DE IJPERSCHE KINDEREN. STADSNIEUWS. -peperen; Nikolaas Houzeau, prior van Let zoogezegd klooster der scholende Bergen, -> en Nikolaas Coppin de Montibus, deken der St. Pieterskerk,te Leuven.-(P.Frederieq). Onze groote Marnix de Sl Aldegonde Leeft ook meer dan eene lans gebroken voor de gewetensvrijheid, tegenover de bloedgierig- lieid onzer onverdraagzame en vrijheidha- tende geestelijkheid. Zoo schrijft de groote denker aan bisschop Sorinius, na gezegd te hebben dat het een jammer, last en verdriet zou zijn voor de kerk, moest zij op haren geregelden gang van den tijd der apostelen terugkomen: »'t Harteken klopt haar noch, als zy daer slechts van hooren vermanen. Maar gedankt Sy Onze Lieve Vrouwe van Antwerpen, Onze Lieve Vrouwe van Malle, van Waveren en van de Seven Ween le Loven ende die van de Seven Lye ken in Vlaenderen; daer heeft Uwe Eerweer- dicheyt wel in tij Is tegen geweest met.alle vlijt ende arbeyt. Sy heeft de Inquisilien in 't Land versorght, de Geuzen verjaecht, de heeren gevangen, den adel en de burge- ren gebannen ende op de vleeschbanck ge- bracht, de Spaengiaerts ingevoert, 't vyer ende 't sweert tot een teecksn van victorie opgesteken, in alle hoecken galgen, opge- richt 't nieuwe Evangelische bloet vergo- ten. In Somma, uwe neerstigheyt, uwe vlijt, uwenyver, uwe nieuwe bisschoppen ende uwe H. Inquisitie tieett onsen gliena- dichsten Coninck also wel betaelt ende overredet, dat Syne Majesteit veele liever het verderf synder erflanden ende de ver- woestinghe van syne ondersaten heeft wil- len sien(l),ja, syn eygen ende eengheboren sone vangen ende laten sterven, dan dat hij de H. Catholijcsche Roomsche kercke sulcke schande hadde laten lijden. (Brus- selsQhe uitg. I. bl. li, 12, 13). De rol der geestelijkheid was echter gansch tegenovergesteld, wanneer het er op aan kwam de vreemde vorsten (e ondersteunen, die ons land met nieuwe en uitgebreidere vrijheden begiftigen wilden, gelijk Josef II, van Oostenrijk, en Willem I, koning van Holland. Beide vorsten waren met vrijzinnige denkbeelden bezieldbeiden werden daarom met alle hevigheid door de priesters diens tijds bevochten. Zoo ook verstaan wij waar om de paperij ons zoo bestrijdt: de liberale partij verdedigt heden ten dage die gedach ten, welke vroeger onze gemeentemannen en onze strijders voor de vrijheid van ge- weten met goed en bloed verdedigden, tegen de fransche onderdrukkers in de 14® eeuw en tegen de spaansche fanatieke kle- rikalen der 16e eeuw. De klerikalen iute- gendeel, hebben zich altijd in geheel onze geschiedenis, als de bondgenooten voorge- daan van dezen die door Frankrijk (walsch) en Rome (paapsch) uitgezonden werden om onze Vlaamsche gewesten ten onder te brengen." Zoo is 't inderdaad: Walsch en paapsch, de twee maken vast maar één! Immers de vreugde waarmede de geeste lijkheid nog jaarlijks feest viert ter herinne ring der nederlagen onzer vrijheidsminnende vlaamsche bevolking in de I-le en 16* eeuwen, is een onomstootelijk bewijs dat het klerika- lism steeds den scheldnaam verdiende van Parti de la France et de Rome. Wet van 1878. Na vele en gegronde klachten dat de wet op het taalgebruik in bestuurlijke zaken niet nageleefd wordt, in veie steden en ge meenten, heeft het Algemeen bestuur van het Willemsfonds den volgenden omzend- (Vervolg.) Toen de meid vertrokken was, leidde Jacoba haren Pieter naar de echtelijke ka mer; in dien tijd van onwetendheid waren de tweelingbedden nog niet uitgevonden; Meester Cocqueel loach altijd en lang zelfs nadat Morpheus hem met zijnen krans van papavers bezocht had, hoorde men hem nog roepen: Hi! hi! hi! Sire, doe het wegne men.... Ha! ha! ha! kom het halen.... Ho! ho! ho! doe het naar Madrid voeren.... Hi hihizijn ze dom! Des anderdaags vroeg trok Meester Pieter zijne schoonste kleederen aan, omhelsde zijne lieve Jacoba, en begaf zich naar de Halle; zijn stap was licht. Hij hield het hoofd recht, en op zijne lippen dwaalde een glim lach van voldoening. Zelfs was het met een voorkomen van bescherming dat hij den personen, die hem langs alle kanten den goeden dag wenschten, hunnen groet terugstuurde. Het Magistraal beraadslaagde reeds toen Pieter de zaal b.nnentrad. Hij.groette zijne collega's alsof zij zijne onderdanen zouden geweest zijn. Allen hadden den racht ia overweging doorgebracht. De slapeloosheid had diepe sporen achlergelaten; zij schenen terneergeslagen. Groote pakken papier wa ren op de bureelen opeengestapeld; het waren verhandelingen, requesten, enz., be trekkelijk de gewichtige zaak waarover men brief aan de heeren Burgemeesters van hef Vlaamsche land gezonden. Wij hopen wel dat hij ook in IJperen zal gehoor vinden moest beraadslagen. Pieter Cocqueel Lad zich nauwlijks neêrgezet of Lij nam Let woordHet is onnoodig, zegde Lij, ons lan ger met deze zaak Let hoofd te breken; de vraag schijnt mij heel gemakkelijk om op te lossen. Laat hooren, laat hooren, rie pen al de magistraten met angst uit. EL wel! vervolgde de spreker, laat ons alleen lijk aan den Keizer zeggen dat hij de Halle mag opnemen en ze naar Madrid doen dra gen, wanneer Let hem past. De Keizer zal voldaan zijn, en wij zullen de Halle blijven behouden. Hoe zou het mogelijk zijn een zoo groot gebouw op te nemen en weg te dragen? Stom van verbaasdheid, staarden de Ma gistraten lang malkander aan; op deze stilte van bewondering volgden weldra vreugde kreten; ware het mogelijk geweest, het geheele Magistraat vernieuwde het tooneel, dat Pieter Cocqueel den vorigen dag zoo meesterlijk in zijn huis had gespeeld.... De raad werd met toejuiching aanvaard, en een bode werd gezonden om den keizer een ver hoor te vragen. Intusschentijd ontving Pieter Cocqueel met welwillendheid de gelukwen- sclien zijner collega's die hem omringden en hem met vragen overlaadden.... Wanneer hebt gij dit gedacht gekregen? Hoe zijt gij ertoe gekomen? Hebt gij iemand om raad gevraagd? Pieter eindigde met te bekennen dat al de gelukwenschen, waarmede men hem overlaadde, met recht aan zijne beminde echtgenoote Jacoba toekwamen, en vertelde zelfs met openhertigheid al de bijzonderhe- Fransch Tooneel. Woensdag jl. voerde de Brugsche tooneel- troep, onder het bestuur van den heer De- leslang-Kastner, hier ter stede, l'htudiant pauvre op. Gelijk wij het aangekondigd hadden, was er heel veel volk; de zaal was eivol, niettegenstaande ous kunstminnend publiek reeds zoo dikwijls door de omrei- zende tooneeltroepen geschoren was ge weest. Zij, die er waren, zelfs de zinnelijk- sten, hebben deze maal geene teleurstelling ontmoet en zij, die er niet waren, hebben er veel bij verloren. Het is eene heel mooie, eene prachtige luisterlij ke vertooning geweest vol leven en gevoel, waarin veel lachwekkends en veel vermakelijks ligt opgesloten. Men heeft er gevoelt, genoten en menigen keer harte lijk gelachen. Nu een woordje over de spelers. De heer Delestang, met de rol van Puf- fendorf, was onovertrefbaar. Zijn wezen, zijne gebaren, zijne houdingen taal duidden een dier heerschzuchtige gouverneurs aan, die alles voor hunnen ijzeren wil doen bui gen willen en die zich verschrikkelijk wre ken op hen, die zich verstouten ze te weder- staan en aan hunne minste begeerten niet volkomen. Hij vertolkte zijne rol op eene wijze, die niet te overtreffen is. Hij heeft eene kloeke schoone stem. Ook heeft hij een ongehoorden bijval genoten. De heer Detersy, in de rol van Simon Barbinski of de arme student, heeft ook onder alle opzichten getoond dat hij een volleerd speler is. Hij kan meesterlijk, het geen hij gevoelt en lijdt, op zijn gelaat en in zijne gebaren wedergeven. Hij is daarbij een goede zanger. De heer Bur gat met de rol van Jan Janicki, tweede student, heeft zeker opper best gespeeld. De andere heeren met eene min belang rijke rol gelast, zullen wij niet elk afzonder lijk bespreken. Wij zullen ons tevreden houden met te zeggen dat allen ons wel bevallen hebben. De dames Gentien, Detaille en Morin heb ben meesterlijk hunne rollen vervuld; hand geklap, bravos en bis bis waren zekerlijk wel verdiend. De andere bijkomende vrouwerolien'jwa- ren ook goed gespeeld en hielpen mede om tot dat wellukken te komen, welke maar aan bitter weinig fransche troepen dees jaar te beurt viel. Geheel de vertooning, tot in de minste bijzonderheden, was dus iets, dat wezentlijk puik heeten mag en dat bij alle toeschou wers den besten indruk achtergelaten heeft. Jammer maar dat die goede uitgelezene Brugsche troep ons zoo laat komt verlusti gen. Jammer, dubbel jammer, zeggen wij den van het tooneel dat den vorigen dag bij hem had plaats gehad; want, voegde M. de C. erbij, veel mannen leggen graag de belachelijkheden bloot, welke hunne vrou wen bij hen ontdekt hebben. Weldra bevond zich het Magistraat der stad IJperen in de tegenwoordigheid van den keizer; Petrus Yan Houtte voerde het woord: Sire, zegde hij, gij hebt ons eene vraag willen toesturen en wij zijn gelukkig deze gelegenheid gevonden te hebben u onze erkentelijkheid en onze genegenheid te be wijzen. Het prachtig gebouw der Laken Halle is aan U, en Uwe Majesteit mag het doen opnemen en naar Madrid vervoeren, op zulkdanige wijze als het haar goed zal schijnen. Wie heeft u dien raad gegeven? vroeg Karei met goedheid. Ik! riep met fierheid meester Pieter Cocqueel uit. En waarom hebt gij mij gisteren dit antwoord niet gegeven Pieter werd rooden kon niet één woord uitbrengen. Antwoord, vervolgde de Keizer, ik wil het, ik beveel het uPieter vond niets beter dan de waarheid te zeggen; hij vertelde zijn weder varen in het lang en in het breed, zonder de minste bijzonderheid weg te laten. Ha! begon de Keizer, toen de Magistraat zijn verhaal geëindigd had, ik dacht dat de stad IJperen onder het beheer stond van man nen; nu zie ik dat zij bestierd wordt door kinderen: ja, ware kinderen, riep hij uit, die door eene vrouw dienen geleid te wor den; die niet kunnen gewaarworden dat mijne vraag slechts eene scherts was! Gaat! Gij zijt kinderen, en ik wil dat u den naam met al deze, die Woensdag daar waren om die kunstenaren toe te iuichen en tot ver scheidene malen toe terug te roepen, dat zij ons van den beginne des tooneeljaars af, niet op zulke degelijke, welgesmaakte stuk ken zijn komen vergasten. Dikwijls had de tooneelzaal veel te klein geweest. Doch, laat ons hopen dat wij ze nog gaan terug zien en dat zij, zoo het tooneeljaar nu te ver gevorderd is, ten minste te naasten jare ons zoo lang niet meer vergeten zullen. WiHems-Fonds, Verleden Zaterdag hebben wij eene aan trekkelijke vergadering in het Willems- Fonds bijgewoond. Iedereen heeft zich hoogst te vreden verklaard over de voor dracht, met zulke prachtige zichten, bij middel van oxyhydrisch licht, opgeluisterd. Wanneer eene tweede. Biljardspel. Onze stadsgenoot,de heer Brouwers (zoon), heeft, op Zondag 16n dezer, den 1" prijs be haald, in den prijskamp op den Biljard, ter herberg Het Kanon, te Meenen. Om zijne mildheid te toonen, heeft hij 5 frank gegeven voor den Penning der Meenensche wereld lijke scholen. Eene goede noot voor den kundigen bil- jaardist en dank voor zijne aalmoes ten voor- deele der thans zoo vervolgde geuzenscholen, 't Is slechten tijd en ze hebben het waarlijk noodig Dichter Gasteleyn. Welke eer voor IJperen! Sedert acht dagen hebben wij het genoegen en geluk Joseph Casteleyn, de nationale dichter en bard van Eekloo, in ons midden te bezitten. Hij heeft zijne laatste dichtwerken bij de vleet verkocht't Is un petit brochure nationale, contenue tous les poésie et les prosas que je Vai écrire depuis une année que jeVhabitéla ville (De Bruxelles). Men wordt verzocht van ne regarde pas les fautes de l'ortographe de eet ouvrage pour raison que la brochure est écrire par le génie d'un homme qui a eu jamais son instruction. We durven er niet meer uit mededeelen, want er is reproduction in- terdite en van processen houden we niet. Militieraad. Gedurende de afgeloopene week hebben alhier de zittingen des militieraads voor ons arrondissement plaats gehad. Onze ooren hebben dus de gelegenheid gehad, door eenige staaltjes van landelijke muziek gekitteld te worden. Gisteren was het de beurt der ijpersche jongelieden. Eenigen om te zien waren het al maats uit de zelfde boerderij sche nen aan eene APPELflauwte te lijden en neurieden weemoedig Requiescant in pace Het geld is UIT de kasse Men kan denken hoe sommige voorbij gangers vreemd opkeken 1 De Fonteinisten. Het is morgen Zondag dat de koninklijke tooneelmaatschappij De Fonteinisten van Gent ons op eene vertooning vergasten van IJpersche kinderen voor immer blijve. Van nu af, zult gij aan uwe kleederen lei banden voegen ter herinnering van den naam dien ik u kom te geven. De Magistraten gingen beschaamd en ontsteld heen. Met hunne blikken ten gronde gericht, trokken zij door de menigte, die op de markt vergaderd was. Niettegenstaande dit avontuur, wilde de Keizer zich billijk en rechtvaardig toonen, met de misbruiken die hem waren aange duid geweest, te doen ophouden. Men kon digde eene eeuwigdurende verordening af, waardoor geen geestelijke, geen kapittel van welken staat of conditie ook, andere tienden mocht heffen dan de sedert 40 jaren be staande. (1) Daarbij werd door geheel de stad uit geklonken dat alwie boeken of werken van den ketterschen Luther bezat, deze zoo gauw mogelijk moest afgeven in de handen van den Magistraat, en dit onder straf van eene zware boete. Deze boeken moesten op eene openbare plaats, door de handen van den beul, verbrand worden. Ziedaar, dames, volgens de kronieken en de overlevering, den oorsprong van den naam van IJpersche kinderen; en, volgens mij, is die oorsprong zóó roemvol niet als Mijnheer de Graaf het ons zou willen doen gelooven. Wordt voortgezet.) (1) Zinspeling op de verklaring door Philips 11, koning van Spanje, in 1565 afgelegd. Mijnheer de Burgemeester, Eene strenge waakzaamheid over de naleving der wet van 22 mei 1878 op liet gebruik onzer taal in bestuurzaken, werd reeds in 1883 door den heer Minister van Binnenlandsche Zaken aan de heeren Gouverneurs der provinciën Antwerpen, Brabant, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen aanbevolen. Die aaubeveling werd herhaald en de bepalingen der wet werden op de duidelijkste wijze opgehel derd in eenen tweeden ininisteriëelen omzendbrief, die in den Moniteur Beige van 5 juli 1884 in beide talen verscheen. De daarin gegevene uitleggingen luiden als volgt Eenige ambtenaren schijnen zich het recht te hebben aangematigd om in ieder bijzonder geval te beslissen of er redenon bestaan tot het gebruik der Vlaamsche taal. Anderen schijnen een verschil te maken tusschen de berichten aan het publick, vol gens hunnen uiterlijken vorm, en te denken dat de wet slechts toepasselijk is op gedrukte mededee- lingen, niet op blijvende opschriften buiten en in staatsgebouwen, noch op geschrevene berichten, die daarin aangeplakt worden. Beide zienswijzen, M. de Gouverneur, zijn verkeerd. Het artikel 1 1 der wet bepaalt uitdrukkelijk dat in al die gevallen, zonder onderscheid, de Vlaauisclie taal dient gebruikt te worden, terwijl enkel de vraag, of ook een Fransche tekst bij de berichten en mededeelingen zal gevoegd worden, aan bet oordeel der bestuurlijke overheid wordt gelaten. Vele ambtenaren in de Vlaamsche provinciën veriseeren in den waan, dat hunne briefwisseling met gemeenten of bijzonderen alleenlijk dan in liet Vlaamsch moet geschieden, wanneer de belangheb benden zulks gevraagd of zeiven die taal in de briefwisseling gebruikt hebben. Zij passen alzoo den regel, volgens artikel 2 1 der wet voor het arrondissement Brussel alleen geldig, verkeerde lijk toe op de andere Vlaamsche gewesten, waar, volgens artikel 1 2 derzelde wet, de ambtenaren die briefwisseling in de landstaal moeten voeren van den beginne af, alsmede in al de gevallen, wanneer de belanghebbende het niet uitdrukkelijk anders gevraagd of zelve de Fransche taal in zijne briefwisseling gebruikt heeft. De laatste van artikel 2, in verband gebracht met het artikel 1, heeft voor gevolg dat in het Vlaamsche land, het arrondissement Brussel inbe grepen. de mededeelingen en berichten aan het publiek moeten worden opgesteld in liet Vlaamsch alleen of in beide talen. Het is niet nooJig tegenover U. burgemeester eener Vlaamsche gemeente, in lange beschouwin gen te trede om de rechtvaardigheid van die be palingen te doen uitschijnen, krachtens welke de Vlamingen, in liun eigen land, ook in hunne eigene taal bestuurd moeten worden, nocli om het belang aan te toonen dat elke Vlaming er in stellen moet om door het Staatsbestuur, ook in opzicht van taal, op gelijken voet behandeld te worden als zijne franschsprekende landgenooten. Doch, ondanks het aandringen van twee opvol gende niinisteriën, wordt die zoo billijke wet nog altijd door talrijke Staatsambtenaars overtreden. Daarom hebben wij het nuttig geoordeeld U, die uw ambt terzelfder tijd aan de keus van uwe mede burgers en aan die van het Staatsbestuur hebt te danken, bijzonder aandachtig te maken op de be palingen dier wet, en den wensch uit te drukken dat gij, door uwen invloed en in mate uwer be voegdheid, het uwe zult bijdragen om, in het belang der ingezetenen uwer gemeente, de naleving van die bepalingen door alle Staatsambtenaren te be komen. Ook drukken wij de hoop uit, Mijnheer de Bur gemeester, dat gij de vrijheid, welke de wet van 22 mei 1878 aan de gemeentebesturen laat, zult gebruiken om in uwe betrekkingen met het Staats bestuur het Vlaamsch karakter uwer gemeente te I andhaven en dat gij, zelf zorg dragende dat alle brieven van uw bestuur aan Ministers enandeie Staatsambtenaars in het Nederlandsch opgesteld worden, uw recht om ook van hen slechts Neder- landsche brieven te ontvangen zult weten te doen gelden daar, waar liet nog zou worden miskend. Aanvaard, Mijnbeer de Burgemeester, de uit drukking onzer hoogachtende gevoelens. Namens het Algemeen Bestuur van het Willemsfonds J. VUYLSTEKE, Voorzitter. AUG. GONDRY, Secretaris-Schatmeester. (1) Handschrift van den kanunnik Ligtevelde, jaar 1520.

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1886 | | pagina 2