Irw* Onze Week-end Reportage «HET WEKELIJKS NIEUWS» Zaterdag 19 Mei 1951. Bladz. 12. In 1939 herdacht Frankrijk de 100° verjaring van de uitvinding der fotografie met de uitgifte van bovenstaande postzegel, waarop Niepce en Daguerre in médaillon afgebeeld staan. Het middentafereel stelt voor hoe op 7 Januari 1839 deze uitvinding bekend gemaakt werd aan de Franse Academie. DE ALCHEMISTEN Bij de meest moderne uitvindin gen moet men de eerste sporen te rug gaan zoeken in een zeer ver wijderd verleden. Het is onloochen baar dat er in de Oudheid en in de Middeleeuwen zeer grote ont dekkingen gedaan werden. De we reld zag daar niet altijd de resul taten van hetgeen grotelijks te wijten is aan gebrekkige techniek. Toch werd er een en ander van die ontdekkingen in wetenschappelijke werken van die tijd beschreven en zo komt het dat zoekers uit de 19e en 20e eeuw vaak konden te rade gaan bij die eenzame en vergeten geleerden van wie in vele gevallen zelfs de naam verloren ging. Daar heeft men bv. de alchemis ten die men in zekere zin de schei kundigen der Oudheid kan noemen. Eeuwen lang hebben zij hun prak tijken beoefend met als doelstel ling de transmutatie, d.w.z. het ver anderen van onedele metalen (lood, koper, kwikzilver, enz.) in edele metalen zoals zilver en goud. Be roemde schilders hebben de alche mist vereeuwigd en hem voorge steld in zijn dompig atelier waar hij, de blaasbalg in de hand, zijn vuurtje aanwakkerde dat bestemd was om metalen te smelten en al lerlei geheime drankjes en samen stellingen te verwarmen. Reeds bij de Egyptenaren en Chaldeeërs werd de alchemie beoefend, daar waren het voornamelijk de priesters die er zich mede bezig hielden. Het werd een heilige en geheime kunst doorweven met religieuze voorstel lingen. Volgens hun leer hadden alle on edele metalen in zich de mogelijk heid om tot edel metaal veranderd te worden, men diende alleen maar het magisterium, d.i. «de steen der wijzen te ontdekken die deze ver andering mogelijk maakte. Het werd op deze wijze stilaan een zucht naar goud met het ge volg dat vele kwakzalvers en af truggelaars in de Middeleeuwen Europa afreisden en hun best de den om bij koningen en keizers in het gevlei te komen met de bewe ring dat zijeindelijk het mid deltje gevonden hadden om de vorst schatten in de hand te spelen. Paracelsus, een geleerde uit de 16e eeuw, heeft gelukkig de alche mie van algehele ontaarding gered en ook van haar ondergang, door de grondslag te leggen van de mo derne scheikunde. Uit al de op zoekingen die eeuwen terug gedaan werden waren veel ontdekkingen te boek gesteld, zodat de moderne scheikunde over zeer nuttige for mules beschikte om zich verder te ontwikkelen. LUNA CORNEA De alchemisten zochten dus schier uitsluitend naar de formule, die onedel metaal in goud of zilver moest veranderen. Sommigen on der hen wilden het proberen in omgekeerde richting, t.t.z. zij on derwierpen goud of zilver aan be paalde reacties, die zij zo goed mo gelijk volgden met de hoop dat zij dan uiteindelijk bij een gewoon me taal of een gewone grondstof zou den terecht komen. In dat geval moest, volgens hen, de weg nog eens terug gedaan worden, ditmaal in omgekeerde richting om weer tot het edel metaal te komen. Zo ver heeft geen van hen het ooit gebracht, want zij zouden het niet nagelaten hebben dit aan de we reld te verkondigen. Tussen al die mengsels, die op deze wijze tot stand kwamen, was er een dat heel speciaal de aan dacht getrokken had, het was in werkelijkheid zilver-nitraaten had bij zijn bereiding zilver als vertrekpunt gehad, doch de alche misten hadden het met een spe ciale naam bedacht, namelijk «lu- na cornea». Dit luna cornea had de eigen schap van bij bestraling door licht helemaal zwart te worden; nie mand had daaraan in die tijden aan gedacht enig nut uit dit ver schijnsel te trekken. SCHRIJVEN MET LICHT In het jaar 1777 was de Zweedse scheikundige Scheele bezig met op zoekingen, om bij middel van het licht te tekenen; het ging er dus om blijvende sporen van het licht na te laten. Hij dacht hier aan het luna cornea dat intussen de naam van «hoornzilver» gekregen had. Tijdens zijn zeer wetenschappelijk doorgevoerde opsporingen, stelde hij vast, dat de stralen van het zonne- spectmm op het zilvernitraat een verschillende uitwerking hadden. Sommige lieten zeer duidelijke spo ren na, andere zwakkere. Deze scheikundige heeft het nooit verder gebracht, dan op deze wetenschap pelijke wijze de ontdekking der alchemisten wat te verduidelijken en toch komt hem de eer toe, dat hij de grondslag legde voor DE ONTDEKKING VAN DE FOTO GRAFIE. Thomas Wedgewood, een Engels geleerde, ging in 1802 een hele stap verder. Het «schrijven met licht» (van het Grieks fotos: licht en grafo schrijven) zou door hem voor de eerste maal toegepast wor den. Hij behandelde een blad papier met zilvernitraat, plaatste op dit blad een ander voorwerp, een in sect, een blad of iets dergelijks en liet het licht inwerken op het vrij gebléven gedeelte van het blad. Van de eerste proeven af had de geleerde resultaat. Hij bekwam na melijk een schaduwbeeld van het gebezigde voorwerp dat wit uitge tekend stond op een donkere ach tergrond. Feitelijk was dit de eer ste foto die gemaakt werd. Noch tans was er iets wat de geleerde ontgoochelde. Eens dat het beeld, hoe onbeholpen ook in zijn omlij ning op het papier stond, beleefde men er maar weinig genot meer aan, want als het licht daarna vrij spel kreeg op gans de oppervlakte van het papier, werden ook de tot nogtoe wit gebleven gedeelten aan getast en was het witte beeld ge doemd om helemaal te verdwijnen en al even zwart te worden als het overige. LOUIS JACQUES DAGUERRE Wetenschapsmensen moeten dik wijls met het toeval afrekenen, dat hebben de uitvinders van de foto grafie ondervonden. De Fransman Daguerre had de opzoekingen van Wedgewood van zeer nabij gevolgd. Louis Jacques Daguerre, geboren te Cormeilles op 18 November 1787, was eigenlijk ambtenaar bij de belastingen, doch legde zich in zijn vrije uren op de schilderkunst toe. Als schilder bekoorde hem alles wat maar enigszins betrekking had op het voortbrengen van een beeld op papier of doek. Het duurde niet lang of hij begon ook te zoeken naar het middel om de schaduw beelden, door de proefnemingen van Wedgewood bekomen, op der gelijke wijze vast te leggen, dat het licht er geen wijziging meer kon aan brengen. FRATSEN VAN HET TOEVAL In plaats van papier had Da guerre voor deze opzoekingen me talen platen met zilvernitraat be handeld. Om niet verplicht te zijn alle dagen opnieuw afdrukken te ma ken, had Daguerre enkele afdruk ken klaar gemaakt, die hij in een donkere muurkast wegsloot om de inwerking van het licht tegen te gaan. Hij spande zich dan verder in een produkt te vinden, dat de verdere inwerking van licht onmo gelijk maakte. Die inspanningen waren vruch teloos. Zekere dag meende Duguer- re echter vast te stellen, dat de platen die enkele dagen in de kast verbleven hadden een veel duide lijker beeld vertoonden, dan toen zij pas belichtwaren. Na her haalde proeven werd deze veron derstelling bij hem een zekerheid. Hij trok op onderzoek in de be wuste muurkast. Allerhande schei kundige producten bevonden zich daar in flessen en dozen en ver mits Daguerre niet kon Vermoeden welk van deze producten het won derbaar verschijnsel veroorzaakte, besloot hij heel het geval proefon dervindelijk en systematisch te on derzoeken. Iedere dag werd een product uit de kast weggenomen en werd een pas belichte plaat ingesloten, doch telkens opnieuw was het beeld na een verblijf in die toverkast krach tiger dan te voren. Duguerre kwam aan het laatste product. Zou dat de tovenaar zijn? Het kon volgens hem niet anders. Ook dit product werd weggenomen en 's anderendaags... was de plaat toch weer zwarter geworden. De opzoeker had er zich wel van overtuigd dat de factor tijd hier geen fratsen kon spelen, want in een andere plaats van zijn woning had hij sedert het begin van zijn De uitvinding van de fotografie werd opgevolgd door deze van de Kinematografie. Deze uitvinding staat op naam van Louis Lumière, waarvan wij hierboven een foto brengen tijdens zijn bezoek in 1935 aan het Alberteum van de Brusselse Wereldtentoonstelling. proefnemingen een plaat met even sterk beeld weggesloten... en deze veranderde niet. EEN ONVERWACHTE ONTWIKKELAAR De muurkast in kwestie werd door Daguerre onderste boven ge keerd en zorgvuldig nagezien, het verschijnsel van de versterking van het beeld moest een oorzaak heb ben, want aan spoken en hekse rijen geloofde deze nuchtere weten schapsman niet. Op de onderste bank ontdekte hij eindelijk de sleutel van het ge heim. Daar waren inderdaad en kele druppels kwikzilver gestort en in een reet tussen de dwarsplank en de muur blijven liggen. Duguerre besloot hieruit dat de dampen van kwikzilver dus invloed hadden op het beeld dat zich op de gevoelige platen gevormd had en dit beeld sterker deden uitko men, hij had dus feitelijk hetgeen men noemt een ontwikkelaar ontdekt, t.t.z. een product dat het fotobeeld tot ontwikkeling brengt. Dit resultaat bekwam hij op het ogenblik dat hij precies naar het tegenovergestelde zocht, namelijk iets dat in staat zou zijn het beeld vast te leggen. De ontdekking die Daguerre hier gedaan had spoorde hem aan op dit punt verder te zoeken. Een jaar later ontdekte de Engelsman Tal bot dat het potassium bromide het zelfde resultaat opleverde en dus ook geschikt was als ontwikkelaar. VASTE BEELDEN Om blijvende vaste beelden te bekomen diende men te wachten tot in 1840 toen de Engelse schei kundige Sir John Herschel de schei kundige samenstelling ontdekte die op dit punt voldoening schonk. Hij slaagde er inderdaad met be hulp van soda-hyposulfide het ach tergebleven en nog witte zilverni traat op te lossen en aldus van de plaat te verwijderen. Zo aanschouwde men eindelijk het eerste zwart-wit beeld dat bij middel van zilvernitraat bekomen was en dat door latere inwerking van het zonlicht niet meer veran derde. Natuurlijk was dit alles nog voor veranderingen en verbeteringen vat baar doch de grote lijnen waren vastgelegd. Zij die zich iets of wat met fotografie bezig gehouden heb ben en al zelf eens een foto af werkten zullen zich herinneren dat potassium bromide en hvposulfide, kortweg hypo genoemd, nog altijd een actieve rol spelen zelfs in de moderne fotografie. Zij zijn nog altijd onontbeerlijk. DE CAMERA OBSCURA Tot nogtoe hebben wij het alleen over schaduwbeelden gehad, men bezigde insekten, bladeren of der gelijke om deze onvolmaakte beel den te bekomen. Daguerre had aan zijn ontdek king zijn eigen naam gegeven en noemde haar de Daguerrotypie. Terwijl hi.i zich meer bezig hield met de scheikundige kant van de zaak. had een andere Franse zoe ker, Nicéphore Niépce, zich meer met de optische kant ingelaten. Het schaduwbeeld kon alleen maar dienstig zijn voor bepaalde geval len. De droom van Niépce was van om het even welk beeld met al zijn schakeringen van wit tot zwart op papier vast te leggen bij middel van Daguerrotypie. Opnieuw moest men terug grij pen naar de schatten van "weten schap die in vorige eeuwen waren opgestapeld, om stil te blijven staan bij de camera obscura, die reeds bekend was door Leonardo da Vinei en waarvan Giambattista della Porta in 1589 reeds melding maakte in zijn werk MAGIA NA- TURALIS Het principe der camera obscura is zeer eenvoudig. Neemt men b.v. een vierkante doos die langs de zes zijden lichtdicht gesloten is en maakt men in het midden van de voorzijde een gaatje, dan zal het beeld van hetgeen zich vóór deze opening bevindt op de binnenzijde van de achterwand uitgetekend worden, met dien verstande welis waar dat het beeld onderste boven zal staan. Dit is uit te leggen door het feit dat de lichtstralen, die door het onderwerp uitgestraald worden, elkaar kruisen in de kleine opening. Hoe kleiner men deze opening maakt des te scherper wordt het beeld op het scherm, terzelfdertijd echter vermindert de lichtsterkte van het beeld. Giambattista della Porta had zelfs een kleine lens in de licht opening van zijn camera obscura geplaatst en bekwam daardoor een scherper beeld dat tevens een gro ter lichtsterkte vertoonde. Het was Niéoce die op de ge dachte kwam deze camera obscura te gebruiken om beelden op een gevoelige plaat vast te leggen. Te gen de binnenkant van de achter ste wand der camera obscura plaat ste hij een gevoelige plaat zodanig dat het lichtbeeld er klaar, alhoe wel zwak. op uitgetekend stond. Voor zijn eerste proef bezigde hij tinnen platen die met asfalt en vernis geprepareerd waren. Ten slotte slaagde hij erin een land schap min of meer klaar op de plaat vast te leggen... hij had hier voor gedurende ongeveer 8 uren moeten «belichten» Toen hij in kontakt, kwam met Daguerre hebben de beide navor sers de proefnemingen samen voort gezet. Platen met ioodzilver behan deld gaven reeds beter resultaat. In 1833 stierf Niépce, doch zijn zoon zette de taak van zi.in vader voort en werkte met Daguerre ver der aan het vervolmaken der Da guerrotypie. Daguerre had inmiddels, zoals wij hoger vermeld hebben, op on verwachte wijze een methode ont dekt om de beelden na belichting verder te ontwikkelen. Al deze op zoekingen lieten hem ten slotte toe dat hij in 1839 voor het eerste met een goede fotovoor de dag kwam. Er was nog geen sprake van bewegende beelden op te nemen, doch men had de belichtingstijd weten in te korten tot een tiental minuten. De uitvinder Daguerre nam een foto van zijn zuster. Het meisje moest beweegloos blijven geduren de tien minuten. De fotograaf had haar gezicht met een wit poeder bedekt om de sterkst mogelijke witte uitstralingen te hebben en werkte bij een hoge stand van de zon. EEN GESCHENK VOOR DE WERELD Hoe moeilijk en omslachtig ook alles in zijn werk ging, toch was de eerste beslissende stap gezet. Het ontbreekt de moderne mens zeker niet aan verstrooiïngs- en genotsmiddelen. Zonder overdrijving kan men zeggen dat wij in onze 20° eeuw zo rijkelijk voorzien zijn van confort dat wij met moeite nog punten kunnen ontdekken waar er redelijkerwijze nog opzienbarende nieuwigheden kunnen gevonden worden. Wij willen hier niet beweren dat het eindpunt van de ontdekkingen bereikt werd, doch wel dat men aan een zekere graad van verzadiging is gekomen die slechts heel traag naar een hoger peil gebracht wordt. Een tweede vaststelling is wel deze dat wij het confort zo natuurlijk en vanzelfsprekend zijn gaan vinden dat wij ons slechts moeilijk kunnen indenken dat het eens anders geweest is. En toch was er eens een tijd dat auto, vlieg tuig, trein, radio, electrische verlichting, telefoon en telegraaf onbekend waren; die tijd ligt zelfs zo heel ver niet aohter ons en moest een honderdjarige zijn jeugdherinneringen vertellen dan zou men spoedig tot het besluit komen dat het er in de oude tijd anders aan toeging en lang niet zo gemakkelijk als nu. Onder deze rubriek behandelden wij reeds het ontstaan van de automobiel. Wij willen hier vandaag een ander product van het menselijk vernuft behandelen, namelijk de uitvinding der fotografie. Een foto maken is gemeen goed geworden, iedereen trekt er in de zomermaanden op uit met zijn bakskeen is in staat de mooiste reisherinneringen te vereeuwigen. De vakman-fotograaf houdt er weliswaar ingewikkelde atelier toestellen op na die hem meer mogelijkheden bieden, zo ook de reporter die in staat moet zijn bij dag en bij nacht te fotograferen. Wij spreken hier dan nog niet van het meer wetenschappelijk werk, namelijk de microfotografie in de labo ratoria, de radiografie, het fotograferen van het hemelruim en het maken van foto's op grote diepten onder water. Wij zouden hier ook de film moeten noemen die aan deze wondere uitvinding zijn oorsprong dankt... Wanneer men bij dit alles bedenkt dat pas in 1839 de Fransman Daguerre voor het eerst met een iet of wat duidelijke foto voor de r'ag kwam en dat het tot in 1888 duurde vooraleer de Amerikaan Eastman een toestel op de markt bracht dat ook de oningewijde in staat stelde opnamen te maken, dan beseft men ten volle hoe tijdens de jongste jaren deze nieuwe kunst een ongekende hoge vlucht nam en zich in recordtempo ontwikkelde. In deze reportage gaan wij dan ook liever eens de sluier van het verleden oplichten om de pioniers der fotografie in hun opzoekingen te volgen. De Franse Regering kocht het patent van Daguerre aan en stelde deze uitvinding «als een geschenk voor de gehele wereld ter beschik king. Het was alsof de jacht vrij open gesteld was en overal begon men opzoekingen te doen om steeds be tere resultaten te bekomen. De uitvinding van Daguerre had slechts één bezwaar, namelijk dat men onmiddellijk een positief beeld kreeg en dat het verder vermenig vuldigen van een bepaalde opname onmogelijk bleek. De Engelsman Fox Talbot ont dekte inmiddels de mogelijkheid negatieve beelden te bekomen op papier dat met chloorzilver gepre pareerd was en die daarna op de zelfde soort papier konden afge drukt worden. Hij ontdekte even eens dat de zeer lange belichtings tijden konden worden verkort door de papieren te ontwikkelen met gal- luszuur. Zijn procédé kreeg de naam van kalotypie. De tegenwoordige fotografie ging de weg op der kalotypie omdat men het aantal exemplaren naar wille keur kon vermenigvuldigen. Hoe groot de verdiensten van Daguerre ook geweest zijn als pionier, toch zou het nageslacht de richting op gaan die Fox Talbot aanwees. DOORSCHIJNENDE NEGATIEVEN Het scheen wel een lotsbestem ming te zijn voor de familie Niépce om de fotografie tot levenstaak te nemen en de grote taak van Nicé phore Niépce voort te zetten. Een neef van deze uitvinder, Niépce de St Victor, kwam in 1847 met een opzienbarende ontdekking voor de dag. Hij had ook het werk van de Engelsman Fox Talbot zeer van nabij gevolgd. Hij verbeterde dit thans door de opnamen niet meer op papier doch wel op GLA ZEN PLATEN te maken. Het wa ren de eerste glazen negatieven. Hij overtrok deze met een mengsel van eiwit en chloorzilver. Hiermede was een grote stap voorwaarts gezet tot het verkrijgen van fijne beelden. Bij de vroegere negatieven moest men immers dwars door het papier afdrukken wat voor gevolg had dat de posi tieve foto steeds een vrij korrelig en grof uitzicht had. Eén volgende verbetering werd aangebracht door Scott Archer die het eiwit als beelddrager verving door collodium. Men kon van dit ogenblik af zeggen dat de slag defi nitief gewonnen was. Alleen dit bleef er nog dat de fotograaf toen zelf platenfabrikant was. Er werd immers met geen droge doch wel met natte platen gewerkt. Men ging als volgt te werk. Men kon platen in voorraad klaar maken die met een emulsie van collodium, broom en iodiumzouten bedekt wa ren. Juist vóór de opname moesten die platen gebaad worden in een zilvernitraat-oplossing en daarna in natte toestand belicht worden. Voor atelierwerk kon dit verwezenlijkt worden, doch op reis was het een zware handicap. Tientallen jaren heeft dit collo- diumprocédé de fotografie beheerst. Thans wordt het nog alleen maar gebruikt in sommige grafische be drijven. VOOR BLIJVENDE AFDRUKKEN Vadertje Tijd scheen inzake foto grafie ook zijn woordje te willen meepraten. Hij deed dit op zijn manier en na enkele jaren onder vond men dat de spreekwoordelijke tand des tijds flink gebeten had aan de mooie foto's die traag maar zeker begonnen geel te worden... om nagenoeg totaal te verdwijnen. De Franse Hertog de Luvnes wil de kost wat kost deze nieuwe kunst van de ondergang redden en loof de in het jaar 1856 een bedrag uit van 10.000 fr. voor de uitvinder die een procédé zou ontdekken om blij vende foto's te vervaardigen. Het toenmalig gebruikte eiwitpapier vol deed niet. Deze aanmoediging had na korte tijd voor resultaat dat schier ge lijktijdig verschillende soorten fo tografisch papier vervaardigd wer den. Zo ontdekte men het chroom pigment of kooldruk dat berust op de lichtgevoeligheid van een meng sel van gelatine en dubbelchroom- zure zouten. De Engelsman John ston vond in 1869 de juiste manier van werken uit met dit soort pa pier nadat verschillende onderzoe kers vóór hem reeds belangrijke resultaten bereikten. De toegeken de prijs werd dan ook onder ver schillende opzoekers verdeeld. De ontdekking van chloorzilver- gelatinepapier of celloidinpapier liet toe afdrukken te maken bij zonlicht zonder dat het papier moest ontwikkeld worden. Tot vóór een tiental jaren was dit nog een veel gebruikt procédé bij de lief hebbers het was het zogenaamd voldrukkend papier, men hoefde alleen meer een oplossing van keu kenzout bij de hand te hebben om het beeld te fixeren of vast te leg gen. In 1880 werd het broomzilverpa- pier ontdekt; dit gaf de definitieve richting aan de fabricatie van fo topapier. IN HET BEREIK VAN IEDEREEN De verspreiding van deze nieuwe kunst was intussen sterk in de hand gewerkt door de ontdekking van de Engelse arts Maddox, die zich als liefhebber met fotografie bezig hield. Hij ontdekte de droge broomzilvergelatineplaat. Toen twee jaar later de Amerikaan Eastman zijn beroemde gietmachine ontdek te waarmede het mogelijk werd de glazen platen zeer gelijkmatig met broomzilvergelatine te bedekken was voor de fotografie de weg der wereldverovering opengesteld. East man heeft geen half werk gedaan. In 1888 begon hij zijn beroemd ge worden Kodakin de handel te brengen. Het was een volkstoestel, in het bereik van ieders beurs en gemakkelijk te hanteren. Een jaar later vervaardigde Eastman zijn eerste rolfilms waardoor het mede te nemen gevoelig materiaal heel wat lichter werd. De Gebroeders Lumière begon nen rond deze tijd in Frankrijk de fabricatie van fotomateriaal aan te pakken. Zij brachten zelf een pro cédé op de markt dat de kleuren fotografie mogelijk maakte. Ons land kan er fier op gaan in de persoon van Lieven Gevaert een promotor te hebben gehad die aan ons land een wereldberoemde fa briek schonk voor fabricatie van fotomateriaal. Lieven Gevaert had zich in 1890 te Antwerpen als fotograaf geves tigd. De toen 32-jarige Gevaert be kwaamde zich niet alleen in het maken van foto's doch legde zich eveneens toe op het zelf fabriceren van fotopapier. Op 28 Juni 1894 stichtte hij de commanditaire ven nootschap L. Gevaert en Co. Reeds in 1905 verrees een indrukwekken de fabriek te Mortsel; in 1925 werd de maatschappij omvormd in de N. V. Gevaert-Photo Producten. Lieven Gevaert was de man van het eerste uur die zijn land een grote dienst bewezen heeft door zijn initiatief. Thans staat over gans de wereld Gevaert nog steeds aan de spits der fotonijverheid. Eigen fabrieken werden later opge richt in het buitenland die allen werken volgens de procédé's der N. V. Gevaert-Producten. DE KUNST MET EINDELOZE VERTAKKINGEN Bij de aanvang van deze repor tage namen wij ons voor streng beperkt te blijven tot het ontstaan der fotografie, doch wij zouden on volledig zijn moesten wij niet even de verder ontwikkeling nagaan van deze kunst. Mannen als Eastman en Gevaert' hebben er veel toe bij gedragen om iedereen de gelegen heid te geven zelf foto's te maken. Het zo sympathieke bakskeis een gezellige" vriend geworden die voor blijvende beelden zorgt van vacantie- en reisgenoegens. Maar ook de geleerden vonden in de fotografie een kostbare hulp; mili tairen vonden er een bondgenoot in en de spionnen vertrouwden aan hun fototoestel de zwaarwichtigste geheimen toe De pers. die tot dan toe uitslui tend moest beroep doen op teke naars, kreeg een nieuwe hulpbron, wanneer de reporter in de moge lijkheid werd gesteld met één en kele knip een trouw beeld te ma ken van gelijk welke gebeurtenis. De opname-toestellen moesten na tuurlijk gelijke tred houden met deze vooruitgang. Het optisch ge deelte werd zodanig verfijnd dat men er toe kwam een fototoestel voor elke noodwendigheid te ont werpen. De vakfotograaf houdt het voor atelierwerk bij een grote stu dio-camera waar tot platen 24 x 30 cm. in gebezigd worden. De spion geeft de voorkeur aan een heel klein miniatuurtoestel dat niet gro ter is dan een luciferdoosje en waarmede niettemin perfecte foto's gemaakt worden. Daar buiten ligt er een gamma van toestellen die werkelijk een eindeloze verschei denheid ten toon stellen. De klein- beeldfotografie, die in dit vak als de uiterste verfijning geldt wordt dikwijls voorgesteld als een moder ne ontdekking. Men mag echter niet vergeten dat reeds in 1890 een kleinbeeldcamera vervaardigd werd waarvoor een objectief gebruikt werd met een brandpunt van 48 mm., men noemde dit toestel toen de postzegelcamera Reeds in 1870 had men groter mogelijkheden op dit gebied dan men zich thans wel eens voorstelt. Dit bliikt uit het feit dat in de Frans-Duitse oorlog van 1870 Pa rijs voorzien werd van berichten die op een nagenoeg korrelloze beeldlaag waren gefotografeerd en wel met een dusdanige verkleining' en scherpte dat circa 60.000 berich ten tezamen nauwelijks één gram wogen. De verdere ontwikkeling van de fotografie in bijzonderheden ontle den gaat buiten het bestek van deze reportage. Van deze kunst kan echter gezegd worden dat zij een grote rol speelde in de moder ne vooruitgang en het leven een gans ander uitzicht geeft. Daguerre en Niépce en allen die na hen opzoekingen deden, hebben aan het mensdom ontschatbare diensten bewezen. OM FOTOGENOEGENS TE BELEVEN Het bovenstaande gaf een histo risch overzicht van het ontstaan der fotografie en wij menen deze reportage niet beter te kunnen be sluiten dan met een paar nuttige aanwijzingen voor de liefhebbers die met fototoestel op jacht gaan om de mooiste herinneringen te vereeuwigen. Zelfs met een eenvoudige bakske kan er schoon werk geleverd wor den en wanneer een foto mislukt dan mag men in negen gevallen op de tien wel de oude spreuk toepassen: «Slecht water zegde de reiger maar hij kon niet zwem men Wie mooie foto's maakt verdub belt er zijn vacantiegenoegen mee doch het is even waar dat mis lukkingen het vacantiegenoegen to taal bederven en dan nog een spij tige indruk laten bij vrienden en kennissen die zo gevierd waren op die foto. De enkele wenken die volgen zijn niet bedoeld voor de grote liefhebbers die misschien wel zelf hun foto's afwerken en in allerlei bestaande handleidingen de nodige uitleg vinden voor hun liefheb berij, het is dus geen academische les, doch een goede raad voor de gewone liefhebber. DE BOXCAMERA De boxcamera, of gewoonweg het bakskeis een zeer eenvoudig toestel. De fabrikanten van der gelijke toestellen hielden er reke ning mee dat het vermoedelijk niet zou gehanteerd worden door een vakman en zij waren er even eens op gesteld iets op de markt te brengen in het bereik van ieders beurs. De lens van dergelijke toe stellen is zeer eenvoudig en werd op zodanige afstand ingesteld dat de grootste scherpte bekomen wordt bij het fotograferen op 5 a 6 me ter afstand. Om echter een zekere dieptescherpte te bekomen zijn deze lenzen gewoonlijk voorzien van een diafragma van 9 of II zodat men een dieptescherpte heeft van ongeveer 3 meter tot 20 meter, soms wel voor verdere afstanden. Sommige boxcamera's bezitten bij komende diafragma's die toelaten met nog kleiner lensopening te fo tograferen, dit laatste is vooral nuttig in de zomer bij sterk zonne licht, b. v. aan zee. Zet dan maar gerust het diafragma op met de kleinst mogelijke opening en ge zult verrassend scherpe foto's be komen. Een ander punt is de snelheid der opname. Ook hier werd bij de boxcamera eenvoud en eenvormig heid nagestreefd. De box heeft ge woonlijk twee manieren tot het regelen der snelheid van de opna me, hl. de momentopname (instan tané), doorgaans 1/50 seconde, of de tijdopname (pose). In het eerste geval, bij de momentopname, vol staat het op de sluiter te duwen terwijl het mechanisme van het toestel zelf de snelheid van het open en toegaan der lens regelt. Dit is een zeer bijzonder punt, want vele liefhebbers zijn van me ning dat zij de sluiter moeten in werking brengen met een korte flinke duw en zij verknoeien daar door zelf hun foto. Door deze korte schok beweegt het fototoestel on vermijdelijk en krijgt men een troebele opname. Fotografeer kalm en brengt de sluiter met een zachte, eerder trage beweging, in werking. Met een boxcamera die op tijd opname (pose) kan ingesteld wor den kunnen ook binnenhuis verras send schone foto's gemaakt wor den. In dit geval wordt de lens vrij gemaakt bij het induwen van de sluiter om weer afgesloten te wor den wanneer 'men de sluiter laat terugkeren. De duur van de be lichting kan naar willekeur ge regeld worden. Wanneer men op deze manier werkt mag men het nooit wagen het toestel los in de hand te houden doch moet men ofwel een speciale staander bezigen ofwel het toestel vastzetten op een tafel of ander stevig meubel. Zeker, het komt wel eens voor dat men een pose lukt op de hand doch dit zijn van die gevallen die men rangschikt in de toevalligheden van één op duizend. Het hoeft zeker niet onderlijnd dat de personen, die men fotografeert bij een tijd opname, gedurende 2 of 3 secon den dat de opname duurt, absoluut onbeweeglijk moeten blijven. PAS OP VOOR HET LICHT Een fotograaf noemde eens het licht een noodzakelijk kwaad Inderdaad is het licht er nodig wil men een foto maken en anderzijds kan het vervelende parten spelen. Wanneer men fotografeert moet niet het toestel doch wel het on derwerp klaar verlicht zijn. Maak dus nooit een opname met de zon vlak vóór U want dan is de mis lukking zeker. Met de zon in de rug biedt altijd het minste risico doch de schoonste uitslagen bekomt men met de zon half in de rug, half op zij. Natuurlijk geibeurt het al eens dat men de zon half van voor heeft en men gedwongen is te fotograr feren in slechte omstandigheden. Gebouwen, bomen, of de zon zelf kan men natuurlijk niet van plaats veranderen. Er bestaat echter een middel om ook hier een zeer schone foto te maken, want een goede tegen-lidhtopname is niet te versmaden. Men tracht in dit geval met het fototoestel in de schaduw te staan, gaat dit niet dan doet men met de hand een schaduw op de lens vallen. Is er iemand in het gezel schap die een handje wil toeste ken, dan gaat dit natuurlijk veel gemakkelijker. Alleen moet men opletten dat de hand die de scha duw verwekt niet vóór de lens komt. Voor moderne toestellen is in dergelijke gevallen een speciale lichtkap voorzien. Het lioht dat men zo nodig heeft voor het maken van een foto-op name, kan de liefhebber nog andere miseries bezorgen, nl. bij het in steken van een nieuwe film en voornamelijk wanneer men de film uit het toestel haalt eenmaal dat het laatste plaatje voorbijgedraaid is. Het gebeurt immers dikwijls dat de film die men uit het toestel ver wijdert zeer los opgerold is en dat de papieren band over de boorden van het rolletje uitpuilt. In dat geval loopt men onvermijdelijk risico dat het licht de film bestraalt wat voor gevolg heeft dat in een ogenblik tijd de mooie foto's be dorven zijn. Hiertegen kan men twee voor zorgen nemen. Bij het insteken van de film moet er voor gezorgd dat de papieren geleiiband recht op het rolletje 'gestoken wordt van de filmhouder zodanig dat de band recht loopt. Bij het uithalen van de film doet men dit zo moge lijk op een beschaduwde plaats en met de hand wringt men de papie ren band nog eens goed vast op het rolletje. Ondervindt men echter dat de film moeilijk doordraait in het toestel dan is dit een zeker teken dat de film slecht oprolt, en dan doet men best naar een foto graaf te gaan die de film in de donkere kamer zal uitnemen. Al deze richtlijnen dienen ook voor de liefhebber die met een mo derner toestel werkt. Bij deze toe stellen stellen zich echter andere problemen, de lens moet op de juiste afstand ingesteld worden, er moet met een gepast diafragma gewerkt worden en men moet de juiste snelheid van belichting be palen. Wat deze twee laatste pun ten betreft werkt men best met de zeer gerieflijke beiichtingstabels die door fabrieken van fotomateriaal gratis ter beschikking van het pu bliek gesteld worden. Inzake foto toestellen geldt als regel: hoe ver fijnder en beter toestel, des te meer kennis en oplettendheid wordt er gevergd van de liefhebber die er mee werkt. Nog een laatste woordje inzake filmkeuze. De gevoeligheid van de films is zeer hoog opgedreven. In de winter heeft men vanzelfspre kend gevoeliger materiaal nodig dan in de zomer, daarom gebruikt men in de zomer best een film van 27" Scheiner, in de winter een van 32" Scheiner. De zomer lacht in de bomen en wij maken plannetjes voor mooie uitstappen, ons fototoestel zal er een getrouw verslag van maken want het heeft een zodanige plaats veroverd in ons leven dat niemand die trouwe vriend nog wil missen. De reporter legt 's nachts, zowel als bij dag de gebeurtenissen in een getrouw beeld vast op de ge voelige plaat. Intussen fotogra feert de sterrekundige het hemel ruim of worden in de laboratoria de microscopisch kleine bacteriën in hun eigen geheimzinnig leven op gevoelige plaat vastgelegd. Misschien zag Daguerre dit scho ne beeld wel als een verre toe komstdroom toen hij urenlang de plaat belichtte die 1839 de eerste foto aan het mensdom schonk. GEMO. (Nadruk, ook gedeeltelijk, verboden.) ■v Dank zij een steeds hoger opgedreven techniek, slaagde de fotografie er in de meest fantastische snelheden in beeld vast te leggen. Met een opnamesnelheid van 1/2.000 seconde wist de fotograaf deze race wagen aan een snelheid van meer dan 200 km. per uur te fotograferen.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Wekelijks Nieuws (1946-1990) | 1951 | | pagina 12