UA ONS PAASVERHAAL I «het wekelijks nieuwsZaterdag 4 April lm Bla. 10. J*.4 AT staat gij daar weer treurend door het raam te kijken? Zo spreekt Jaroslana, zdj die schoner is dan de Tsarendochter, tot haar gemaal, vorst Igorj Swja- toslawowitsj. Kom en zie, zegt vorst Igorj kort. Een trieste karavaan trekt sle pend over de weg, diep onder het paleis van de grote vorst. Vorst Igorj roept een bojaar, één van zijn rijksgroten, en zegt: Laat de aanvoerder van deze troep tot mij komen. Waarom, vorst Igorj? vraagt Jaroslana. Elke week komen hier karavanen voorbij, en elke keer krijgt gij hetzelfde antwoord: de Polotsen hebben ons uitgeschud, hebben ons vee geslacht, onze hoe ven bezet, onze dochters geroofd om ze als hun vrouwen te behou den, en ons allen, uitgeschudde Russen, de onbekende wegen op gejaagd. Ja, dit wil ik telkens opnieuw horen, dit klaaglied van de Rus, die wijken moet voor de vreemde, omdat wij te laf zijn om de Po lotsen te gaan bevechten! Het leger der Polotsen ver duistert de horizont, hun pijlen storten als bliksems neder. Omdat wij, Russische vorsten, wij die zwelgen in lust en luister, zo verwijfd zijn dat wij vrezen het harnas aan te schieten. Omdat onze grootvorst... Er dreunen stappen in de gang. Vorst Igorj stopt plots. Een oude moejik met witte baard en uitge rafelde rok buigt diep neder. Zijn hoge stem gaat op, sidderend en verontwaardigd. Hetzelfde klaag lied dat de stenen van het vorste lijk paleis weldra zullenvan bui ten kennen. Doch vorst Igorj wil het opnieuw horen. Tot hij zich hard en schrap genoeg weet om op te staan en de Polotsen te gaan bevechten in de eindeloze steppen, van de Donvalleien. Dit ogenblik is heden gekomen. Als de klagende Jeremias buiten is, spreekt Igorj tot zijn gade in deze woorden: 4 Jaroslana, mijn edele vrouwe, ik zweer bij Sinte Wladimir en bij de heiligste ikone dat ik het zo spoedig mogelijk zal opnemen te gen de Polotsen. Het moge mijn leven kosten of niet. Doch zo te leven, in rouw en schande, kan ik niet langer verdragen. Een ogenblik staart Jaroslana sprakeloos haar echtgenoot aan. Dan gaat zij naar hem toe en zoent hem op het voorhoofd. God zegene U, vorst Igorj, mijn wettige man, om dit dapper besluit. Vorst Igorj staat op. Hij roept alle bojaren bijeen en zegt tot hen: Ik zend u uit naar de gebie ders van alle vorstendommen die onze buren zijn. Gaat en zegt: Vorst Igorj rust zijn leger uit om de Polotsen te gaan bestrijden. Hij vraagt uw hulp. Wij kunnen niet langer het grote Russische volk zien uitbloeden. Het is onze plicht als één man de vreemde bloedzui gers te vernielen. Zo wij het niet kunnen overwinnen, zullen wij hun dan toch ten minstè zulke aderla ting kunnen toebrengen, dat het hen beletten zal het hele Russisch vaderland onder de voet te lopen. Vorst Igorj wacht op u. Hij zal zijn goede stede Norogorod verla ten daags na Drievuldigheidszon- dag, bij het luiden der morgen- klokken. De bojaren rijden dan uit naar Noord en Zuid. naar Oost en West. Een week nadien zijn allen terug. Alle gezichten staan sip. Alle stem men klagen. De ene vorst heeft reeds een deel van zijn bodem aan de Polotsen afgestaan, een andere heeft hen met geschenken over laden, een derde heeft een bond genootschap met hen gesloten. Al les om de wrede horden van eigen bodem weg te houden. Zo werpt ge de wolven achtereenvolgens beet op beet toe, tot ge alleen overblijft en de wolven u alle tegelijk be springen en verscheuren. Zelfs de opperste bojaar brengt de kwade mare dat de grootvorst het veel te druk heeft om de veldtocht mee te maken. Daarenboven raadt hij zijn al te vurige vazal aan van zijn voornemen af te zien, daar het alleen op dood en vernieling kan uitlopen, niet van de almach tige Polots, doch van Igorj, zijn droezjlna en heel zijn leger. Vorst Igorj staat deze jobstijdin gen met een effen gelaat aan te horen. Hij roept de aanvoerders van zijn droezjina, zijn heinde en verre beroemde lijfwacht, samen en vraagt: Vreest gij voor de strijd? Neen. Vreest gij voor de Polotsen? Neen. Vreest gij voor de dood? Neen. Goed, dan zijt gij zoals ik ben. Wij zullen met macht en man de Polotsen bevechten. Hoera, leve de Russen! Weg de Polotsen! Dezelfde avond komt een betere mare het hart van vorst Igorj ver heugen. Een bode is daar: Uw broer Wsewolod wil niet naar zijn laffe -bojaren luisteren. Hij zal met zijn leger mede op trekken tegen de Polotsen. Daags na Drievuldigheidszondag staan de duizenden ruiters om het paleis van prins Igorj geschaard, zo dicht en zo ver als de dennen van een wonderlijk woud. De zon schijnt heerlijk. Op de drempel staat de schone Jaroslana. Zij om armt prins Igorj. Vóór de poort staan twee stalknechts met het felle ros. Als prins Igorj het wil bestijgen schiet een zware wolk vóór de zon. Het leger, dat daar even nog in de zonneschijn stond te schitteren, wordt plotseling on der een zware slagschaduw begra ven. Allen weten het. Dit is een teken van ramp en smart. Een zucht van ontzetting stijgt uit het leger op. Prins Igorj ziet zijn bo jaren huiveren. Maar hij huivert niet. Hij springt te paard. Hij staat recht in de stijgbeugels. Recht en groot als een reus. Zijn stem slaat met de eerste galm de angst weg: Dit teken mag ons niet met vrees bevangen. God weet dat wij strijden om ons erf te verdedigen. En het is beter te sterven dan on der het juk van de vreemde dwin geland te lopen. God stuwe ons vooruit tot de grot Don. Vorst Igorj neemt zijn helm af en tot zijn dappere droezjina ge wend, roept hij uit: Ik zwere met deze helm wa ter te scheppen uit de Don, tenzij ik valle eer wij zijn oever bereiken. Alle lijfknechten nemen de helm af en roepen terug: Wij zweren! Dagen lang rijden ze nu de Zuid oostenwind tegen. Ze pleisteren maar aan de vesting van Igorj's jongste zoon. Daar wachten ze op de komst van vorst Wsewolod Swjatoslawowitsji. Beide vorsten omarmen elkaar. Vorst Wsewolod zegt tot zijn broer: Zie mijn droezjina aan. On der schallen der hoornen zijn zij geboren en bij het wapengekletter zijn zij opgegroeid. Geen weg in de steppen is hun onbekend. Hun ko kers zitten vol pijlen en de zwaar den zijn vers geslepen. Geen wolf rent zo rap als zij en zij zijn tuk op een buit: roem te oogsten op het slagveld. Vorst Igorj, zijn zoon en zijn broer voeren het leger aan, dat nu onverschrokken doorzet. De grond dreunt van het hoevengetrappel en de assen der wagens kriepen en snerpen als krekels. Dit houdt de steppevogels wakker. Zij verla ten hun nesten en vliegen in brede scharen het leger vooraf. Achter de legertros is wolvengehuil en te gen de sterren wiegt de adelaar, alsof hij heel 't gevederte heir uitnodigt tot het gastmaal van de komende veldslag. Langs de brede Don komen de machtige drommen Polotsen in be weging. Op een klare zomermorgen botsen de beide legers opeen. De Polotsen schieten hele trossen pij len op de Russen af. De ruiters van Igorj houden hun rode schilden boven 't hoofd en stormen als de winterse steppenwind op de vijand af. Hun zwaarden splijten de hoof den der Polotsen en zo hard is de stoot van de Russische ruiterij dat de Polotsen deinzen. En vluchten. In het rode licht der avondzon ligt de buit opgestapeld: gouden en zilveren vaatwerk, brokaat en da mast, hermelijn en zilvervos, schil den met edelstenen besterreld en schitterende harnassen. Hoera, de Polotsen zijn verslagen! Doch de strijd is niet gedaan. De beide khans die het vijandelijke heir aanvoerden zijn ontsnapt. Ter wijl de Russen op hun legerste den rusten, rennen twee ruiters onder de volle maan over de ein deloze steppe. Het zijn Gzak en Kontsjak, die door nacht en dag, door avond en morgen doorrijden naar alle stammen der Polotsen met de noodkreet op hun lippen: De Russen rukken op naar de Don. De Polotsen geven dit wacht woord door. De horens schallen alom, de paarden 'hinniken en dui zenden speren worden opgericht. De Russen staan vóór de Kajola- rivier als dit leger op hen toe komt. Een wild gehuil als van dui zenden verhongerde wolven stijgt uit de Polotsenhorden op. Het mor genlicht wordt verduisterd door een brede wolk van ontelbare pij len die op de Russen neerstorten. De Russische ruiters werpen zich op de vijand. Zie toe, hoe Wsewo lod vecht. Tot over Don en Duna, Wolga en Weichsel worden de hel dendaden uit zijn jonge jaren be zongen. Hij is merkelijk ouder dan zijn broer Igorj. Hij is reeds grijs. Doch nu voelt hij zich weer jong. Hij wiegt met Jonge gebaren over zijn steigerend paard, en zijn zwaard dat telkens een Polots het hoofd doorklieft, zwiert als een zeis in de handen van een jonge boer. Zijn lach schalt boven het donderen van de slag uit. Want Een o.ide Moejik met witte baard en uitgerafelde rok buigt diep neder... Nr 47. KORTE INHOUD: Joan Mathews, kantoorbediende, die met een vriendin, Elisabeth, een ap partement huurt, ontvangt zekere morgen drie brieven. Een van haar verloofde, die haar verlaat en een van een harer aanbidders, Richard Wynn. Ze wordt uit haar dienst ontslagen. Ze vertrekt naar het landleger, samen met haar vriendin. Ze maakt er ken nis met Kapitein Holiday. Enkele tijd nadien komt Kapitein Fielding, hun vroegere verhuurder, met. rust in het ziekenhuis. Joan en Elisabeth worden verliefd respectievelijk op Kapitein Holiday en Kapitein Fielding, doch ze vrezen in de mondaine Muriel Elvey een medeminnares te zien. Beide land meisjes slagen in hun examen, maar mogen op de hoeve blijven. Elisabeth verlooft zich met Kolonel Fielding. Ze worden samen uitgenodigd met Kapi tein Holiday en Joan naar een cock tail. Maar ie kunt ook geen ijzer met handen breken. En lieve tijd fis ik er aan denk. Er hoort vier honderd hectaren grond bij de boerderij, vlak dat niet uit! Vroe ger had ik vijf en twintig hectaren korenland en nu? Twee en ze ventig! Ik zou 't zelf niet geloofd hebben, als iemand 't me in '14 voorspeld had! En toen had ik alle mannen nog. Eli toen vonden we de oogst al 'n geweldige karwei. Maar nu V/at hebben we hele maal? Ik ben d'r, en Ivor, en de remplacant, en...» Hoofdschuddend en in zichzelf mompelend liep hij verder, verdiept in het probleem, hoe hij het drie voudige van het werk dat hij vóór de oorlog gekend had, gedaan moest krijgen met een vierde van de krachten, waarover hij toen be schikte! En we wisten dat men door het hele land worstelde met hetzelfde vraagstuk. Wij, Landmeisjes, deden ons uiterste best om te helpen zoveel we maar konden. Ja, Elisabeth en Vic en ik, en alle andere Vies en Aggies en Joans en Peggys van Engeland. We waren bereid al on ze tijd, al onze kracht en al onze' goede wil ter beschikking te stellen. Maar... Maar alle goede wil ter wereld, hoe sterk en energiek ze ook is, kan een vrouw niet in staat stellen het dagwerk van een man in een oogst- veld te verrichten! Vraag dat iede re boer. die een en al lof is over de bereidvaardigheid van zijn Land meisjes gedurende die moeilijke ja ren. Hij zou moeten antwoorden, evenals Price deed, dat we dapper en kranig waren, dat we konden melken, het vee verzorgen, de stal len schoon maken, motor-tractors besturen, hooien en opengevallen plaatsen der knechten innemen met nooit-verflauwden ijver en moed. maar... Maar er waren nog steeds twee van ons nodig om het werk van één man te doen. Meer, veel meer arbeiders waren er nodig om Engeland's oogst bin nen te halen! Elke dag rijpte het koren, dat het volk moest voeden; elke dag werden er schepen getor pedeerd, die levensmiddelen had den moeten aanvoerenl Was het wonder dat mijn per soonlijke problemen een beetje op de achtergrond raakten? Ik vond zelfs geen tijd om te treuren over de gedachte, dat ik Dick Holiday had kunnen hebben, als ik slechts gewild had, of om me sentimenteel te verdiepen in mijn (zeer vage) herinneringen aan de negentien jarige jongen in mijn ouderlijk huis. Ten slotte werd er dan toch een oplossing van het brandende vraag stuk gevonden althans voor Price en enkels van zijn collega's in de buurt. Op een zonnige morgen, toen Elisabeth, Vic en ik door de lanen naar ons werk togen, kwamen we de oplossing onderweg tegen. Ze bestond uit een grote open kar, getrokken door twee grijze paarden en bestuurd dcor een bleke jonge sergeént in khaki met één slappe mouw; op die kar zaten ge noeglijk een stuk of zeven jonge kerels met grijze hemden en don kere broeken aan, hier en daar ver steld met grote stukken lichtblauw of helrood. Op hun hoofd droegen ze allen behalve één kleine ronde petjes met een rode band en een knoop van voren. Ze waren blond, bruin verbrand en grof ge spierd; en ze staarden ons verbaasd en nieuwsgierig aan, toen we langs kwamen. Als uit één mond riepen Vic, Eli sabeth en ik onwillekeurig uit: Duitsers Duitse krijgsgevangenen voor het werk in de oogstvelden zouden de oplossing vormen van het grote dit is zijn schoonste levensuur. Er komt geen einde aan de vijanden. Hij zal er heden nog duizenden doden. Nee, de koene Wsewolod niet alleen, ook prins Igorj en de hele droezjina weert zich met dezelfde kracht en dezelfde geestdrift. Doch het regent Polotsen. Het is als een gevecht tegen een zwerm steppe vogels. Telkens er een neerklapt, zwingen er tien nieuwe nader. Uren duurt dit gevecht. De Rus sen worden aan alle zijden door het huilende getij van de Polotsen omstuwd. Zij moeten zich nauw aaneen sluiten. En ach, het zijn niet alleen Polotsen die vallen. De Russische droezjina slinkt. De Po lotsen halen de ring nader toe. Op de lijkenwallen vechten de Russen aldoor... Het duurt twee dagen. Dan valt de laatste Rus. De Polotsen doorvorsen het slag veld, roven de schone Russische zwaarden, de gehele wapenrusting, de mantels, de juwelen. Bij het doorzoeken der gesneuvelden ont dekken zij menig Rus die nog leeft. Zij richten hen op, en voeren hen met hun wapens heen. De gevan genen zullen him slaven zijn. En een Rus werkt uitstekend. Onder de gevangenen zijn ook prins Igorj, zijn zoon en zijn broer Wsewolod, die luid te kreunen ligt van spijt, omdat het hem niet ge geven werd te sterven op het slag veld. Op de brede vestingsmuur der stad Poetfewlj zit de schone Jaros lana. Zij kon het ln Norogorod niet langer uithouden. Haar dagen en nachten zijn vervuld met de aldoor herhaalde vraag: Wanneer krijg ik nieuws van mijn heer ende meester Igorj? Als de zonne rijst klimt zij de toren op, en gaat ne- derzitten naast de kantelen van de burchtmuur. Daar kan zij verre zien. Tot in de steppe. Want tot op de grens wilde zij Igorj tegemoet komen. Om hem met lauweren te kronen, om de jubelzangen der droezjina te horen. Zij ziet niets, hoort niets. De steppe ligt daar dood en verste ven. De dienaren fkomen naar haar toe. t Edele vorstinne, de tafel Is gedekt. Breng mij een stuk eten hier boven. Zij kan niet heengaan, kan haar ogen niet afwenden van de hori zont, die haar martelt. Eerst heeft zij gehoopt. Dagen, weken lang. Nu wanhoopt zij. Er breken tranen in haar keel als zij hees en stil te fluisteren zit: Hij komt niet meer weerom! Eens ziet zij toch een wolkstof opstaan, naderen. Uit de wolk schiet^een ruiter naar Poetfewlj toe. Hij rijdt de stadspoort door. Jaroslana heeft de moed niet om op te staan. Zij zit verstijfd van angst. Welke mare brengt die bode mee? Zij weet het, voelt het. hui vert. Moet de lippen tot bloed bij ten om niet kleinmoedig aan het huilen en gillen te gaan. Edele vorstinne Jaroslana... Ze staat op om het nieuws te horen. De Polotsen hebben de droezji na van vorst Igorj verslagen. Geen Rus bleef recht op het slagveld. Prins Igorj alsook uw zoon en prins Wsewolod werden halfdood van 't slagveld opgeraapt. Zij leven, doch zuchten in de boeien der Polotsen. Jaroslana is bleek. Doch zij zwelgt de minste traan weg en zegt onberoerd Prins Igorj alsook zijn zoon en prins Wsewolod zijn dappere mannen. Ik ben gelukkig te horen dat zij tot de laatste man gestre den hebben. Ik beveel de klokken van Poetfewlj te luiden over de grote doden en over de grote ge vangenen. Terwijl de klokken luiden spreekt koningin Jaroslana verder met de bode. Wie zond u hierheen? Ik ben de Polowjets Owloer. Ik kom vaak bij de khan. Hij gaat er fier op drie vorstelijke gevan genen te hebben. Ais vreemden op bezoek komen, toont hij deze ge vangenen. Zij zijn een levende trofee. Welk losgeld zullen zij eisen voor deze gevangenen? Ik heb reeds deze vraag ge steld, koningin Jaroslana. Ik zei tot de khan dat ik op koopmans- MEN/jEllVEM/JET WE/CEL/JKE H/EUU/S reis naar de Russen reed, en dat ik wellicht de familie der gevan genen zou spreken. Vraag veel geld heb ik gezegd. Gij kunt een schit terend koopje doen, deze Russen zijn schatrijk. Wat antwoordden zij? Ze lachten me uit. Hoor die koopman aan. Hij wil zaakjes doen! Doch wij sluiten geen koop jes. De vreugde die wij met deze gevangenen zullen smaken is meer waard dan al het Russisch goud. Onze kleinkinderen zullen nog schitteren van de edelstenen en spelen met het goud op de Rus sen buitgemaakt. Dank je voor het koopje! Hoelang zullen ze hen gevan gen houden? Een leven lang. Ze waren beter gevallen. Nee! Want in een leven kan veel gebeuren. Wanhoop niet, koningin Jaros lana. Ik ga vaak hij de Polotsen. Zij betrouwen mij. Ik zal hen hel pen te ontvluchten. Ja, doe het, knikt Jaroslana. Nu daalt zij van haar vestings toren af en wandelt traag de gan gen door, luistert naar het gon zen der klokken, dat alle gangen en zalen vervult. Zij kijkt somber vóór zich uit. Zij weet dat een grauwe tijd aan breekt. Lang houdt zij het niet uit. Zij wil terug naar boven. Naar de tjerjem, de torenkamer. Daar is zij alleen. Ongezien kan zij nu haar verdriet uitsnikken. Al haar dagen brengt zij voortaan op deze bovenkamer door. Als de stilte haar dreigt te stikken, spreekt zij tot zichzelf en tot de dingen die haar omringen. Doch altijd spreekt zij over de geliefde vorst Igorj. Zij spreekt tot de vogel die even neer strijkt op de burchttinnen. Och, kon ik maar vliegen als gij, ik zou naar de Donau vliegen, mijn hoofddoek dopen in het klare water van de stroom en dan ver over de steppe vorst Igorj opzoe ken, zijn wonden wassen, zijn lip pen even nat maken. Zij spreekt tot de wind: Hebt gij daar de drommen pijlen naar de Russen gedreven? Hou op, hou op, blaas niet langer, boze wind. Draag liever mijn zuch ten en klagen tot prins Igorj, ver van hier. Zij spreekt tot de Dnjepr: O Dnjepr, gij, die de schepen van onze vaderen hebt gedragen toen zij roemrijk ten strijde togen, voer een schip hierheen, een schip met vorst Igorj. Zij spreekt tot de zon: Gij, die geluk schenkt aan al wat leeft, kwel vorst Igorj niet langer met dorst en hitte. Zij spreekt tot de verre steppe: O woeste steppe, gij die kop pig zijt ln uw nijdig zwijgen, spreek, waarom hebt gij prins Igorj in uw verraderlijke verten opgenomen en ten ondergang ge voerd? Waarom ls er geen pad op uw rug dat hem naar mij terugvoert? Maar gij zult zwijgen, steppe. Want gij ligt onder een eeuwige stilte begraven. Zij spreekt tot het hoge rietgras dat zij over de steppe ziet wulven: Waarom hebt gij mijn prins Igorj niet geborgen in uw grauwe mantel. Niemand zou het hebben opgemerkt. Ik alleen. En ik was mijn prins komen halen als de wilde Polotsen heen waren. De wind is uw ziel. Die ziel fluistert vrome gezangen. Het zouden Paas- zangen geweest zijn, alleluja. Nu ls het wenen en weeklagen dat dit fluisteren doet. Eén met mijn zuch ten. Omdat mijn prins nooit meer wederkeert, mijn goede prtns Igorj, De Russen van Poetwelj zien het vale gelaat van hun beminde vorstin Jaroslana bestendig voor het open torenluik. Een gelaat zo bleek en onwezenlijk ais een dwaal licht. Hun hart ls vol medelijden. In zijn tent zit prins Igorj neer slachtig naar de toppen van zijn gapende laarzen te kijken. Over zijn rug striemt nog de pijn der geselroeden. Heden moest gewerkt worden om er bij te vallen. Het hele kamp wordt opgebroken en op de ossewagens geladen. Morgen begint de tocht naar de onbekende verte. De khan wil niet dat zijn hoge gevangenen hier blijven. Rus land is te dichtbij. Een verrader lijke uitval van Igorjs getrouwen en de vogels zouden gaan vliegen zijn. Ver weg moeten ze. De step pen door, de bergen over, de zui derse steppen in, waar geen vijand hen nog kan bedreigen. Ver weg! Prins Igorj weet het. Het drukt hem neer. Honderdmaal en meer gleed de zoete naam van Jaroslana over zijn lippen. Het belette hem te werken. De slaven drijvers zijn gekomen, hebben hem neergeslagen. Hij heeft bloed ver loren. De khan kwam op dit ogen blik het kamp bezoeken. Hij wilde weten of de reis morgen zou kun nen beginnen. Hij zag prins Igorj bewusteloos neerliggen. De slaven drijvers heeft hij berispt, ze heb ben er zelfs van langs gekregen. Prins Igorj liet hij naar de tent dragen. Slechts één bewaker mag bij hem blijven. Alle handen zijn nodig om klaar te komen. Want het begint reeds te deemsteren. Owlosr, de Polowjets, dwaalt reeds dagen rond het kamp. Hij nadert voorzichtig de tent. Hij zal trachten een onschuldig praatje te voeren met de bewaker. Schoor voetend komt hij nader. Hij is zeer verwonderd. De bewaker is heen. Prins Igorj was als gerad braakt. Hij was op zijn bed neer gevallen. Zoals een geveld dier neervalt. Onmiddellijk verzonk hij in een diepe slaap. De bewaker liep nog vlug een laatste hand toe steken aan het Inpakken van de buit, waarbij ook zijn deel be hoorde. Op dit ogenblik komt Owloer binnen. Hij ijlt naar de legerstee van prins Igorj, schudt hem wak ker och, het duurt schromelijk lang eer hij hem uit zijn diepe slaap kan wekken doet hem te ken te zwijgen en gebiedt stil: Volg mij. Prins Igorj springt overeind. HIJ is plots weer kicek en fris. Dooi de vallende avond kruipen zij door het rietgras van de Donjets. Een plons. En daar zwemmen ze sa men naar de overkant. Daar staat de dienaar van Owloer met twee vurige paarden te wachten. Beiden slaan het tekert des kruises, vliegen in het ziadel en scheren over de vlakte met de vlugheid van een valk die een wilde vogel nazit. De steppe deint als een eento nige zee. Geen weg, geen teken. Waar zullen ze uitkomen? Vrees niet. Owloer is een kind der steppe. Hij houdt het oog op de sterren gericht. Een zekerder weg is er niet. Gelukkig maar, want een paar uur later stuurt de khan Kontsjak zijn vlugste ruiters uit de droezjina der khans uit, zijn bliksemruiters. Na een vlucht van tw.ee nachten en twee dagen komen prins Igorj en Owloer te Poetwelj aan. Als de prins uit de stijgbeugels stapt, wankelt hij eren. Owloer toont hem het licht op da torentrans. Daar ls uw genadige vorstin ne Jaroslana I Dit houdt Igorj recht. Hij Ijlt de trappen op. HIJ hoort het gon zen van een harp. HIJ blijft staan. Een stem zingt. HIJ sluipt nader, talmt even aan de deur en hoort de zanger de heldendaden van prtns Igorj verhalen. Breed en zwaar klinkt de laatste stroef: Zo moeilijk als het ls Dat een lichaam leeft zonder hoofd. Even zwaar ls het voor Rusland Te leven van zijn prins beroofd. Het lied sterft uit. De laatste snaren ronken, doch worden over stemd door het wenen van vorstin Jaroslana. De deur klapt open. Jaroslana slaat de ogen op. En ziet prins Igorj staan. Bun vreugde Is Bon der palen. "a Anderendaags ringt de pope een hoogmis ln de kerk van Poet welj. Na de mis knielt prins Igorj vóór het beeld der Lieve Vrouwe. Luidop dankt hij Maria, die hem hielp te vluchten en hem behou den thuisbracht. Ook bidt hij hild om hulp voor rijn zoon, die nog ln de wrede handen der Polotsen gevangen zit. De kerk ls tot barstens toe met gelovigen gevuld. Er ls luid gesnik onder de gewel ven bij dit ontroerend gebed. Als het nu Pasen was, zon de pope het Allelujah zingen. Maar de Vasten blijft niet du ren. Over een goede maand bloeien de Paaslelles. En dan lulden de klokken uit alle kerken. Dan zal misschien het geluk volledig zijn. Want over het geluk van heden ligt een zware schaduw: Waar blijft nu de zoon van prins Igorj? De tijd brengt antwoord op deze vraag. De jonge prins Wladimir werd alleen naar verre gouwen ontvoerd. De khan was zo wan trouwig geworden dat hij hem liet opsluiten in zijn eigen burcht. De dochter van de khan kreeg mede lijden met prins Wladimir. ZIJ ls, buiten de wete van haar woeste vader, christin geworden. En zij hoort de pope, die haar ln 't ge heim heeft gedoopt, vaak uit zijn heilige boeken voorlezen, dat het geboden ls zijn medemens te be minnen, zelfs zijn vijand. Zij gaat aan het luik van de kerker staan en troost de Jonge prins. Haar zilveren stem dringt als zonneschijn de kerker binnen. Het kerkerleven wordt minder hard. De vader der prinses, khan Kontsjak, kan zijn enige dochter niets weigeren. Zij zegt tot hem: Ik wil nooit een andere prtns als man dan deze Russische prins Wladimir. De khan staat aan de grond ge nageld. Doch zij gaat voort: Ik heb reeds vaak met prins Wladimir gesproken. Als hij ver lost ls, zal hij met mij trouwen. Russen en Polotsen zullen niet langer meer ln vijandschap leven. Ver over de bergen wonen de Tartaren. Zij zijn sterker dan de Polotsen. Als de Russen en Polot sen van de ene tot de andere zee geen band van broederschap sme den zullen zij door de Tartaren onder de voet worden gelopen. Khan Kontsjak vindt dit nog zo dom niet gesproken. Hij streelt zijn dochter over de wang en zegt: Ontgrendel de kerkerpoort: En zo komt het dat prins Wladi mir met zijn jonge prinses onver wachts vóór prins Igorj en prinses Jaroslana staan. Nu is de vreugde volkomen ln het huis van prins Igorj. En de Paaslelles .bloeien alom. De feestelijke bratina wordt voor de dag, gehaald en met groene wijn gevuld. Elkeen drinkt uit dé grote beker en zingt een lied. En nu luiden opnieuw de klokken uit alle torens. Want de Paasvuren branden en de hoge en lage klok ken vechten om boven ln het diepe ruim dat over de oude kerkkoepels gespannen staat. De popen zingen Allelujah. En alle harten zingen Allelujah. Want dat ls een van de heerlijkste Paas dagen, die Rusland heeft gekend. De Russische ruiters werpen zich op de vijand. probleem. Maar die oplossing bracht weer andere complicaties mee! Van dat groepje Duitse krijgsge vangenen werden er vier te werk gesteld op de boerderij van Prhc Eén van de vier was de man. die geen soldatenpetje had gedragen, maar een matrozenpet, mei de naam van de een of andere Duitse krijgs held op het lint. Ze kwamen alle vier uit het krijgsgevangenenkamp, aan de andere kant van de stad en werden 's morgens met de kar gebracht en 's avonds, na volbrach te dagtaak, weergehaald, nadat eerst hun kameraden waren opge pikt, die op een andere boerderij werkten, een paar kilometer verder. .Sybil's werkgevers hadden er ook een, en verscheidene andere men sen ui de buurt hadden er ock een gevraagd. Onze Duitsers vormden spoe dig een welkom nieuw ouder werp van gesprek. 't Zijn flinke werkers, dat moet gezegd wordenwas de uitspraak van juffrouw Price. 't Is een uitkomst voor de boe ren, daar gaat niets van afzei Price zelf bij het middagmaal, op een dag dat het maaien nog in vei le gang was. Het geronk van de mo tor-tractors vervulde de streek, ter wijl de schoven in lange rijen ach ter de machines neervielen. In één veld waren de Duitsers bezig, de schoven vijf aan vijf bijeen te zet ten. Wat we zonder die jongens zou den moeien beginnen, is me een raadselverklaarde de beer Price tegen het eind van het maal. Toen ik laatst die dag weg was om dat paard te verkopen, heb ik toch zo iets grappigs gehoord. Ze vertelden me van een oude boer in Merionet- sbire, die een Duitse krijgsgevan gene bij zich had inwonen om hem te helpen met net bedrijf. Zijn eigen enige zoon was krijgsgevangene in Duitsland en werkte daar eveneens op een boerderij. Op een dag had hij 't zo eens met zijn eigen Duitser over diens ouderlijk huis en wat denk je dat toen aan 't licht kwam? Dat de va der van de Duitser de zoon van de boer bij zich op zijn boerderij nad. En wat was het slot? De Duitse ge vangene schreef aan zijn ouders dat ze toch vooral erg goed voor hun Engelsman moesten zijn, om dat hij 't hier zo uitmuntend had. Grappig hé? Ja, ^ok hier zien jullie alweer een staaltje van de heilzame invloed van het land... Er is geen beter middel om d/e dwaze oorlogs- haat te doven, dan dat gezamenlijk werken ln de vrije natuur. Als de mensen die gevangenen op hun be drijf krijgen, zien ze in, dat die geheimzinnige vijanden die ze zich hadden voorgesteld als een soort van zeskoppige monsters, doodgewone jongens zijn, en in 't dagelijks leven precies even goed aardig en onschadelijk als hun eigen zoons. Ze hebben niet 't hart hen onvriendelijk te - behandelen, wanneer ze aan hun eigen jongens denken, die misschien ln 't vijan delijk land in soortgelijke omstan digheden leven. Er is geen snellere weg naar verbroedering, geloof me steken van de landweg Vic zat hem peinzend aan te kij- we een charmante verschil1"1!8^ T" 1 een ragteere zomerjurk en Bffl te kij ken. Ja, natuurlijk heeft u in hoofdzaak gelijk, en 't is allemaal erg mooi, wat u zegtmerkte ze op. Als regel gaat het natuurlijk wel op, maar er zijn ook lelijke uit zonderingen, hoor! U had het daar straks over Merionetshire. Was dat daar niet in de buurt dat die hele aardappeloogst naar de bliksem ging, omdat de Duitsers de aardap pelen gepoot hadden? Wat hadden ze gedaan, die gosers? Al de ogen er uit gesneden, zodat ze niet kon den uitlopen. Was dat effe wat? Nee, meneer Price, met de verbroe dering is 't nog niet helemaal voor mekaar... Ik wens u anders niet toe, dat ze u hier zowat lappen... De boerin was intussen opgestaan en had twee flessen met melk ge vuld en er een groot mikbrood en een kluit boter bijgelegd. Nou, broeders of geen broeders, hier is hun ko-ffiemaaltjezei ze lachend. Nee meisjes, jullie hoe ven het hun niet te brengen. Ik zou het niet eens graag hebben, je kent die mensen tenslotte nog helemaal niet. Price zal 't wel even doen. Hé, John? Hier is 't hele zaakje ouwe- tje». Ze schonk hem de mondvoorraad toe en dribbelde-weer weg als een bedrijvig vogeltje. Price nam een en ander op en ging de achterdeur uit. Ik liep met hem op, want juffrouw Price had me gevraagd, een koe en haar kalf té gaan halen, die graasden in een weiland achter het korenveld, waar de Duitsers werkten. Bij het over- ,tm<*ft unw*; zomerjurk eg rij®, grote groene parasol. Muriel Ze knikte me beschermen" Tegen Price glimlachte ze ev w tallig als tegen alle mannen, derlilk kind! jjt «Wat hebt u daar?» yr0®Le riel, terwijl ze met een vinU; wit -glacé naar het mandje dat de reus droeg. Brood en {r Wat, voor de Duitse gevan» f: Wat leuk! Mag Ik eens meel?»rt kijken hoe ze eten? Net of F f; dierentuin naar het voeders de wilde dieren gaat kijken- .j: laat me meegaan; Ik verveert nu mijn neef weg ls. I» ne mand om een verstandig T°"Im te praten. Kolonel Fielding rt- niet meetellen: dat is muil! verklaarde het prtUhji!' kolonel Fielding zo onbar- 0 becritiseerd had. Waar zi- - Duitsers nu? Ah, daar heb i Want we waren nu bij h®L qi veld gekomen, waar de sWfrtj, manen hun middagrust hie» ejf> |een streep schaduw aan^ op somen, waar ae hun middagrust eb' genjK. uivgesireai-. üen Je buik, met zijn ellebogen wj rU pels geplant en las een or' j ander zat met gekruiste c{f var. de akker hadden ze z'c 0 w gelijk uitgestrekt. Eén af zijn pet een beetje over getrokken, tegen een boon' leunen. Hij had een ongeff0 ker uiterlijk.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Wekelijks Nieuws (1946-1990) | 1953 | | pagina 10