HET WEKELIJKS NIEUWS». Zaterdag 26 Dec. 1933. Blz. 9. D» bandhond blaft erbarmelijk. Moeder Claale legt het broodmes neer. Ze kijkt door de ruitjes. Het brood glijdt haar uit de handen. Wat is er, Anna? vraagt de beer. Jazus-Maria, daar ls le al! Vader staat recht, gaat tot op 4e deurdrempel. De hond bast als ten wolf. De boer laat de hond begaan. Als hij hem maar mocht loslaten op die vent. Op die sme rige ammam, die met haar en huid aan de goddeloze sansculot verkocht la. Kijk hem aan, zijn bulk wordt rond van de vele be ker» wijn. die hij met de agent municipal en met de Fransman heeft gezopen. Op het Vlierhof weten m waar- tta hij komt. i- Boer Claaiat groet de unman. De boer antwoordt niet. Om u kond te doen. dat uw beide zonen, Charles et Jean... Karei en Jean? verbetert de boer. worden opgeroepen om do vrijheid te dienen. Ze zullen te gen de tiende van Thermldor t jaar VIH... Juli 't Jaar Onzes Heren 1788, mderbreekt de boer. der ene en overdeelbare republiek te Torhout verschijnen, met proviale van eten voor drie dagep. Er valt geen woord meer tus- md belde mannen. De hond baat, de amman verdwijnt achter de haag. De boer staat een ogenblik op de drempel gespijkerd, keert rich om. In de haardzetel zit moe der Claais, bleek en ontdaan. Die jongens, die arme jon gens! En zo vlak vóór de oogst! De oogst zal niet vergaan, man. Doch mijn jongens, mijn jongens... Zullen nog min vergaan. De Fransman krijgt se toch niet, nooit van sljn leven! Vader kent zijn jongens. Ze xtjn niet van de poes. Ze wachten tot het avond is. Ze maken pak *n zak: een ouwe deken, een wln- terbaai, een brood of twee, een kroesje boter, een groot mes en de pistool die tegen de zoldering hangt Een kruiske, een traan van moeder, een kloek woord van va der, en weg zijn ze naar 't Vrijbos, dat op een kwartier van 't hof ligt. Zo lopen er velen. Schuw als hazen, want elk ogenblik kunnen de gendarmes komen, die 't veld bejagen met grote honden. Maar de hoop. dat het allemaal eens be ter wordt houdt hen recht. En dat leven ln de wildernis maakt hen hard en sluw. Thuis zijn ze gerust. Want het Vrijbos strekt wel acht uren wijd en breed. De rust ln het vaderhuis duurt luttel tijd. Op een namiddag rukt sen allegaartje sansculotten naar het Vllerhof op. Al wat te krank of te mank ls voor het slagveld, wordt afgestuurd naar de hui zen, waar de zonen deserteren. Kelder en schapraai worden leeg- gezopen en uitgevreten. Kip en ei, kalf en varken, ham en kaas moe ten het ontgelden. Zo hopen ze de refractaires murw te krijgen. Bij de haard wordt weer gebe den: Van de arme Jantjes, verlos ons Heert Jezus, Maria, en daar zijn ze nu! Zo staat moeder Claais weer te krijten. De boer gaat hard en stram op de deurdrempel staan. Er schiet een glans van staal door zijn ogen. Nu denken jullie dat heel het hof om zeep moet. Mis! Die Jan tjes zijn braaf, hokken als een tamme troep kippen ln de schuur, «tellen zich tevreden met de ge wone boerenkost en laten elk met vrede. Of ze nu 'allemaal bekeerd zijn? Nee, nee. Wacht, eentje toch, ls kapitein, een kleine, kwieke Bretoen. Op school te Parijs liet hij zich het hoofd op hol praten. Hij heeft meegeheuld tegep God en tegen de koning. Hij heeft heldhaftig hij Valmy tegen de Pruisen gevochten. Een Pruisische kanonbal ging er met zijn rech terarm vandoor. Zo ls de Bretoen bij de Arme Jantjes terecht ge komen. Dat ls nu al heel wat Ja ren geleden. Waar hij kwam beef den ze voor hem. In 't departe ment der Leie werd hij berucht. Hij kreeg zijn naam van de men sen. Nonkeltje Eénarm, zeggen ze. (Tegen vriend en vijand zegt hij steeds «mon oncle»!) Deze naam spreken ze met hetzelfde misprij zen uit als die van de Franse ko ning Louis Quatorze, die stuk voor stuk van Vlaanderen en van de andere Belgische Staten afknaag de. Pietje Quatorze. Vijf, zes Jaren lang ging het eerste klas met Nonkeltje Eén arm. Doch een Jaar geleden ls er Iets aan zijn armstomp beginnen knagen. Mon oncle, mon oncle, c'est comme un ver! ketterde de kapitein. Een worm die blijft knagen. Aan de armstomp immers vreet een boze wonde. Etterend, folte rend. Sedert een paar weken weet Nonkeltje Eénarm waarop het zal uitlopen. Hij heeft er reeds veel helpen begraven, ook uit zijn Ar ms jantjes troep, die tengevolge van slepende wonden het hoekje omgingen. Nu komt zijn beurt. Heintje Knekel staat hem reeds toe te grijnzen in lange slapeloze nachten. Maak je rekening klaar, Nonkeltje Eénarm! Je rekening, Nonkeltje Eénarm! Daarvoor heb je een pastoor no- dl¥. En die zijn thans zo schaars als witte raven. Geen wonder, ze hebben de pastoors tegen de muur gezet, op de guillotine gesleurd, in kot en kelder gestopt, verban nen naar Cayenne, de droge guil lotine. Nonkeltje Eénarm is gekeerd als een zak. Hij houdt zijn man netjes ln bedwang. Hij komt in de boerenkeuken en zit bij de haard. Een moeder ziet spoedig dat er Iets schort Zij heeft Frans geleerd ln haar jonge tijd. Zij spreekt met hem. Zij vraagt naar zijn moeder in Bretagne. Mam anzegt hij. HIJ kan niets meer over zijn moeder zeggen. Doch haar beeld treedt naderbij. Een gebogen vrouwke met de Bretoense muts op. Een weduwe vader heeft hij nooit gekend die zich het vlees van de kneukels werkte om de Jongen te laten studeren te Parijs. Hij zou officier worden. Hij zou de koning dienen. Hij zou... Al, hij ls een schoft ge worden. MamanI Het ls of hij tot haar spreekt. Zij zegt niets. Zij kijkt hem aan. Er schuift een licht geprevel over haar lippen. Zij bidt voor haar Jongen, haar verloren brood, haar sansculot. Maman! Dat spreken over moeder breekt zijn oude trots. En als moeder Anna, die kwaad met goed straft, de walgelijke armstomp bet en bunselt, zit hij haar soms aan te kijken aia zijn algen petite ma man. En doet de arm weer vreselijk pijn. Zijn hart bonst van uitput ting. Hij spreekt met moeder Anna. Het zal niet lang meer duren. Ik zou een priester willen. Ik zal een priester laten ha len. Over drie dagen ls-hst Kerst dag, en dan is hij hier. 's Avonds gaat de jongste van t Vlierhof Frank Claais ls zijn naam een half uur ver naar het hof ter Sparre, dat niet ver van het Wijnendaleslot ligt Daar zit pastoor Valke weggeborgen. Frank legt het hele geval uiteen. Van de Arme Jantjes die plots deugdzaam geworden zijn, van de kapitein die het bijna zitten heeft en die nu absoluut wil biechten. Op het hof ter Sparre zetten ze grote ogen op. Een sansculot die biechten wil! Zo'n mirakel! 's Anderendaags ls het markt dag te Torhout. De boerenmeid van het Vllerhof loopt er ook heen. Ze zitten met een vrolijk gezelschap ln een her berg. Het Rijn - bende - kruikje komt boven. En de zoon uit de herberg geeft zelfs een paar fles sen Franse wijn ten beste. Ze drinken, ze worden lustig. Ze ver- tenen leuke moppen, trekken de sansculot op flessen. De zoon ls nog de ergste om op de Frans man te schimpen. Hij doet ook zo lollig tegen de meld Wanne. Jean ne, zegt hij. En hij glimlacht dan telkens verrukkelijk. 25e babbelt en bazelt, en flapt het er uit van de kapitein der Arme Jantjes die biechten wil. Wijvenpraat! schatert de zoon. Doch de pronte mekl vertelt van a tot z hoe het ineen steekt met de biecht, morgenavond op het Vllerhof. Jullie mogen het weten, want ik hoor hoe jullie ook de sanscu lot uitspuwen. En nog lacht de zoon der waard schap de meld vierkant uit. Geloof lk toch niet, Jeanneke! Maar 's avonds ls hij op weg naar Brugge. Naar de Fransman. Overal immers zitten er Judassen. Ge kunt een pastoor snappen. En zo draagt die boze kerel al les over. Ze betalen hem zijn zil verlingen. 's Anderendaags diep ln de avond. Pastoor Valke ia op weg naar het Vlierhof. Het hof ligt daar als een sprookje onder de schijn der volle maan. De melk witte gevel glanst. Een lindeboom welft zijn kruin hoog boven het dak, en in de naakte popels langs de dreef zingen oude leizen. Schoon! Pastoor Valke heeft er weinig oog voor. Omdat hij niet mag. Hij moet op zijn tellen pas sen. Hij loopt nooit meer in toog. Hij schiet het ene na het andere pak aan: heden boer, morgen knecht. Nu draagt hij het pak van een geringe veekoopman: blauwe kiel, mispelaar, een rode das, een klipmuts. Eens werd hij op een nacht door twee Fransen overval len. Subiet begon hij te hikken als een dronkeman, wauwelde dwaze woorden, liet verstaan dat hij verdwaald was... t.pt ze hepi lachend en met een schop voor de broek weer de nachtelijke weg op joegen... Pas op, de pastoors zijn thans uitgeslapen. De achterdeur van het Vller hof staat op een kier. Zo werd af gesproken. Geen gevaar. De pas toor schuift binnen, sluit de deur achter zich dicht. Hij kent dit huis. Hij is er vaak gekomen om biecht te horen, huwelijken in te zegenen, te dopen, om mis te le zen. HIJ gaat direct naar de op kamer. De deur gaat open. De boerin is daar, de twee zonen ook. Da anderen slapen. De pastoor geeft hun allen een kruisje. Vrede aan dit huls! zegt hij. Dan keert hij zich tot moeder. Waarom zijn die zonen hier? Geen gevaar voor hen. 25e komen regelmatig naar huis. Te gevaarlijk I Hier geen oonscrltfl! Gaat heen, mannen. 25e drukken de pastoor de hand, nemen de plulz&k op, glijden naar bulten. Kruisbeeld gezet De kaarsjes branden. De priester trekt vlug zijn misgewaden om. De tinnen kelk wordt klaargemaakt. En zo stil is het daarbinnen dat ze de wind horen fluisteren ln de wilde wingerd, die traag over het opka mertje schuurt In nomine patris... De priester begint de mis. De woorden van het kruisteken zijn nog niet beëindigd, of daar wordt een wilde bons op het luik gegeven. Een tweede, een derde... tot het !uik opensplintert. De kolf van een fusiek beukt door het raam. De ruitjes rinkelen stuk. De tronie van een Franse gendarm bliksemt door de opening. Zijn he se stem tiert: Au nom de la république, una «t Indivisible, je vous arrête!! Het kan hoop en al maar de tijd van vloekep in de kelder gedon derd. Ze knevelen hem aan armen en voeten. Morgen wordt hij op de foeragewagen gesmeten en als een onwillig kalf naar Brugge meegevoerd. In 't Brugse semina rie zitten wel vijftig pastoors die naar het tribunaal van Rljsel moe ten. De guillotine of do hel van Cayenne! Tenzij ze trouw zweren aan de republiek en de haat aan 't koningdom. Met al dat gerucht zijn de Arme Jantjes wakker geschoten. Een pastoor geknipt, de kapitein neer geschoten, de kapitein die ze deze laatste weken duizend keer heb ben uitgevloekt, een kapitein die het luilekker leventje der Janne- mannetjes vierkant ln de weg stond. De kapitein dood! Het loopt als een vreugdekreet van mond tot mond. Wanne, wat ls er gebeurd? De meid schrikt niet eens. Wat er nog moet komen, laat haar koel. Zij vertelt kort en goed wat er op het hof gebeurde: de kapi tein neergeschoten, de pastoor in de kelder, het Lieve Vrouwke van Wijnendale weggeborgen in de sansculottenzak. En vader en moeder? Weet ik niet. Hiervandaar ge lopen... Frank heft plots het hoofd op: een Inval. Verberg u ergens ln de om trek van het hof en wacht. Als we u nodig hebben zullen we zacht fluiten. Met deze woorden schiet Frank vooruit Hij ontwijkt het hek, wipt de haag over en verdwijnt ln de klare nacht. Een korte wijle later loopt hij al het hof ter Sparre op. Tk heb een planl zegt Jan La re. Hoera! roepen Frank en Naas. Vlug, Jongens, de handen uit de mouwen. Niet zagen of vraag- steerten. Al doen wat er geboden wordt. Het loopt vlug: van stapel. Ze sleuren de kar uit de doorrit van de schuur, spannen een oude bink aan en sleuren bakken wijn uit de kelder. Wijn op een boerenhof? Zeker, de wijn van notaris Huy- seune uit Aartrijke, die bij de Fransen op geen proper blaadje staat. Eerst of laatst kan hij zich aan de requisitie van zijn inboe del verwachten. Daarom kwam hij op het hof ter Sparre zijn wijn bergen. Fijne wijn, oude wijn, nog ouder dan zijn dochters. Wat gaan we met die wijn? Frank en Naaske onderdrukken elke vraag. Ze helpen maar sleu ren. Ju! zegt de boer tegen zijn bink. Ze moeten de zwaargeladen kar in de gang stoten. Ze schokken met de kostbare vracht de zand wegen door. Tot op de grote steenweg Oostende-Torhout, die nu als staal zo hard en koud te glimmen ligt in de maneschijn. De wijnkar dokkert gezellig over de stenen. Naast de boer lopen Frank en Naas. Nu ls hij bezig met zijn plan uiteen te zetten. De Kapitein der Arme Jantje* rijst traag overeind uit Mijn eet et. Hij gaat in houding staan, kijkt de gendarm aan en beveelt: «Hier vandaan! Ik ben de kapitein!... En dap eerst ziet de pastoor ln de hoek van de opkamer Nonkel tje Eénarm liggen in een zetel. Is dat die beruchte Nonkel Eénarm? De priester buigt even het hoofd om te groeten. De kapitein zegt stil: Ik wil biechten. Moeder Claais gaat de opkamer uit. De biecht duurt lang. Einde lijk gaat de deur weer open. Anna, ik lees de mis! zegt de priester tot de boerin. Een ogenblik later is de com mode tot een klein altaar her schapen. De kapitein zit recht in zijn zetel. Zijn ogen blinken. Hij is ontroerd. Anna ziet het. Zij denkt aan de mamanginder ver in Bretagne, een moedert vol zorgen zoals zij. En zij denkt aan de beste Moeder van allemaal. Zie wat Anna doet: zij gaat naar de kelder, heft een grote plavuis uit de hoek weg, haalt een ijzeren koffertje boven en neemt er een klein zwart beeldje uit, het Lieve Vrouwke van Wijnendale, dat hier weggeborgen zit. Want niets wat heilig is ontzien de sansculotten. En dat Lieve Vrouwtje van Wij nendale is al eeuwen ver de troost d.er moeders van het Hout- land. Op de altaarcommode wordt het oude Mariabeeldje vóór het •fc iU%rtn de /MW wit de doonit wn de schuur, spannen een oude bink aan en sleuren baliken uit de kelder». van een Ave geduurd hebben. De priester heeft intussen het Lieve Vrouwbeeldje gegrepen en is van de opkamer gesprongen. Hij ijlt de zolder op. Aarzelt. Daar is ook gemoker. Hoor, nu ook op de ach terdeur. Wat moet hij doen? In Gods naam, de zolder op. Hij stoot het valluik open. Niet nodiv. Het gaat vanzelf open. Mirakel ?~Neen. Drie Franse gendarmes staan met dreigende pistool in het zoldergat. Au nom de la république... Pastoor Valke ls hun gevangene. Descends! Beneden loopt het niet zo voor zichtig af. Een moment staan ze daar verbijsterd bij het onver wachte bevel van de gendarm. De kapitein der Arme Jantjes rijst traag overeind uit zijn zetel. Hij gaat in houding staan. Hij kijkt de gendarm aa.n en beveelt: Hiervandaan! Ik ben de ka pitein! Wij komen u aanhouden. Dit recht hebt gij niet. Gij heult met de vijand der republiek. Er uitl Neen! De kapitein der Arme Jantjes buigt naar de grond. Naast de ze tel ligt de gordel met zijn pistool. De gendarm ls hem vóór. Een schot knalt. De kogel treft de kaars op de koperen kandelaar. Het was spuit als hagel rondom. De khpitein heeft zijn pistool beet. Mikt. Een schot. Niet van hem. Het is het tweede schot van de gendarm. De kapitein der Ar me Jantjes rolt over de zetel. Hij opent nog even de ogen. Zijn stem klaagt gebroken: «Maman!» En zijn ogen staren een laatste keer naar de Kruislievenheer op de commode... Boerin Anna buigt over hem neer. Jeari. Hij fluistert nog eens Maman Het is zijn laatste woord. Twee gendarmen wippen door het gebroken raam. Zij komen op de getroffene toe. Zij zien hem de laatste adem uitblazen en zeggen onverschillig: Justice est faite! Ze laten de boerin met de dode achter en lopen de trap af. In de woonkamer werd reeds een lan taarn ontstoken. Een gendarm legt het haardvuur aan. Par ici! Nous avons le curé! Ze maken korte metten met de Dastoor. Eerst tasten ze hem af. Vinden het Lieve-Vrouwbeeldje. Eén van de gendarmes wil het direct in 't haardvuur gooien. Non! roept de commandant. Het kan een kunstvoorwerp zijn met waarde. We nemen het mor gen mede naar Brugge. Het Lieve Vrouwke van Wijnen dale gaat de foeragezak in. En pastoor Valke wordt met een paar stoten in da rug en een orkest En het blijft bij geen woorden. Ze komen den huize binnen, ver broederen met de gendarmes, ha ken de h£.m van de zolderbalken, roven een korf eieren, zuipen de melk uit, rollen de broden over de grond, kiskassen eieren en spek op het vuur, kletsen d'ene na d'an- dere plak ham op 't geurige koe kenbrood. Kermis, kermis! Als ze nu maar wijn hadden. Schuimen de wijn. Mon Dieu, du vin, du vin! Ze stoeien heel 't huis door. Wijn moeten ze hebben. Om deze heuglijke dag te vieren. Mon Dieu, oii est le vin? Intussen graaft de hoer een die pe put dicht bij de linde, die bo ven 't veldkapelletje welft. En daar begraven ze Nonkeltje Eén arm. Moeder Anna is het nu, die tussen haar gebeden in, meewarig naar de vale verte staart en aan het Bretoens moedertje denkt... Maman... God, morgen kan het de beurt zijn van haar jongens. Boer en boerin horen het kabaal op het hof, durven niet te naderen. Als ze de jongste maar geen kwaad doen, zegt mpeder nu. Tot hiertoe heeft ze geen tijd gehad om aan hem te denken. De jong ste, kleine Frank, die op het zol- derkamerke slaapt. De Jongen ligt nog te slapen, zegt de boer. Ze mogen het huls afbreken, nog krijgen ze hem niet wakker. De boer is er naast. Frankske Claais is wakker geschrokken bij het eerste schot. Hij stond door een spleet van het kamerschot te loeren, toen de witte schim van pastoor Valke uit het zoldergat opdook. Frank is vlug opgestaan, luistert nog even naar het helse geraas in de boerenkeuken, klimt door het dakvenster, glijdt over het strodak naar de bakkeet toe. Daar schiet het dak met zijn ozing tot dicht bij de grond. Met een stille sprong in het gras is Frank be neden. Voorzichtig, man, als je op een sansculot botst, loopt het mis af. Voorzichtig, want daar glijdt de maan opnieuw uit haar wol kennest, een sakkerse grote maan. De witte huisgevel straalt, de ver te klaart open. Voorzichtig, Frank. Hij loopt hurkend langs de schuur, hoort gerucht, durft niet verder te lopen, blijft languit in 't gras liggen, kruipt weer een eind voort en dan hoort hij luide snikken. Een vrouw. Moeder Anna? Nee, ds meid. Frank veert dapper recht, wil op haar toegaan, doch blijft verbijsterd staan bij haar wild geklaag: Mijn schuld is het... mijn schuld! Ik heb het verraden. Te Torhout... Mijn schuld... Haar woorden snikken uit ln een wanhopige huilbui. Frank gaat pphaar af, Hij rolt een boomblok tot onder bet kleine luik in de gevel. Klopt op het luik. Eerst stil, dan luid. Achter dat luik ligt Naaske Lare te slapen, de beste vriend van Frank Claais. Naaske slaat zijn deken weg. Heeft daar iemand geklopt? Mis schien de middernachtsklok? 'On mogelijk, de sansculotten hebben verleden week de laatste klok ge stolen. Ja, opnieuw. En een Btem: «Naaske!» Mens, dat is Frank Claais. Naaske schuift het raam op, klapt de haak op. Het luik gaat open. In de dagklare maneschijn staat de wittekop van Frank Claais te zilveren. Een ogenblik later ls Naaske al op de hoogte. We moeten de pastoor red den. En het Lieve Vrouwbeeldje ook. Opstaan, Naas. Ja, en vader wekken. Hij zal ons helpen. Vader Lare is er spoedig uit. Hij brengt beide jongens in de huiskamer. Vader Lare is een wakker man. Hij denkt goed na terwijl Frank alles vertelt. Wat, zegt hij, schreeuwen ze om wijn, vraagt de boer. Als ganzen om water! Vijf minuten later beginnen ze met de uitvoering van het plan. Van het Vlierhof loopt een korte weg die op de steenweg naar Tor hout uitkomt. Als ze met hua kar op dit punt gekomen zijn, brengen ze het gespan tot staan, werken en sleuren zolang tot ze een wiel van de kar loskrijgen, zetten de kar op haar ene kant en rollen het wiel in de gracht. Samen trekken se op het Vlierhof af. Naaske gaat onverschrokken bin nen. HIJ stoort zich niet aan het lawaai. Soldaten en gendarmen lummelen rond. Naaske spreekt hen toe: Waar ls de boer? Ze jagen hem de deur uit Doch hij komt terug. Ik kom hulp vragen. We zitten met onze vracht in de sloot Welke vracht? vraagt er een die Vlaams verstaat Het is, ja, het is... de gracht, rolde in 't wiel... en de grond... stiet op de karrebak... stottert Naaske. Welke vracht? kettert de sansculot opnieuw. Het ls... De sansculot dreigt met zijn pistool. Naaske krijt: Nee, niet schieten. Ik mag het niet zeggen van vader... Zo, smokkelaar». De sansculot spreekt een paar maten aan. Kom, we gaan jullie helpen! Ze stoten Naaske voor zich uit. Een paar boogscheuten verder treffen ze de vracht aan. Naaske heeft goed zijn rol gespeeld. De sansculotten schateren van geluk. Voyons, we steken een hand toe, beste kerel, bazelen ze tegen de boer. 2!e doen het warempel. En met kennis van zaken. Op een hand omdraai staat het wiel er weer aan. Je bent van de rechte weg af, doen ze verder behulpzaam. Deze weg hier moet je op. Ze ne men zelf het leizeel ter hand en voeren de kar het Vliershof op. Wat er verder met le bon vin de France van notaris Huyseune gebeurde, kan je wel raden. Voor al als je weet hoe ze naar goede wijn hebben gesmacht om te vie ren. Ze drinken de wijn uit be kers en stopen, uit kruiken en kannen. Ze dansen de carmagnole, ze zingen hun Marseillaise en ze vieren zo geestdriftig alsof hun Vrijheid reeds heel Europa had gewonnen. Boer Lare speelt zijn schoonste Frans uit, maakt zich kwaad, eist geld, dreigt. Ik zal naar de Brugse commissaris gaan! Doch ze beloven hem een paar assigna ten als hij nog niet zwijgen wil, binden ze hem tegen de water pomp. Ik ben geruïneerd! krijt de boer. Doch niemand trekt het zich aan. Ze drinken, ze vieren. En horen niet dat er daar twee ta hameren en -te beitelen zitten aan het kelderraam. Naaske en Frank. Gottekes, dat is een kolfje naar hun hand. Hun hart danst van vreugde. Ook de hamer danst op en neer. De beitel gaat er in. Traag maar staag. Na een half uurke plukken ze de eerste staaf uit de muur. Frank kan zich ein delijk door 't raam wringen, tast in het. d,uister. Ja,, vindt de pas toor. Neergeslagen? Nee, hij hield zich koest. Misschien zijn het die ven die inbreken. Frank zegt tot de priester: Niet schrikken, mijnheer pastoor. Ik ben het, Frank Claais. Hij schrikt nooit. Hij glimlacht in het duister als hij voelt dat zijn polsen en zijn voeten vrij komen. De rest is maar kinder spel. Eerst speelt hij de misgewa den uit, geeft die door aan Naaske. Wegbergen! zegt hij. Gewijd goed. Dan loopt hij mee de weg op. Terug naar het hof ter Sparre, waar hij vóór enkele uren van daan gekomen ls. De sansculotten zullen op hun neus kijken! jokt Naaske. Frank kan niet grapjassen. Er is nog veel te doen: boer Lare redden, met paard en kar terug keren... Gelukkig, het gerucht op het hof sterft stilaan uit. De lieve jongens der republiek hebben hun bekomst gezopen en rollen onder dis en bank om hun roes uit te snurken. De kar loddert haastig het hof af. Stop, zegt Frank plots, we hebben iets vergeten, 't LievR Vrouwke van Wijnendale. Waar zit het geborgen? De meid weet het. Frank fluit even. Achter de haag staat een schim op, sluipt nader. De meid, zo bleek als een lijk. En nu? vraagt ze. Wanne, de pastoor is al op vrije voeten. Jezus, Maria! Ssst, doe niet druk, stilt Frank. Maar het Lieve Vrouwke van Wijnendale hebben we nog niet. Zeg waar het geborgen zit. De loebassen slapen. Ik zal het doen, Frank. Ik en niemand anders. Ten andere, ze zijn gewoon mij over de vloer te zien lopen in dit huis. Wanne gaat met lichte stap naar de deur toe. Frank volgt haar op de voet Naaske ook. Boer Lare rijdt verder de weg terug. Wanne gaat ln huis. Een walge lijke geur wandelt haar tegen. Tien, twintig mannen liggen, als varkens, over de grond verspreid. Wanne aarzelt niet. Zij zoekt naar de foeragezak. Hij ligt zorgvul dig in de hoek, met een koord toegeknoopt, 25onder ommezien gaat ze er op af, begint los te nopen. Het gaat niet. Ze trekt de dolk uit de gordel van een sans culot, kerft het koord stuk, zoekt gejaagd naar het Lieve Vrouw- beeldje. Hier moet het zitten. In een deken gewikkeld dan nog. Ze staat recht, wil heen. Eerst even onderzoeken. Oei, twee flessen wijn, een rolt uit de deken en smakt tegen de vloer. Het geeft een bons als een schot. In de hoek schiet de foerier wakker, gaat slaapdronken overeind zitten, ziet de meid in de foeragezak grab belen. Au voleur! Wanne stoort er zich niet aan. Ja. nu heeft ze het beeldje. Ze grijpt het, ijlt naar de deur. Halt! roept de foerier. Hij is al recht, zwijmelt haar achterna. Zij aarzelt geen ogen blik. Ze springt de deur uit. Frank staat naast de deur. Geef, Wanne! Ze werpt hem het beeldjetoe. Hij grijpt het met beide handen en vlucht. Wanne keert zich held haftig naar de foerier. Hij raaskalt, «au voleur!» Hij wil naar buiten. Als hij maar op de jongens niet schiet. Zij moet beletten dat hij hen'achterna zet. Zij springt vlak voor zijn neus. Bonjour, grinnikt zij. Tk heb gestolen, ik! De zatte foerier schrikt op, schiet zijn pistool af op dè roe keloze Wanne. Kermend valt ze neer. Ha, voila, triomfeert de foe rier. Wanne voelt het warme bloed in haar nek lopen. Doch beeft nog moed genoeg om zich te keren, zich op beide handen omhoog te hijzen. Al licht. De maan straalt als een zon. En ginds lopen de jongens met het lieve, Lieve Vrouwke van Wijnendale. Ze rolt weer neer. Glimlachend. Ze voelt de dood over haar lijf schuiven. En in dit laatste ogenblik, zucht zij ach, het is haast zingen dat ze doet: Ave Maria. Ongeveer een half uur hebben Frank en Naaske gelopen. Tot ze de maan op de daken van het hof ter Sparre zien schijnen. Ze zijn af. Ze kunnen niet verder meer. Even pozen? stelt Frank voor. Ja, even toch, zegt Naaske. Frank haalt traag het Lieve Vrouwbaeldje uit zijn buis. zet het op het gras. Hij tast naar zijn muts. Naaske doet het ook. En samen beginnen ze, alsof ze afge sproken waren: Wees gegroet, Maria, vol genade. En hemel en aarde, om en bo ven hen, het is allemaal goed. het is allemaal schoon. Het is echt een Kerstnacht, toch vol vrede, spijt al die wilde beroering. Na dit Ave Maria staan ze op om het wonderheeldje te gaan wegbergen. Ja, zo zijn die van ons als het om Onze Lieve Vrouwke gaat! Wanne voelt het warme bloed in haor ?w7c loven. Doch heeft nog moed genoeg om zich op beide hadden omhoog to hijsen. Al licht. De maan straalt als een zon, en ginds lopen da jongona met

HISTORISCHE KRANTEN

Het Wekelijks Nieuws (1946-1990) | 1953 | | pagina 9