, op de Som-
me, nabij Amiens, thans een stadje
van nagenoeg 5.000 inwoners, ontstaan
rond bedoelde Benediktijnerabdij.
leper. Namen van die vijvers blij
ven nog voortleven in de volks
mond, alhoewel de vijvers zelf se
dert lang gevuld en verdwenen zijn,
aldus: de Meynaert, de Grote en
de Kleine Haesebrouck, de Mossel-
brouck, de Vestmeulebrouck, de
Nieuwe Vijver (1600), de Vijfdijken,
de Schravijver, enz....
Bestuurlijk was het Vrijbos in
tweeën verdeeld: het noorder-ge
deelte, behorend aan de Graaf van
Vlaanderen, stond onder het Brug
se Vrije, het zuider-gedeelte, beho
rend aan de abdij van Corbie, stond
onder de Kasselrij leper. De Cor-
verbeek die dwars door het bos
liep, diende als scheidingslijn. De
naam Corverbeek is verbonden aan
de heerlijkheid van Corvers, des
tijds op het grondgebied van Mer
kem gelegen. Volgens Kan. Les-
counier zou de naam Vrij-bos wij
zen op het gedeelte bos, toen ter-
tijde afhangend van het Brugse
Vrije, ook kortweg gezegd Het
Vrije
Ten jare 1559. verkocht Lodewijk,
graaf en abt van Corbie, zijn aan
deel in het Vrijbos aan zekeren
Godevaart van Bocholst, Heer van
Grevenbrouck. Het andere deel dat
aa:. de vorsten van Vlaanderen toe
behoorde werd verkocht aan den
zelfden heer van Bocholst, ten jare
1565. De aartshertogen Albrecht en
Isabella (1598-1633) verijdelden die
verkoping; door een minnelijke
overeenkomst, gelukten zij erin het
ganse bos opnieuw onder het vor
stelijk domein te brengen. De Bal
juw der Kasselrij leper werd aan
gesteld als Intendant over het bos,
dat toen nog een uitgestrektheid
had van ruim 4.157 gemeten (een
gemet Brugse maat doet 44,23 a.).
Door de vrede van Nijmegen,
(1678) kreeg de Franse Koning,
Lodewijk XIV gans de Kasselrij
leper in zijn bezit, dewijl het
Brugse Vrije aan Spanje bleef.
Van rechtswege moest dus alleen
lijk met zuider-gedeelte van het
bos aan Frankrijk overgaan, met
de Corverbeek als scheidingslijn.
Edoch, de Zonnekoning eiste gans
het domaniale woud, dus ook het
deel van het Vrije; door een fout
der diplomaten van dien tijd, ging
het Vrijbos aldus helemaal over in
de handen van Frankrijk. Die toe
stand bleef duren van 1678 tot
1713. De toenmalige Franse Mi
nister Colbert, regelde de uitba
ting van het prachtige domein en
zorgde vooral voor het behoud der
reusachtige eiken, beuken en ber
ken, die het sieraad van het woud
uitmaakten. Als beheerder van het
bos stond destijds bekend, een ze
kere heer Pattyn, lid van het Bal
juwschap van leper; zijn naam
werd verfranst tot de Pattin
een familie die in de bosstreek
vooral te Langemark, in aanzien
bleef.
Onder het Oostenrijksbestuur
(1713-1794) werd de uitbating van
het bos nog strenger geregeld dan
onder het Frans regime. Door Ka-
rel van Loreinen (1778) werd het
omringd met een diepen gracht
van een achttal meter breedte en
een hoge dijk langs de binnenkant,
wat een afsluiting en een verdedi
gingslijn uitmaakte, die in de
streek bekend gebleven is als bos-
waer of Bosweer (ware bete
kent waterloop). Die bosweer had
een omtrek van nagenoeg twaalf
kilometer. Grote dreven doorkruis
ten het bos en aan elk uiteinde
was een balie of afsluitboom.
Zo stonden dertien baliën bekend
o.a.: heden nog de «Schaapbalie».
Boswachters woonden in het bos
en moesten er dag en nacht de
wacht houden.
De jaarlijkse verkoop van bomen
en hout geschiedde van op een bal-
con, in Het Meunekendat als
het hoofdkwartier was van de re
gisseur. Tot vóór 1914 getuigden
de prachtige bronzen sloten op de
deuren dier landse herberg, van
haar roemrijk verleden: de sier
lijke dubbele Oostenrijkse arend
stond erin gegrift.
Onder het Frans Bewind (1794-
1814) kreeg het aloude Vrijbos een
legendarische vermaardheid door
de Roversbende die erin leefde.
Een zekere Baekeland, van Lende-
lede, deserteur van het Republi
keinse leger, een weerstander van
die tijd, met een vijftigtal man
nen en een aantal vrouwen, leef
den er in het maquis en hielden
de ganse streek onder hun schrik
bewind. Op 2 November 1803 werd
Baekeland onthoofd te Brugge, met
23 zijner trawanten. Hun euvel
daden werden te boek gesteld door
de E. H. Huys, in het thans nog ge
lezen werk: «Baekeland of de Roo-
versbende van het Vrijbosch
Het Hollands Bestuur (1814-
1830) luidde de doodsklok over het
aloude bos: dit laatste werd in per
celen verdeeld en bij opbod ver
kocht aan particulieren. Van toen
af begon zijn uitroeiing! Meer en
meer werden vruchtbare gedeelten
in landerijen herschapen, tot zo
gezegde velden in de oorspron
kelijke betekenis van woeste gron
den De noeste vlijt onzer land
bouwers wist ze stilaan tot vrucht
bare akkers te maken.
Vóór 1914 bedroeg de beboste op
pervlakte nog een 1.200 Ha. Thans
schieten nog slechts kleine gedeel
ten bos over: de oorlog 1914-18
bracht de vernietiging van het eer
tijds zo beruchte Vrijbos!
Reeds vanaf de vóórhistorische
tijden moet de bosstreek van Hout
hulst bewoond geweest zijn.
G. Gezelle en Pastoor Claerhout
vonden op de heuvel van Terest
(Ter Heest) een aantal bewerkte
silexen van het Neolithiek (Nieuwe
Steentijd of tijdperk van de gepo
lijste steen): krabbers, pijlpunten
en ook een merkwaardige geslepen
of gepolijste snijbeitel.
Baron de Maere en anderen von
den op de zuidkant van het bos, op
de hoogte van de Kaaiaard (West
rozebeke) dergelijke bewerkte si
lexen.
De hoogten van Terrest en van
de Kaaiaard zijn bekleed met kei-
velden (silex of vuursteen, koppe-
keien). Die silexen werden ter
plaats bewerkt, wat blijkt uit de
splinters die daar lagen. Ook moe
ten bewerkte silexen overgebracht
geworden zijn uit Henegouwen
(Spiennes). Zulks bewijst afdoende
dat het Vrijbos bewoond was, lang
vóór onze tijdrekening, want wat
onze streek betreft, vangt het Neo-
lithicum aan na de doorbraak van
het Nauw van Kales, zij een 7.000 j.
vóór onze tijdrekening.
Omstreeks 300 v. J. C. kwam een
stam der Kelten zich vestigen in
de bostreek, i.e. de Menapiërs.
Op het einde der vierde eeuw na
J. C. had de zee haar duinengordel
doorbroken, die een twintigtal kilo
meter meer zeewaarts lag, en kwam
het water landwaarts ingestroomd;
bij elke tij bereikte het de hoogte
lijn van vijf meter, zij tot ver be
zuiden de huidige Yzervlakte: Wou
men, Eesen, Klerken lagen toen
aan de rand ven het water.
Saksische zeerovers kwamen over
zee en vestigden zich op droge
plaatsen in de Kustvlakte.
Ten tijde van Karei de Grote,
zij omstreeks 800 na J. C., trok de
zee zich terug en ontstond een
nieuwe duinenrij: de huidige. Wa
terwerken en dijken, uitgevoerd op
bevel van de Keizer en later door
de monniken van Eversam (Sta-
vele), Loo, Veurne en Koksyde,
sloten de laatste zeegaten.
Saksische families, afgedaald van
de «Littus Saxonicum», onze hui-
en het
dige kust, waar zij geleidelijk in-
gesijpeld waren, kwamen zich neer
zetten aan de noordelijke rand van
het Vrjibos; uit het zuiden waren
Salische Franken tot aan het bos
doorgedrongen; die waren geko
men over het «Land van Waas»,
door de streek van Tussen Schel-
de-en-Leiesteeds op zoek naar
vruchtbare landouwen.
In het bos zelf leefde nimmer een
sterke bevolking: een bos wordt
eerder geschuwd dan gezocht; men
voelt er zich niet veilig, en het ge
heimzinnige van een woud jaagt
angst op het lijf, zelfs bij natuur
mensen. Oudtijds vond men er
enkel hutten van echte boskerels en
van boswachters. Zij die aan de
rand of de kant van het bos woon
den, werden betiteld met de naam:
Boskanters
Zou het Vrijbos destijds gebruikt
geworden zijn als offerplaats, als
tempel door onze heidense voor
vaderen? Wellicht, want van Sta
den uit, aan de zoom van het bós,
loopt een zogenaamd Zoetestraat-
jedat in oude documenten be
kend staat als 's Outerstraatje
t.t.z. des outaars straatje, wat te
recht laat vermoeden dat het leid
de naar een outaarplaats, naar
een offerplaats,, naar een gewijde
plaats in het bos, zoals er nog
zichtbaar waren vóór 1914: open
plaatsen midden het woud, beschut
door een reusachtige laagstammige
eik, die een zeer brede bladerkroon
over een wijde cirkel uitspreidde
waar onze voorvaderen, in een
kring staande, hun priesters kon
den aanhoren, de afgodendienst
volgen en het offer gadeslaan in
grote verering en geheimzinnige
plechtigheid.
Rond het boS, naar gelang het
afgeknaagd werd, en de bevolking
aangroeide, ontstonden mettertijd
parochies en dorpen. Door een ge
leidelijke verbrokkeling splitste een
groot dorp, met aanzienlijke wij
ken, in nieuwe dorpen of parochies
en later gemeenten.
Als voorbeeld kan dienen EESEN,
een heel oud dorp, reeds parochie
in 961, waaruit naderhand ont
stonden: Diksmuide in 1144, en
Klerken in 1230. Tót Klerken be
hoorde de wijk Houthulst, die On
langs zelf parochie en zelfstandige
gemeente geworden is en waarover
we verder zullen handelen.
Hoe de sprekende naam OUD
HULST naderhand het zinloze
woord Houthulst geworden is?
Wellicht, zoekende naar een be
tere spelling, zal men geschreven
hebben Bosch van Houthulsten
voor de bewoonde wijk Hout
hulst
Zoals hoger gezegd: na de Fran
se overheersing van 1794-1814, was
Houthulst slechts een wijk van de
gemeente Klerken. In 1829, onder
het Hollands bewind, kochten twee
Antwerpenaren, van de Staat, een
groot deel van het Vrijbos, hetwelk
zij in 1838 verkochten aan de Heer
Senator Cassiers- de Pattin, zelf
een Antwerpenaar.
Van toen af begint de geschie
denis van het eigenlijke Houthulst.
M. Cassiers vond te Houthulst, in
en rond zijn bossen, een gans spe
ciale bevolking, welke dan nog
moest onderverdeeld worden in
twee takken, niet alleen naar het
physisch uitzicht, naar het karak
ter en de zeden, maar zelfs naar
het gesproken dialect. De boskan
ters van de zuidelijke rand, in de
richting Roeselare-Ieper, verschil
den niet zozeer van de bevolking
der omliggende gemeenten. Was er
een wisselwerking gebeurd tussen
de echte bevolking der bosstreek en
die van het omliggende, met Fran
kische inslag? Wellicht. Doch de
boskanters van de noordelijkerand,
namelijk die van Pierkenshoek,
van Terrest tot de Viae en Zarren,
vormen een gans eigenaardige
groep. Waren daar minder Noordse
elementen binnengedrongen?
In alle geval Pierkensen
Restenaars hadden destijds een
opvallend uitzicht: zwarte haren,
bruinachtige gelaatskleur, branden
de ogen, een vlugge losse gang,
gebaren en bewegingen zoals echte
zuiderlingen; verzot op scherpe
kleuren, de vrouwen vooral op rode
rokken en sjaals, evenals de Span
jaarden en de Zigeuners.
Een echt barbaars volk, wild en
woest van aard, Weerbarstig tegen
over regelmatige bezigheden; van
nature zwervers, belust op avon
turen. Zij woonden in armzalige
hutten, op de rand van het bos,
meest in groepen, en vormden ech
te clans waarvan de individuen
elkander hulp en bijstand verleen
den in alle omstandigheden. De
wedijver tussen twee clans kon
leiden tot hevige gevechten en on
verzoenbare haat.
Hun hutten, drie vier meter
hoog, waren gebouwd van plak en
stakt.t.z. van boomstaken en
vlechtwerk; binnen en buiten be
streken met leem of klei, steeds
naar het zuiden gericht en nage
noeg vierkant. Het dak was van
stro en zakte langs de noordkant
tot 50 cm. van de grond. De vloer
bestond uit vastgestampte klei, ten
minste een voet diep in de grond
gegraven, zodat die hutten geleken
aan de vóór-Romeinse Keltische
Komwoningen of Kelderwonin
gen Rond de wanden was een
zwarte plint geschilderd van onge
veer dertig centimeter hoogte, en
op de vloer was een dergelijke band
aangebracht, wat als een zwart
kader vormde rondom de woning.
Tot verwarming hadden zij een
open haard, waarin zij hout en
mutsaarden brandden, deze laat-
sten een soort turf die zij in het
bos opdelfden.
Hun legerstede bestond uit een
hoop gedroogde bladeren of liefst
varens.
De verschillende hutten, geplaatst
op enige afstand van elkaar, waren
verbonden door smalle kronkel
wegels.
Die boskanters stonden vroeger
bekend als BEZEMBINDERS
De twijgen van berk en brem bon
den zij samen tot bussels, die zij
bevestigden door bindsels van ge
spleten wilgenrijs. De kleine bezems
waren pottebezems; de grote waren
keer- of vaagbezems. Het volstond,
in het midden van die bezems, een
stok of steel te slaan, om een
handig huizelijk werktuig te be
komen, dat oudtijds op de buiten
algemeen gebruikt werd, vooral óp
de hoeven en bij gewone lieden.
Met hun bezems op de rug, trok
ken de vroegere boskanters gans
Vlaanderen door, van hoeve tot
hoeve, als leurders, om de kost te
verdienen.
De winter was het tijdstip voor
de huizelijke bezigheid, voor het
maken der bezems; het schone
jaargetijde was het tijdstip voor
het leuren.
Ook gingen velen op de baan met
een steekkarretje, om messen en
scharen te slijpen: anderen trok
ken er op uit als vertinner en
ketellappers. Gewoonlijk namen zij
vrouw en kinderen mee op hun
tochten: de kinderen gingen dan
ratten- en muizenvallen verkopen
van deur tot deur, of op kermis
sen en foren kunsten maken, o.a.
ene pereboom maken, t.t.z. op hun
hoofd staan, met de voeten in de
lucht.
Die zwervers bleven weken en
maanden weg, hun brood bedelend;
zij sliepen onder hun karretje of in
een boerenschuur. Overal werden
zij geschuwd en verwezen, soms
verdreven; zij beschouwden zich
als verworpelingen, zodat in hun
hart een gevoel van wrok leefde
tegenover alle beschaafde lieden.
Wet en politie kenden zij niet;
pensejagent.t.z. wildstropen,
bleef hun geliefkoosde bezigheid in
de wintermaanden.
Zó waren de Houthulstenaars,
toen M. Casisers bij die ruwe Vrij-
boskanters kwam met zijn edele
gade.
Mr en Mevr. Cassiers zouden niet
alleen hun prachtige bossen wijse
lijk ontginnen, maar zij zouden te
vens in deze wildernis het licht: der
beschaving en een schonere men
selijkheid brengen. Met dat doel
Vestigden zij zich te midden dezer
ruwe en onwetende lieden. Zij lie
ten een soort lusthuis bouwen, maar
zo nederig, dat het weinig uitstak
boven de hutten der boskanters.
Het was een grote hut met verdie
ping, gans van hout en van stro. (1)
Daar verbleven M. en Mevr. Cas-
siers-de Pattin soms weken en
maanden achtereen, vooral tijdens
het goede seizoen.
Na korte tijd hadden zij het ver
trouwen en de liefde gewonnen van
al die wilde boskerels. Geleidelijk
legden zij een modern dorp aan. In
1856 bouwden zij een klooster voor
Zusters, met een kostschool voor
leurderskinderen, opdat deze laat
ste zouden verzorging hebben tij
dens de verre zwerftochten der
ouders Terzelfdertijde lieten zij een
kerk bouwen en in 1857 werd de
wijk Houthulst een parochie. Een
jongensschool, toevertrouwd aan de
Broeders Xaverianen, kwam tot
stand in 1873.
De 12 Maart 1870 stierf de Weled.
Heer Cassiers: zijn begrafenis was
een ware triomftocht, waar niet
alleen aan deelnamen al de scha
mele boskanters, maar waarbij ook
Ministers tegenwoordig waren, als
ook een militaire afvaardiging,
vertegenwoordigers van Kamer en
Senaat en van verschillende hoge
verenigingen.
Mevr. Cassiers-de Pattin zette
nog veel jaren het beschavings
werk voort van haar edele echtge
noot. Beide hadden hun praalgraf
in de kerk van Houthulst (2) vóór
1914, en in de schamelste hut
prijkte de beeltenis van Meneere
en MeevrouweCassiers, zoals de
Houthulstenaars ze noemden, in
genegenheid en verering.
Reeds omstreeks 1900, na ruim
een halve eeuw beschavingswerk,
was Houthulst een echt dorp ge
worden, met veel nette woningen.
Van de armoedige hutten waren er
slechts enkele overgebleven.
Stieldoeners en winkeliers waren
opgekomen, meest ingesijpeld uit
de omtrek; doch het grootste deel
der bevolking, de echte Houthulste
naars, waren zwervers en leurders
gebleven, de laatste reeds met een
goed kapitaaltje, en veelal eige
naars van een eigen huisje. Vroe
ger leurden zij met berken borstels
en bezems; thans meest met mo
derne borstels, in fabrieken aange
kocht.
Te Houthulst zelf was reeds een
borstelfabriek tot stand gekomen.
Zij leurden ook met rieten zetels,
stoelen, lampglazen, manden, mat
ten, tapijten, dekens, bedspreien,
breigoed, koorden, sponsen, dwei
len, enz. Sommige leurders gingen
tot in de vreemde: ver in Duits
land en ver in Frankrijk. Maanden
achtereen bleven zij op reis en lie
ten de nodige koopwaren achterna
sturen, naar aangegeven stapel
plaatsen of bestemmingen. Som
migen beschikten over moderne
vervoermiddelen, helemaal aange
past aan hun bedrijf: lichte lange
smalle wagens op twee wielen, en
een goed loperspaard, waarmede zij
verre tochten konden ondernemen.
Die leurders werden dan ook te
Houthulst met de naam van
Voyageursbetiteld. De echte
leurders van de oude tijd, de arme
zwervers schooiersof schare-
slijpers of orgeldraaiers, vertin-
ners en ketellappers werden van
langs om zeldzamer, want naar
mate welstand intrad, werd men
van zwerver een begoede leurder,
en tenslotte een welstellende
voyageur
Wie niet leurde, bleef gehecht
aan het oude leventje van boskan-
ter; doch op gepaste tijdstippen
gingen mannen, vrouwen en kin-
(1) Later lieten M. en Mev. Cassiers
een schoon kasteel bouwen, het hui
dige kasteel van Houthulst. Hun strooi
en hut bleef bestaan als een aanden
ken aan de eerste lustra van hun be
schavingswerk. In de hete Zomer van
1911 brandde zij af.
(2) Na de oorlog 1914-18 was de kerk
van Houthulst totaal vernield; zo ver
dween ook het praalgraf van deze
edele beschavers, helaasl
deren, ln groepen MJ de boeren
van het omliggende, om akkers te
wieden (vlastijd), waar zij de naam
behielden van Pierkens; of ze trok
ken ln grote benden naar Pope
ringe, ter gelegenheid van de hom-
melpluk, en vóór 1914 eveneens in
groepen naar het Groot-Hertog
dom Luxemburg, voor het plukken
van fruit.
Thuis en op de vreemde bleven
de Houthulstenaars een gesloten
groep, waaronder een vreemdeling
zich niet mocht wagen, tenzij
vluchtig, doch in geen geval bij
kermissen en drink- of danspar
tijen.
Zij zelf hielden van spelen en
van slemppartijen: vooral bolspel
viel in hun smaak; ook het dansen
op de tonen van een slepende har
monica (accordeon). In hun mid
den waren befaamde harmonica
spelers, die in de ganse streek ge
zocht werden voor dansfeesten, en
uren achtereen allerlei aria's kon
den improviseren op slepende wee
moedige toon. Befaamd was des
tijds de bezemdans!
Vooraleer op leur te gaan, werd
door de bezembinders een feest ge
vierd, in een herberg ofwel buiten.
Er werd een kring gevormd met
de vervaardigde bezems, die op ge
lijke afstand van elkaar geplaatst
werden. Vrouwen en mannen na
men elkaar bij de hand en in kring
dansten zij tussen de bezems. Die
gene welke een bezem omver stiet,
moest uit de kring.
Sommigen vonden er nog iets
anders en beters op. Elke danser
zette een bezem met de glad-ge-
sneden bovenkant op het hoofd en
zo gingen de dansers enige stap
pen voorwaarts, achterwaarts, zij
waarts... en huppelden en spron
gen elk alleen. Kantelde een bezem
van het hoofd, dan werd de danser
buiten spel geplaatst.
Een laatste vorm van bezemdans
was de volgende.
Een bekwame danser danste met
bezem onder de arm, voorzien van
een holte om de bezemsteel erin
te steken. Een mededanser moest
trachten langs achter, al dansen
de, de steel in de holte van de
bezem te krijgen; dit gelukte bijna
nooit. De danser met de bezem
onder.: de arm mocht niet achter
zich kijken, en,stak (Je ene maal
de bezem onder de linkerarm, dan
onder de rechterarm, of zelfs...
tussen de benen...!
Een accordeonist begeleidde de
dans door slepende doch geryth-
meerde acoorden, waarin een wee
moedige melodie als leitmotiev wis
selde en keerde, totdat de dansers
begaven.
Die bezemdans was in de bos
streek een echte volksdans. De
Boskerels die in September bij
groepen met vrouw en kinderen
naar de streek van Poperinge trok
ken, naar de «Hommelpluk» voer
den er 's avonds hun bezemdans
uit om het gezelschap te verlusti
gen. Ook op huwelijksfeesten in de
bosstreek, kwam de bezemdans ge
woonlijk aan de beurt, als een
laatste Saturnale, waaraan elkeen
deelnam.
Sedert de oorlog 1914-18 is die
volksdans uitgestorven. Alleen dé
oudjes weten ervan nog te ver
tellen.
De aloude berkenbezems zijn ten
andere vervangen door moderne
bezems en het jonge geslacht danst
nu moderne dansen.
Tijdens de lange wintermaan
den, toen elkeen teruggekeerd was
in de Heimatkwamen de ge-
buren overeen om te avondston
den Onder het gezelschap waren
zogezegde Barden die vertelden
van hun verre tochten, van hun
zeldzame avonturen, ofwel voorva
derlijke vertelsels opdisten: o. a.
«Van den Waternekkeralsmede
eigenaardige liederen zongen, een
soort saga's van hun stam, aldus
het lied van «Den Eeuwigen
Jager
Zo was de toestand bij het uit
breken van de oorlog in 1914. De
eerste Duitsers, Uhlanen, die in de
Vrijbosstreek aankwamen in Sep
tember, voelden er zich niet veilig:
een echte boskanter kon geen
vreemdeling dulden op zijn grond
gebied. Doch, toen de strijdende
legers naderden en de slag aan de
IJzer begon, sloegen de Hout
hulstenaars in grote getalle op de
vlucht met hun leurderskarretjes,
Frankrijk in. De ganse oorlog
wisten zij er handel te drijven:
men ontmoette ze zelfs op open
bare markten, waar zij zich zo
goed wisten te houden, dat hun
eigen landgenoten soms moeite
hadden om in hen Houthulstenaars
te ontdekken!
Toen zij in 1919 naar hun streek
terugkeerden, vonden zij hun dorp
en hun bos niet meer terug: alles
was verwoest; de Duitsers hadden
er reusachtige verdedigingswerken
ingericht! Het eerste offensief der
geallieerden, in de Herfst van 1917,
had het bos erg beschadigd door
de vele en lange bombardementen.
Maar het Verlossingsoffensief
van 27 en 28 September 1918, on
der commando van Generaal Ma-
hieu, bracht aan het Vrijbos en
aan Houthulst de genadeslag: dorp
en bos werden nagenoeg vernietigd!
Stilaan begon de heropbouw.
Het bos werd herschapen in een
groot militair kamp, zodat slechts
enkele hoekjes ervan heropleefden.
Een nieuw dorp ontstond, met
mooi moderne woningen. Van hut
ten was geen spoor meer: wie geen
stenen woning kon betrekken, gaf
nu de voorkeur aan een woonwa
gen. Langs de kant van de Pier
kenshoek vulden zij verschillende
straten.
De Heer Eug. de Groote, die het
beschavingswerk van wijlen M. en
Mevr. Cassiers overgenomen en
voortgezet had en op vijftigjarige
leeftijd in 1914 als vrijwilliger op
trok, wist te bewerken, dat Hout
hulst een zelfstandige gemeente
werd: door de wet van 11 April 1928
werd Houthulst losgemaakt van
Klerken, en ontpopte tot een fiere
gemeente van 2.550 inwoners, op
een grondgebied van 960 ha., met
de Heer Eugeen de Groote als
eerste burgemeester! Voortaan kon
Houthulst zichzelf beheren, en dat
doet het. Wie thans te Houthulst
komt vindt niets meer van de
vroegere toestanden: alleen zal
hem opvallen de eigenaardige zan
gerige toon en de uitspraak der hel
der* alsook de
dense hat en vooral de vele «lap»
of bijnamen die er ln zwang aojn
en blijven.
Vermelden wij: de namen die
wijzen op voorzaten, enkel betiteld
met de voornaam dezer laatsten,
alzo: Pee Naskens, Saten van Sis-
sens van Lottens van Fikkens van
Pharailde van Duttens! En verder,
kenschetsende bijnamen zoals
Klakke, Mote, Transvaal, Moluwe,
Falten, Kei, Knuste, Kazakke,
Frlege, Teele, Sapeur. En dan om
een ganse familie te bedoelen:
Burtens, Smouters, Ko's, Stampers,
Boertjes, Gardens, Smetje's, Schie
ters. Mede treffen de veld- en
plaatsnamen die herinneren aan
het vroegere landschap: Terrest
(Ter heest) de Viae, de Tolphoek,
de Melane, het Meuneken, de Ma-
doine, de Belhutte, het Boskasteel,
de Pierkenshoek, de Koekuit, de
Nachtegaal, het Hoogkwartier, het
Zwartegat, de Mangelare, de Vos-
sedreve, enz. enz.
Wat verder bijzonder opvalt, ls
de manier van optreden, de vrij
postigheid, de beslistheid der Hout
hulstenaars, en bij zeer velen nog
het physisch type: lichaamsbouw,
vorm van schedel en aangezicht,
oog- en haarkleur, enz. Want,
spijts de inwerking van allerlei
storende invloeden, is de bevolking
van Houthulst een gesloten groep
gebleven. Thans nog huwen de
Houthulstenaars ondereen: 95
der echtgenoten woonden geen vijf
km. van elkander vóór het huwe
lijk. Vandaar de samenhorigheid
der Houthulstenaars, en hun eigen-
dommelijkheid.
Zo rijst spontaan de vraag bij
aandachtige waarnemersWie
zijn dan toch die aloude Vrijbos-
kanters?
Dr Vanden Broucke van de Uni
versiteit van Gent, heeft destijds
aldaar een merkwaardig anthropo-
logisch onderzoek Ingesteld, waar
van de resultaten gepubliceerd
werden ln verschillende weten
schappelijke bladen, o. m. in het
Geneeskundig Tijdschriftvan
September 1942.
Op de Terrestheuvel vond hij
61,89 blauwe ogen gepaard met
slechts 45,90 blonde haarkleur;
opvallend was het geringe aantal
blonde haren gepaard met bruine
ogen, tegenover het veel groter
aantal zwarte haren gepaard met
blauwe ogen. Van een andere kant
ontbraken alle extreme raskenmer
ken, zodat de geleerde onderzoe
ker besluit als volgt:
Het ontbreken van sterk uit
eenlopende raskenmerken levert
het bewijs, dat de constituerende
Neolithische rassen tijdens de
eeuwenlange samenleving, een ge
sloten bevolkingsgroep gevormd heb
ben met als raskenmerken de resul
tante der raskenmerken van de
Neolithische rassen die op onze bo
dem leefden en die, volgens alge
meen aanvaarde gegevens het Bra-
chycephale ras (Alpinen) en het
Laat - Paleolithisch Cro - Magnon-
Ras zijn, waarbij Noordse inwij
kelingen die in de loop der tijden
deze bevolking vervoegd hebben.
(Kelten, Saksen, Franken).
Die interessante anthropologische
studie van Dr Vanden Broucke;
aangevuld en volledigd door Ethno-
logische gegevens over de eigen
aard en de eigen zeden, de speciale
levenswijze en de gedragingen der
Houthulstenaars, zoals hierboven
omschreven; dan nog het diep in
geworteld gebruik bij dat volk, te
willen begraven worden met «beste
klederenaan, en voorzien zelfs
van een paar geldstukken; dat alles
leidt ertoe de stelling te huldigen,
dat de Vrijboskanters een groep al
oude Belgen uitmaken, samenge
steld uit Neolithiekers, later Ligu-
ren geheten, die in dienstbaarheid
stonden van de overheersende Kel
ten, doch ln de bosstreek ontkwa
men aan alle Romeinse invloeden,
zelfs aan de macht der Frankische
inwerking. Zeldzame Saksische ele
menten, ingesijpeld langs de toen
malig nabijgelegen kust, en die
even weerbarstig stonden tegen
over de Franken, kunnen in de
bosstreek binnengedrongen en ver
smolten zijn met bovenbedoelde
oude weerstandselementen.
Dat zijn naar alle waarschijn
lijkheid de Houthulstenaars, Res
tenaars en Pierkens!
Bij dat volk is de primitieve
stoutmoedigheid en weerstands
kracht nog niet verslapt! Onder de
bezettingstijd 1940-44 ontstond al
daar een sterke weerstandsgroep,
opgericht en geleid door drie zo
nen van de kranige Heer Eug. de
Groote, i. c. de HH. Hubert de
Groote, burgemeester (opgevolgd
aan zijn vader toen deze wegens
ouderdom zijn ambt neerlegde),
Georges en Gauthier de Groote.
Op zekere dag, in November 1943,
's morgens vroeg, omsingelden de
Duitsers het dorp en ondernamen
een echte razzia; een twintigtal
mannen vielen in hun handen! De
burgemeester ontsnapte bij toeval:
hij had de nacht doorgebracht bij
de dokter in het dorp en was ver
wonderd toen 's morgens zijn hond,
die op de villa gebleven was, bij
hem kwam gelopen; hij belde naar
het kasteel en had daar Duitsers
aan de telefoon. Hij begreep... ge
lukte erin te ontsnappen en nader
hand naar Engeland te trekken
over Frankrijk, Spanje en Portu
gal. Van de aangehouden Hout
hulstenaren kwamen elf niet meer
terug: acht dood en drie vermist!
Onder de slachtoffers waren de
twee voormannen: Georges de
Groote, commandant van het Bel
gisch leger, geboren op het kasteel
van Houthulst de 11 Maart 1896,
gestorven in het uitroeiingskamp
van Gross-Rozen in December 1944;
en Gauthier de Groote, landbouw
ingenieur. geboren op het kasteel
van Houthulst, de 3 October 1906,
gestorven in het uitroeiingskamp
van Dora-Nordhausen, in Maart '45.
De Zondag 11 September 1949,
werd op de Dorpsplaats te Hout
hulst een groots gedenkteken ont
huld, ter herinnering aan de weer-
standers van 1940-44, zulks in aan
wezigheid der afgevaardigden van
de Koning en van de toenmalige
Prins Regent.
Houthulst bleef en blijve zich
zelf.
B. H. DOCHT,
Ere-Hoofdinspecteur L. v.