UA
ONS PAASVERHAAL
I
«het wekelijks nieuwsZaterdag 4 April lm Bla. 10.
J*.4
AT staat gij daar weer
treurend door het raam te
kijken?
Zo spreekt Jaroslana, zdj die
schoner is dan de Tsarendochter,
tot haar gemaal, vorst Igorj Swja-
toslawowitsj.
Kom en zie, zegt vorst Igorj
kort.
Een trieste karavaan trekt sle
pend over de weg, diep onder het
paleis van de grote vorst. Vorst
Igorj roept een bojaar, één van
zijn rijksgroten, en zegt:
Laat de aanvoerder van deze
troep tot mij komen.
Waarom, vorst Igorj? vraagt
Jaroslana. Elke week komen hier
karavanen voorbij, en elke keer
krijgt gij hetzelfde antwoord: de
Polotsen hebben ons uitgeschud,
hebben ons vee geslacht, onze hoe
ven bezet, onze dochters geroofd
om ze als hun vrouwen te behou
den, en ons allen, uitgeschudde
Russen, de onbekende wegen op
gejaagd.
Ja, dit wil ik telkens opnieuw
horen, dit klaaglied van de Rus,
die wijken moet voor de vreemde,
omdat wij te laf zijn om de Po
lotsen te gaan bevechten!
Het leger der Polotsen ver
duistert de horizont, hun pijlen
storten als bliksems neder.
Omdat wij, Russische vorsten,
wij die zwelgen in lust en luister,
zo verwijfd zijn dat wij vrezen het
harnas aan te schieten. Omdat
onze grootvorst...
Er dreunen stappen in de gang.
Vorst Igorj stopt plots. Een oude
moejik met witte baard en uitge
rafelde rok buigt diep neder. Zijn
hoge stem gaat op, sidderend en
verontwaardigd. Hetzelfde klaag
lied dat de stenen van het vorste
lijk paleis weldra zullenvan bui
ten kennen. Doch vorst Igorj wil
het opnieuw horen. Tot hij zich
hard en schrap genoeg weet om op
te staan en de Polotsen te gaan
bevechten in de eindeloze steppen,
van de Donvalleien.
Dit ogenblik is heden gekomen.
Als de klagende Jeremias buiten
is, spreekt Igorj tot zijn gade in
deze woorden: 4
Jaroslana, mijn edele vrouwe,
ik zweer bij Sinte Wladimir en bij
de heiligste ikone dat ik het zo
spoedig mogelijk zal opnemen te
gen de Polotsen. Het moge mijn
leven kosten of niet. Doch zo te
leven, in rouw en schande, kan ik
niet langer verdragen.
Een ogenblik staart Jaroslana
sprakeloos haar echtgenoot aan.
Dan gaat zij naar hem toe en
zoent hem op het voorhoofd.
God zegene U, vorst Igorj,
mijn wettige man, om dit dapper
besluit.
Vorst Igorj staat op. Hij roept
alle bojaren bijeen en zegt tot hen:
Ik zend u uit naar de gebie
ders van alle vorstendommen die
onze buren zijn. Gaat en zegt:
Vorst Igorj rust zijn leger uit om
de Polotsen te gaan bestrijden. Hij
vraagt uw hulp. Wij kunnen niet
langer het grote Russische volk
zien uitbloeden. Het is onze plicht
als één man de vreemde bloedzui
gers te vernielen. Zo wij het niet
kunnen overwinnen, zullen wij hun
dan toch ten minstè zulke aderla
ting kunnen toebrengen, dat het
hen beletten zal het hele Russisch
vaderland onder de voet te lopen.
Vorst Igorj wacht op u. Hij zal
zijn goede stede Norogorod verla
ten daags na Drievuldigheidszon-
dag, bij het luiden der morgen-
klokken.
De bojaren rijden dan uit naar
Noord en Zuid. naar Oost en West.
Een week nadien zijn allen terug.
Alle gezichten staan sip. Alle stem
men klagen. De ene vorst heeft
reeds een deel van zijn bodem aan
de Polotsen afgestaan, een andere
heeft hen met geschenken over
laden, een derde heeft een bond
genootschap met hen gesloten. Al
les om de wrede horden van eigen
bodem weg te houden. Zo werpt
ge de wolven achtereenvolgens beet
op beet toe, tot ge alleen overblijft
en de wolven u alle tegelijk be
springen en verscheuren. Zelfs de
opperste bojaar brengt de kwade
mare dat de grootvorst het veel te
druk heeft om de veldtocht mee
te maken. Daarenboven raadt hij
zijn al te vurige vazal aan van
zijn voornemen af te zien, daar
het alleen op dood en vernieling
kan uitlopen, niet van de almach
tige Polots, doch van Igorj, zijn
droezjlna en heel zijn leger.
Vorst Igorj staat deze jobstijdin
gen met een effen gelaat aan te
horen. Hij roept de aanvoerders
van zijn droezjina, zijn heinde en
verre beroemde lijfwacht, samen
en vraagt:
Vreest gij voor de strijd?
Neen.
Vreest gij voor de Polotsen?
Neen.
Vreest gij voor de dood?
Neen.
Goed, dan zijt gij zoals ik
ben. Wij zullen met macht en man
de Polotsen bevechten.
Hoera, leve de Russen! Weg
de Polotsen!
Dezelfde avond komt een betere
mare het hart van vorst Igorj ver
heugen. Een bode is daar:
Uw broer Wsewolod wil niet
naar zijn laffe -bojaren luisteren.
Hij zal met zijn leger mede op
trekken tegen de Polotsen.
Daags na Drievuldigheidszondag
staan de duizenden ruiters om het
paleis van prins Igorj geschaard,
zo dicht en zo ver als de dennen
van een wonderlijk woud. De zon
schijnt heerlijk. Op de drempel
staat de schone Jaroslana. Zij om
armt prins Igorj. Vóór de poort
staan twee stalknechts met het
felle ros. Als prins Igorj het wil
bestijgen schiet een zware wolk
vóór de zon. Het leger, dat daar
even nog in de zonneschijn stond
te schitteren, wordt plotseling on
der een zware slagschaduw begra
ven. Allen weten het. Dit is een
teken van ramp en smart. Een
zucht van ontzetting stijgt uit het
leger op. Prins Igorj ziet zijn bo
jaren huiveren. Maar hij huivert
niet. Hij springt te paard. Hij
staat recht in de stijgbeugels.
Recht en groot als een reus. Zijn
stem slaat met de eerste galm de
angst weg:
Dit teken mag ons niet met
vrees bevangen. God weet dat wij
strijden om ons erf te verdedigen.
En het is beter te sterven dan on
der het juk van de vreemde dwin
geland te lopen. God stuwe ons
vooruit tot de grot Don.
Vorst Igorj neemt zijn helm af
en tot zijn dappere droezjina ge
wend, roept hij uit:
Ik zwere met deze helm wa
ter te scheppen uit de Don, tenzij
ik valle eer wij zijn oever bereiken.
Alle lijfknechten nemen de helm
af en roepen terug:
Wij zweren!
Dagen lang rijden ze nu de Zuid
oostenwind tegen. Ze pleisteren
maar aan de vesting van Igorj's
jongste zoon. Daar wachten ze op
de komst van vorst Wsewolod
Swjatoslawowitsji. Beide vorsten
omarmen elkaar. Vorst Wsewolod
zegt tot zijn broer:
Zie mijn droezjina aan. On
der schallen der hoornen zijn zij
geboren en bij het wapengekletter
zijn zij opgegroeid. Geen weg in de
steppen is hun onbekend. Hun ko
kers zitten vol pijlen en de zwaar
den zijn vers geslepen. Geen wolf
rent zo rap als zij en zij zijn tuk
op een buit: roem te oogsten op
het slagveld.
Vorst Igorj, zijn zoon en zijn
broer voeren het leger aan, dat nu
onverschrokken doorzet. De grond
dreunt van het hoevengetrappel
en de assen der wagens kriepen
en snerpen als krekels. Dit houdt
de steppevogels wakker. Zij verla
ten hun nesten en vliegen in brede
scharen het leger vooraf. Achter
de legertros is wolvengehuil en te
gen de sterren wiegt de adelaar,
alsof hij heel 't gevederte heir
uitnodigt tot het gastmaal van de
komende veldslag.
Langs de brede Don komen de
machtige drommen Polotsen in be
weging. Op een klare zomermorgen
botsen de beide legers opeen. De
Polotsen schieten hele trossen pij
len op de Russen af. De ruiters van
Igorj houden hun rode schilden
boven 't hoofd en stormen als de
winterse steppenwind op de vijand
af. Hun zwaarden splijten de hoof
den der Polotsen en zo hard is de
stoot van de Russische ruiterij dat
de Polotsen deinzen. En vluchten.
In het rode licht der avondzon
ligt de buit opgestapeld: gouden en
zilveren vaatwerk, brokaat en da
mast, hermelijn en zilvervos, schil
den met edelstenen besterreld en
schitterende harnassen. Hoera, de
Polotsen zijn verslagen!
Doch de strijd is niet gedaan.
De beide khans die het vijandelijke
heir aanvoerden zijn ontsnapt. Ter
wijl de Russen op hun legerste
den rusten, rennen twee ruiters
onder de volle maan over de ein
deloze steppe. Het zijn Gzak en
Kontsjak, die door nacht en dag,
door avond en morgen doorrijden
naar alle stammen der Polotsen
met de noodkreet op hun lippen:
De Russen rukken op naar de Don.
De Polotsen geven dit wacht
woord door. De horens schallen
alom, de paarden 'hinniken en dui
zenden speren worden opgericht.
De Russen staan vóór de Kajola-
rivier als dit leger op hen toe
komt. Een wild gehuil als van dui
zenden verhongerde wolven stijgt
uit de Polotsenhorden op. Het mor
genlicht wordt verduisterd door
een brede wolk van ontelbare pij
len die op de Russen neerstorten.
De Russische ruiters werpen zich
op de vijand. Zie toe, hoe Wsewo
lod vecht. Tot over Don en Duna,
Wolga en Weichsel worden de hel
dendaden uit zijn jonge jaren be
zongen. Hij is merkelijk ouder dan
zijn broer Igorj. Hij is reeds grijs.
Doch nu voelt hij zich weer jong.
Hij wiegt met Jonge gebaren over
zijn steigerend paard, en zijn
zwaard dat telkens een Polots het
hoofd doorklieft, zwiert als een
zeis in de handen van een jonge
boer. Zijn lach schalt boven het
donderen van de slag uit. Want
Een o.ide Moejik met witte baard
en uitgerafelde rok buigt diep
neder...
Nr 47.
KORTE INHOUD:
Joan Mathews, kantoorbediende, die
met een vriendin, Elisabeth, een ap
partement huurt, ontvangt zekere
morgen drie brieven. Een van haar
verloofde, die haar verlaat en een van
een harer aanbidders, Richard Wynn.
Ze wordt uit haar dienst ontslagen. Ze
vertrekt naar het landleger, samen
met haar vriendin. Ze maakt er ken
nis met Kapitein Holiday. Enkele tijd
nadien komt Kapitein Fielding, hun
vroegere verhuurder, met. rust in het
ziekenhuis. Joan en Elisabeth worden
verliefd respectievelijk op Kapitein
Holiday en Kapitein Fielding, doch ze
vrezen in de mondaine Muriel Elvey
een medeminnares te zien. Beide land
meisjes slagen in hun examen, maar
mogen op de hoeve blijven. Elisabeth
verlooft zich met Kolonel Fielding. Ze
worden samen uitgenodigd met Kapi
tein Holiday en Joan naar een cock
tail.
Maar ie kunt ook geen ijzer met
handen breken. En lieve tijd
fis ik er aan denk. Er hoort vier
honderd hectaren grond bij de
boerderij, vlak dat niet uit! Vroe
ger had ik vijf en twintig hectaren
korenland en nu? Twee en ze
ventig! Ik zou 't zelf niet geloofd
hebben, als iemand 't me in '14
voorspeld had! En toen had ik alle
mannen nog. Eli toen vonden we
de oogst al 'n geweldige karwei.
Maar nu V/at hebben we hele
maal? Ik ben d'r, en Ivor, en de
remplacant, en...»
Hoofdschuddend en in zichzelf
mompelend liep hij verder, verdiept
in het probleem, hoe hij het drie
voudige van het werk dat hij vóór
de oorlog gekend had, gedaan moest
krijgen met een vierde van de
krachten, waarover hij toen be
schikte!
En we wisten dat men door het
hele land worstelde met hetzelfde
vraagstuk.
Wij, Landmeisjes, deden ons
uiterste best om te helpen zoveel
we maar konden. Ja, Elisabeth en
Vic en ik, en alle andere Vies en
Aggies en Joans en Peggys van
Engeland. We waren bereid al on
ze tijd, al onze kracht en al onze'
goede wil ter beschikking te stellen.
Maar...
Maar alle goede wil ter wereld,
hoe sterk en energiek ze ook is, kan
een vrouw niet in staat stellen het
dagwerk van een man in een oogst-
veld te verrichten! Vraag dat iede
re boer. die een en al lof is over de
bereidvaardigheid van zijn Land
meisjes gedurende die moeilijke ja
ren. Hij zou moeten antwoorden,
evenals Price deed, dat we dapper
en kranig waren, dat we konden
melken, het vee verzorgen, de stal
len schoon maken, motor-tractors
besturen, hooien en opengevallen
plaatsen der knechten innemen met
nooit-verflauwden ijver en moed.
maar...
Maar er waren nog steeds twee
van ons nodig om het werk van één
man te doen.
Meer, veel meer arbeiders waren
er nodig om Engeland's oogst bin
nen te halen! Elke dag rijpte het
koren, dat het volk moest voeden;
elke dag werden er schepen getor
pedeerd, die levensmiddelen had
den moeten aanvoerenl
Was het wonder dat mijn per
soonlijke problemen een beetje op
de achtergrond raakten? Ik vond
zelfs geen tijd om te treuren over
de gedachte, dat ik Dick Holiday
had kunnen hebben, als ik slechts
gewild had, of om me sentimenteel
te verdiepen in mijn (zeer vage)
herinneringen aan de negentien
jarige jongen in mijn ouderlijk
huis.
Ten slotte werd er dan toch een
oplossing van het brandende vraag
stuk gevonden althans voor Price
en enkels van zijn collega's in de
buurt.
Op een zonnige morgen, toen
Elisabeth, Vic en ik door de lanen
naar ons werk togen, kwamen we
de oplossing onderweg tegen.
Ze bestond uit een grote open
kar, getrokken door twee grijze
paarden en bestuurd dcor een bleke
jonge sergeént in khaki met één
slappe mouw; op die kar zaten ge
noeglijk een stuk of zeven jonge
kerels met grijze hemden en don
kere broeken aan, hier en daar ver
steld met grote stukken lichtblauw
of helrood. Op hun hoofd droegen
ze allen behalve één kleine
ronde petjes met een rode band en
een knoop van voren. Ze waren
blond, bruin verbrand en grof ge
spierd; en ze staarden ons verbaasd
en nieuwsgierig aan, toen we langs
kwamen.
Als uit één mond riepen Vic, Eli
sabeth en ik onwillekeurig uit:
Duitsers
Duitse krijgsgevangenen voor het
werk in de oogstvelden zouden de
oplossing vormen van het grote
dit is zijn schoonste levensuur. Er
komt geen einde aan de vijanden.
Hij zal er heden nog duizenden
doden.
Nee, de koene Wsewolod niet
alleen, ook prins Igorj en de hele
droezjina weert zich met dezelfde
kracht en dezelfde geestdrift. Doch
het regent Polotsen. Het is als een
gevecht tegen een zwerm steppe
vogels. Telkens er een neerklapt,
zwingen er tien nieuwe nader.
Uren duurt dit gevecht. De Rus
sen worden aan alle zijden door
het huilende getij van de Polotsen
omstuwd. Zij moeten zich nauw
aaneen sluiten. En ach, het zijn
niet alleen Polotsen die vallen. De
Russische droezjina slinkt. De Po
lotsen halen de ring nader toe. Op
de lijkenwallen vechten de Russen
aldoor...
Het duurt twee dagen. Dan valt
de laatste Rus.
De Polotsen doorvorsen het slag
veld, roven de schone Russische
zwaarden, de gehele wapenrusting,
de mantels, de juwelen. Bij het
doorzoeken der gesneuvelden ont
dekken zij menig Rus die nog leeft.
Zij richten hen op, en voeren hen
met hun wapens heen. De gevan
genen zullen him slaven zijn. En
een Rus werkt uitstekend.
Onder de gevangenen zijn ook
prins Igorj, zijn zoon en zijn broer
Wsewolod, die luid te kreunen ligt
van spijt, omdat het hem niet ge
geven werd te sterven op het slag
veld.
Op de brede vestingsmuur der
stad Poetfewlj zit de schone Jaros
lana. Zij kon het ln Norogorod
niet langer uithouden. Haar dagen
en nachten zijn vervuld met de
aldoor herhaalde vraag: Wanneer
krijg ik nieuws van mijn heer ende
meester Igorj? Als de zonne rijst
klimt zij de toren op, en gaat ne-
derzitten naast de kantelen van de
burchtmuur. Daar kan zij verre
zien. Tot in de steppe. Want tot op
de grens wilde zij Igorj tegemoet
komen. Om hem met lauweren te
kronen, om de jubelzangen der
droezjina te horen.
Zij ziet niets, hoort niets. De
steppe ligt daar dood en verste
ven. De dienaren fkomen naar haar
toe. t
Edele vorstinne, de tafel Is
gedekt.
Breng mij een stuk eten hier
boven.
Zij kan niet heengaan, kan haar
ogen niet afwenden van de hori
zont, die haar martelt. Eerst heeft
zij gehoopt. Dagen, weken lang.
Nu wanhoopt zij. Er breken tranen
in haar keel als zij hees en stil te
fluisteren zit:
Hij komt niet meer weerom!
Eens ziet zij toch een wolkstof
opstaan, naderen. Uit de wolk
schiet^een ruiter naar Poetfewlj
toe. Hij rijdt de stadspoort door.
Jaroslana heeft de moed niet om
op te staan. Zij zit verstijfd van
angst. Welke mare brengt die bode
mee? Zij weet het, voelt het. hui
vert. Moet de lippen tot bloed bij
ten om niet kleinmoedig aan het
huilen en gillen te gaan.
Edele vorstinne Jaroslana...
Ze staat op om het nieuws te
horen.
De Polotsen hebben de droezji
na van vorst Igorj verslagen. Geen
Rus bleef recht op het slagveld.
Prins Igorj alsook uw zoon en prins
Wsewolod werden halfdood van
't slagveld opgeraapt. Zij leven,
doch zuchten in de boeien der
Polotsen.
Jaroslana is bleek. Doch zij
zwelgt de minste traan weg en zegt
onberoerd
Prins Igorj alsook zijn zoon
en prins Wsewolod zijn dappere
mannen. Ik ben gelukkig te horen
dat zij tot de laatste man gestre
den hebben. Ik beveel de klokken
van Poetfewlj te luiden over de
grote doden en over de grote ge
vangenen.
Terwijl de klokken luiden spreekt
koningin Jaroslana verder met de
bode.
Wie zond u hierheen?
Ik ben de Polowjets Owloer.
Ik kom vaak bij de khan. Hij gaat
er fier op drie vorstelijke gevan
genen te hebben. Ais vreemden op
bezoek komen, toont hij deze ge
vangenen. Zij zijn een levende
trofee.
Welk losgeld zullen zij eisen
voor deze gevangenen?
Ik heb reeds deze vraag ge
steld, koningin Jaroslana. Ik zei
tot de khan dat ik op koopmans-
MEN/jEllVEM/JET WE/CEL/JKE H/EUU/S
reis naar de Russen reed, en dat
ik wellicht de familie der gevan
genen zou spreken. Vraag veel geld
heb ik gezegd. Gij kunt een schit
terend koopje doen, deze Russen
zijn schatrijk.
Wat antwoordden zij?
Ze lachten me uit. Hoor die
koopman aan. Hij wil zaakjes
doen! Doch wij sluiten geen koop
jes. De vreugde die wij met deze
gevangenen zullen smaken is meer
waard dan al het Russisch goud.
Onze kleinkinderen zullen nog
schitteren van de edelstenen en
spelen met het goud op de Rus
sen buitgemaakt. Dank je voor
het koopje!
Hoelang zullen ze hen gevan
gen houden?
Een leven lang.
Ze waren beter gevallen.
Nee! Want in een leven kan
veel gebeuren.
Wanhoop niet, koningin Jaros
lana. Ik ga vaak hij de Polotsen.
Zij betrouwen mij. Ik zal hen hel
pen te ontvluchten.
Ja, doe het, knikt Jaroslana.
Nu daalt zij van haar vestings
toren af en wandelt traag de gan
gen door, luistert naar het gon
zen der klokken, dat alle gangen
en zalen vervult.
Zij kijkt somber vóór zich uit.
Zij weet dat een grauwe tijd aan
breekt.
Lang houdt zij het niet uit. Zij
wil terug naar boven. Naar de
tjerjem, de torenkamer. Daar is
zij alleen. Ongezien kan zij nu
haar verdriet uitsnikken. Al haar
dagen brengt zij voortaan op deze
bovenkamer door. Als de stilte
haar dreigt te stikken, spreekt zij
tot zichzelf en tot de dingen die
haar omringen. Doch altijd spreekt
zij over de geliefde vorst Igorj. Zij
spreekt tot de vogel die even neer
strijkt op de burchttinnen.
Och, kon ik maar vliegen als
gij, ik zou naar de Donau vliegen,
mijn hoofddoek dopen in het klare
water van de stroom en dan ver
over de steppe vorst Igorj opzoe
ken, zijn wonden wassen, zijn lip
pen even nat maken.
Zij spreekt tot de wind:
Hebt gij daar de drommen
pijlen naar de Russen gedreven?
Hou op, hou op, blaas niet langer,
boze wind. Draag liever mijn zuch
ten en klagen tot prins Igorj, ver
van hier.
Zij spreekt tot de Dnjepr:
O Dnjepr, gij, die de schepen
van onze vaderen hebt gedragen
toen zij roemrijk ten strijde togen,
voer een schip hierheen, een schip
met vorst Igorj.
Zij spreekt tot de zon:
Gij, die geluk schenkt aan al
wat leeft, kwel vorst Igorj niet
langer met dorst en hitte.
Zij spreekt tot de verre steppe:
O woeste steppe, gij die kop
pig zijt ln uw nijdig zwijgen,
spreek, waarom hebt gij prins
Igorj in uw verraderlijke verten
opgenomen en ten ondergang ge
voerd?
Waarom ls er geen pad op uw
rug dat hem naar mij terugvoert?
Maar gij zult zwijgen, steppe.
Want gij ligt onder een eeuwige
stilte begraven.
Zij spreekt tot het hoge rietgras
dat zij over de steppe ziet wulven:
Waarom hebt gij mijn prins
Igorj niet geborgen in uw grauwe
mantel. Niemand zou het hebben
opgemerkt. Ik alleen. En ik was
mijn prins komen halen als de
wilde Polotsen heen waren. De
wind is uw ziel. Die ziel fluistert
vrome gezangen. Het zouden Paas-
zangen geweest zijn, alleluja. Nu
ls het wenen en weeklagen dat dit
fluisteren doet. Eén met mijn zuch
ten. Omdat mijn prins nooit meer
wederkeert, mijn goede prtns Igorj,
De Russen van Poetwelj zien
het vale gelaat van hun beminde
vorstin Jaroslana bestendig voor
het open torenluik. Een gelaat zo
bleek en onwezenlijk ais een dwaal
licht. Hun hart ls vol medelijden.
In zijn tent zit prins Igorj neer
slachtig naar de toppen van zijn
gapende laarzen te kijken. Over
zijn rug striemt nog de pijn der
geselroeden. Heden moest gewerkt
worden om er bij te vallen. Het
hele kamp wordt opgebroken en
op de ossewagens geladen. Morgen
begint de tocht naar de onbekende
verte. De khan wil niet dat zijn
hoge gevangenen hier blijven. Rus
land is te dichtbij. Een verrader
lijke uitval van Igorjs getrouwen
en de vogels zouden gaan vliegen
zijn. Ver weg moeten ze. De step
pen door, de bergen over, de zui
derse steppen in, waar geen vijand
hen nog kan bedreigen.
Ver weg! Prins Igorj weet het.
Het drukt hem neer. Honderdmaal
en meer gleed de zoete naam van
Jaroslana over zijn lippen. Het
belette hem te werken. De slaven
drijvers zijn gekomen, hebben hem
neergeslagen. Hij heeft bloed ver
loren. De khan kwam op dit ogen
blik het kamp bezoeken. Hij wilde
weten of de reis morgen zou kun
nen beginnen. Hij zag prins Igorj
bewusteloos neerliggen. De slaven
drijvers heeft hij berispt, ze heb
ben er zelfs van langs gekregen.
Prins Igorj liet hij naar de tent
dragen. Slechts één bewaker mag
bij hem blijven. Alle handen zijn
nodig om klaar te komen. Want
het begint reeds te deemsteren.
Owlosr, de Polowjets, dwaalt
reeds dagen rond het kamp. Hij
nadert voorzichtig de tent. Hij zal
trachten een onschuldig praatje
te voeren met de bewaker. Schoor
voetend komt hij nader. Hij is
zeer verwonderd. De bewaker is
heen. Prins Igorj was als gerad
braakt. Hij was op zijn bed neer
gevallen. Zoals een geveld dier
neervalt. Onmiddellijk verzonk hij
in een diepe slaap. De bewaker
liep nog vlug een laatste hand toe
steken aan het Inpakken van de
buit, waarbij ook zijn deel be
hoorde.
Op dit ogenblik komt Owloer
binnen. Hij ijlt naar de legerstee
van prins Igorj, schudt hem wak
ker och, het duurt schromelijk
lang eer hij hem uit zijn diepe
slaap kan wekken doet hem te
ken te zwijgen en gebiedt stil:
Volg mij.
Prins Igorj springt overeind. HIJ
is plots weer kicek en fris. Dooi
de vallende avond kruipen zij door
het rietgras van de Donjets. Een
plons. En daar zwemmen ze sa
men naar de overkant. Daar staat
de dienaar van Owloer met twee
vurige paarden te wachten. Beiden
slaan het tekert des kruises, vliegen
in het ziadel en scheren over de
vlakte met de vlugheid van een
valk die een wilde vogel nazit.
De steppe deint als een eento
nige zee. Geen weg, geen teken.
Waar zullen ze uitkomen?
Vrees niet. Owloer is een kind
der steppe. Hij houdt het oog op
de sterren gericht. Een zekerder
weg is er niet. Gelukkig maar,
want een paar uur later stuurt
de khan Kontsjak zijn vlugste
ruiters uit de droezjina der khans
uit, zijn bliksemruiters.
Na een vlucht van tw.ee nachten
en twee dagen komen prins Igorj
en Owloer te Poetwelj aan. Als de
prins uit de stijgbeugels stapt,
wankelt hij eren. Owloer toont
hem het licht op da torentrans.
Daar ls uw genadige vorstin
ne Jaroslana I
Dit houdt Igorj recht. Hij Ijlt
de trappen op. HIJ hoort het gon
zen van een harp. HIJ blijft staan.
Een stem zingt. HIJ sluipt nader,
talmt even aan de deur en hoort
de zanger de heldendaden van
prtns Igorj verhalen. Breed en
zwaar klinkt de laatste stroef:
Zo moeilijk als het ls
Dat een lichaam leeft zonder hoofd.
Even zwaar ls het voor Rusland
Te leven van zijn prins beroofd.
Het lied sterft uit. De laatste
snaren ronken, doch worden over
stemd door het wenen van vorstin
Jaroslana.
De deur klapt open. Jaroslana
slaat de ogen op. En ziet prins
Igorj staan. Bun vreugde Is Bon
der palen.
"a Anderendaags ringt de pope
een hoogmis ln de kerk van Poet
welj. Na de mis knielt prins Igorj
vóór het beeld der Lieve Vrouwe.
Luidop dankt hij Maria, die hem
hielp te vluchten en hem behou
den thuisbracht. Ook bidt hij hild
om hulp voor rijn zoon, die nog
ln de wrede handen der Polotsen
gevangen zit. De kerk ls tot
barstens toe met gelovigen gevuld.
Er ls luid gesnik onder de gewel
ven bij dit ontroerend gebed.
Als het nu Pasen was, zon de
pope het Allelujah zingen.
Maar de Vasten blijft niet du
ren. Over een goede maand bloeien
de Paaslelles. En dan lulden de
klokken uit alle kerken. Dan zal
misschien het geluk volledig zijn.
Want over het geluk van heden
ligt een zware schaduw: Waar
blijft nu de zoon van prins Igorj?
De tijd brengt antwoord op deze
vraag. De jonge prins Wladimir
werd alleen naar verre gouwen
ontvoerd. De khan was zo wan
trouwig geworden dat hij hem liet
opsluiten in zijn eigen burcht. De
dochter van de khan kreeg mede
lijden met prins Wladimir. ZIJ ls,
buiten de wete van haar woeste
vader, christin geworden. En zij
hoort de pope, die haar ln 't ge
heim heeft gedoopt, vaak uit zijn
heilige boeken voorlezen, dat het
geboden ls zijn medemens te be
minnen, zelfs zijn vijand.
Zij gaat aan het luik van de
kerker staan en troost de Jonge
prins. Haar zilveren stem dringt
als zonneschijn de kerker binnen.
Het kerkerleven wordt minder hard.
De vader der prinses, khan
Kontsjak, kan zijn enige dochter
niets weigeren. Zij zegt tot hem:
Ik wil nooit een andere prtns
als man dan deze Russische prins
Wladimir.
De khan staat aan de grond ge
nageld. Doch zij gaat voort:
Ik heb reeds vaak met prins
Wladimir gesproken. Als hij ver
lost ls, zal hij met mij trouwen.
Russen en Polotsen zullen niet
langer meer ln vijandschap leven.
Ver over de bergen wonen de
Tartaren. Zij zijn sterker dan de
Polotsen. Als de Russen en Polot
sen van de ene tot de andere zee
geen band van broederschap sme
den zullen zij door de Tartaren
onder de voet worden gelopen.
Khan Kontsjak vindt dit nog zo
dom niet gesproken. Hij streelt
zijn dochter over de wang en zegt:
Ontgrendel de kerkerpoort:
En zo komt het dat prins Wladi
mir met zijn jonge prinses onver
wachts vóór prins Igorj en prinses
Jaroslana staan.
Nu is de vreugde volkomen ln
het huis van prins Igorj. En de
Paaslelles .bloeien alom.
De feestelijke bratina wordt voor
de dag, gehaald en met groene
wijn gevuld. Elkeen drinkt uit dé
grote beker en zingt een lied. En
nu luiden opnieuw de klokken uit
alle torens. Want de Paasvuren
branden en de hoge en lage klok
ken vechten om boven ln het diepe
ruim dat over de oude kerkkoepels
gespannen staat.
De popen zingen Allelujah. En
alle harten zingen Allelujah. Want
dat ls een van de heerlijkste Paas
dagen, die Rusland heeft gekend.
De Russische ruiters werpen zich op de vijand.
probleem.
Maar die oplossing bracht weer
andere complicaties mee!
Van dat groepje Duitse krijgsge
vangenen werden er vier te werk
gesteld op de boerderij van Prhc
Eén van de vier was de man. die
geen soldatenpetje had gedragen,
maar een matrozenpet, mei de naam
van de een of andere Duitse krijgs
held op het lint. Ze kwamen alle
vier uit het krijgsgevangenenkamp,
aan de andere kant van de stad
en werden 's morgens met de kar
gebracht en 's avonds, na volbrach
te dagtaak, weergehaald, nadat
eerst hun kameraden waren opge
pikt, die op een andere boerderij
werkten, een paar kilometer verder.
.Sybil's werkgevers hadden er ook
een, en verscheidene andere men
sen ui de buurt hadden er ock een
gevraagd.
Onze Duitsers vormden spoe
dig een welkom nieuw ouder werp
van gesprek.
't Zijn flinke werkers, dat moet
gezegd wordenwas de uitspraak
van juffrouw Price.
't Is een uitkomst voor de boe
ren, daar gaat niets van afzei
Price zelf bij het middagmaal, op
een dag dat het maaien nog in vei
le gang was. Het geronk van de mo
tor-tractors vervulde de streek, ter
wijl de schoven in lange rijen ach
ter de machines neervielen. In één
veld waren de Duitsers bezig, de
schoven vijf aan vijf bijeen te zet
ten.
Wat we zonder die jongens zou
den moeien beginnen, is me een
raadselverklaarde de beer Price
tegen het eind van het maal. Toen
ik laatst die dag weg was om dat
paard te verkopen, heb ik toch zo
iets grappigs gehoord. Ze vertelden
me van een oude boer in Merionet-
sbire, die een Duitse krijgsgevan
gene bij zich had inwonen om hem
te helpen met net bedrijf. Zijn eigen
enige zoon was krijgsgevangene in
Duitsland en werkte daar eveneens
op een boerderij.
Op een dag had hij 't zo eens
met zijn eigen Duitser over diens
ouderlijk huis en wat denk je dat
toen aan 't licht kwam? Dat de va
der van de Duitser de zoon van de
boer bij zich op zijn boerderij nad.
En wat was het slot? De Duitse ge
vangene schreef aan zijn ouders
dat ze toch vooral erg goed voor
hun Engelsman moesten zijn, om
dat hij 't hier zo uitmuntend had.
Grappig hé? Ja, ^ok hier zien jullie
alweer een staaltje van de heilzame
invloed van het land... Er is geen
beter middel om d/e dwaze oorlogs-
haat te doven, dan dat gezamenlijk
werken ln de vrije natuur. Als de
mensen die gevangenen op hun be
drijf krijgen, zien ze in, dat die
geheimzinnige vijanden die ze
zich hadden voorgesteld als een
soort van zeskoppige monsters,
doodgewone jongens zijn, en in 't
dagelijks leven precies even goed
aardig en onschadelijk als hun
eigen zoons. Ze hebben niet 't hart
hen onvriendelijk te - behandelen,
wanneer ze aan hun eigen jongens
denken, die misschien ln 't vijan
delijk land in soortgelijke omstan
digheden leven. Er is geen snellere
weg naar verbroedering, geloof me steken van de landweg
Vic zat hem peinzend aan te kij- we een charmante verschil1"1!8^
T" 1 een ragteere zomerjurk en Bffl
te kij
ken. Ja, natuurlijk heeft u in
hoofdzaak gelijk, en 't is allemaal
erg mooi, wat u zegtmerkte ze
op. Als regel gaat het natuurlijk
wel op, maar er zijn ook lelijke uit
zonderingen, hoor! U had het daar
straks over Merionetshire. Was dat
daar niet in de buurt dat die hele
aardappeloogst naar de bliksem
ging, omdat de Duitsers de aardap
pelen gepoot hadden? Wat hadden
ze gedaan, die gosers? Al de ogen
er uit gesneden, zodat ze niet kon
den uitlopen. Was dat effe wat?
Nee, meneer Price, met de verbroe
dering is 't nog niet helemaal voor
mekaar... Ik wens u anders niet
toe, dat ze u hier zowat lappen...
De boerin was intussen opgestaan
en had twee flessen met melk ge
vuld en er een groot mikbrood en
een kluit boter bijgelegd.
Nou, broeders of geen broeders,
hier is hun ko-ffiemaaltjezei ze
lachend. Nee meisjes, jullie hoe
ven het hun niet te brengen. Ik zou
het niet eens graag hebben, je kent
die mensen tenslotte nog helemaal
niet. Price zal 't wel even doen. Hé,
John? Hier is 't hele zaakje ouwe-
tje».
Ze schonk hem de mondvoorraad
toe en dribbelde-weer weg als een
bedrijvig vogeltje.
Price nam een en ander op en
ging de achterdeur uit. Ik liep met
hem op, want juffrouw Price had
me gevraagd, een koe en haar kalf
té gaan halen, die graasden in een
weiland achter het korenveld, waar
de Duitsers werkten. Bij het over-
,tm<*ft
unw*;
zomerjurk eg rij®,
grote groene parasol. Muriel
Ze knikte me beschermen"
Tegen Price glimlachte ze ev w
tallig als tegen alle mannen,
derlilk kind! jjt
«Wat hebt u daar?» yr0®Le
riel, terwijl ze met een vinU;
wit -glacé naar het mandje
dat de reus droeg. Brood en {r
Wat, voor de Duitse gevan» f:
Wat leuk! Mag Ik eens meel?»rt
kijken hoe ze eten? Net of F f;
dierentuin naar het voeders
de wilde dieren gaat kijken- .j:
laat me meegaan; Ik verveert
nu mijn neef weg ls. I» ne
mand om een verstandig T°"Im
te praten. Kolonel Fielding rt-
niet meetellen: dat is
muil! verklaarde het prtUhji!'
kolonel Fielding zo onbar- 0
becritiseerd had. Waar zi- -
Duitsers nu? Ah, daar heb i
Want we waren nu bij h®L qi
veld gekomen, waar de sWfrtj,
manen hun middagrust hie» ejf>
|een streep schaduw aan^
op
somen, waar ae
hun middagrust
eb'
genjK. uivgesireai-. üen Je
buik, met zijn ellebogen wj rU
pels geplant en las een or' j
ander zat met gekruiste c{f
var. de akker hadden ze z'c 0 w
gelijk uitgestrekt. Eén af
zijn pet een beetje over
getrokken, tegen een boon'
leunen. Hij had een ongeff0
ker uiterlijk.