Wat moeite zij zich geven. Waarom het regent AfschaffiDg der kermissen. STADSNIEUWS. Sterfgeval. De invloed der haren muts. Boekaankondiging. door geweld, noch door pijniging vernielen de bloedplakkaten van eenen Karei V, de folteringen van eenen Al va en Filips II ■waren niet in staat in iets het protestantismus te belemmeren even als de vervolgingen tegen de eerste christenen volkomen mach teloos waren; om hunne leer te keer te gaan. Maar wat elk rechtzinnig liberaal bij de katholieken bestrijdt, dat is het misbruik van den godsdienst om de verhevenste vrij heden eens volks aan handen te leggen, het in onwetendheid te dompelen, en dat hij voor geene middelen, hoe laaghartig ook, terugdeinst, om dit verfoeilijk doel te be reiken. Kan een vrijzinnig burger of werkman dulden dat zijne meening openlijk door de pastoors in hunne kerk of door de fanatieke schrijvers in hunne dagbladen geschandvlekt worde, dat de priesters in biechtstoel of bij huiselijk bezoeken, vrouwen kinderen tegen het hoofd des huisgezins opruien, om eene school te kiezen, waaruit onderricht, op voeding, enz., totaal verbannen zijn! Mag hij dulden, dat aan de officiëele onderwijzers het brood uit den mond wordt geroofd om te doen plaats maken voor broerkens, non nen eedverbreekende overloopers Zal hij toelaten dat men door dwang en broodroo- verij zijne gezindheid krenke, of dat hij bij de openbare betuiging derzelve, neergesa beld worde? Neen, niets van dit alles. De liberaal blijft verknocht aan zijn land, aan dezes grootste instellingen, maar ook aan zijne vrijzinnige princiepen, hij verfoeit den klerikaal die met godsdienst schermt om bekrompen harten te verschrikken, te mis leiden; hij bestrijdt den katholiek, die in het geheim plannen smeedt om het volk in on wetendheid te houden, en hij zal dien kamp volhouden, zoolang er eene godsdienst, wel ke ook, aangewend worde, om onheil te stichten, het geweten te verdrukken en aan andersdenkenden het leven schier onmogelijk te maken. De sacristijbladen geven zich ongelooflijk veel moeite, om de broederkens van Citeaux en van elders wit te wasschen. Zij halen uittreksels aan van kalote dagbladen van Frankrijk en willen doen gelooven dat er te Citeaux niets gebeurd is, dat dit alles uit vindingen zijn van de liberale gazetten. Nu, wacht maar eenjge dagen, de recht bank is met de zaak bemoeit en men zal alsdan kunnen oordeelen langs welken kant de waarheid is. Het is evenwel zonderling, als er niets ten hunnen lasten is, dat er broederkens zijn die wegvluchten en zich hier in België in een klooster komen verbergen, voorzien van eenen aanbevelingsbrief van hunnen over ste. In afwachting dat de feiten in hun waar daglicht zullen worden gesteld, ontvangen wij uit Soissons, de veroordeeling van eene nog, voor mishandeling van kinderen. Het zal moeilijk zijn om dat te loochenen, maar de kwezelsbladen zullen er niet van spreken. Den 24 juli is Mej. Labalude, in religie zuster H. Cecilianon in het klooster van Soissons, voorde correktionneele rechtbank verschenen. Zestien kinderen zijn door de rechtbank gehoord. Allen zijn door de heilige zuster Cecilia mishandeld en hunne getuigenissen zijn verpletterend voor zuster Cecilia. Het openbaar ministerie heeft de talrijke weerdheden doen kennen door zuster Ste Cecilia gepleegd en hij voegde er bij dat dit goed zusterken, een beul was. Zuster Sle-Cecilia is tot twee maanden gevang en 50 fr. boet veroordeeld. Zij was beschuldigd van hevige slagen aan hare leerlingen te hebben toegebracht. Weet gij lezer, waarom het sinds zeven weken bijna zonder ophouden regent? Neen, dat kunt gij niet zeggen, ehwel het is om dat de liberale dagbladen de broederkens van Citeaux en Soissons hebben belasterd. Het zijn pastoors uit de omstreken van Verviers, die het zondag gezegd hebben. Ziedaar wat de geestelijken aan hunne onnoozele schapen durver wijs maken. Maar dit beeft nog een ander doel. In sommige gemeenten hcefi men boeren aan gewakkerd gebeden te doen en vooral veej offerandenom van den hemel te bekomen dat het zou ophouden van regenen. Maar ondanks die gebeden, blijft het water vallen en de pastoors vinden uit, dat het de schuld der liberalen is. Altijd dezelfde schijnheiligen. Wat mogen onze zwartjes tocli in den weg gelegd hebben bij Ons Ileere? Over veertien dagen werd in alle missen gebeden opdat God de liemelsche sluizen zou intrekken en.... nu is 't erger als vroeger. Wij krijgen dagelijks zoo 'nen ongelooflijken plas water in onze patatenvoren dat het een echte zondvloed gelijkt. In 't kort zit St Medardus op den droogen! Is Djeezeke niet goed gemunt op zijne discipelen omdat hij, over hunne vuiligheden, van alle gewesten met klachten overvallen wordt, zie, daar kunnen wij niets aandoen, wij zijn daar ook over verontwaardigd!... Daarom, was ik in zijne plaats ik liet St Donatus 'ne slinger op de wereld zenden die al de Sodomers van Ronsse, Maltebrugge Citeaux, enz. op 'ne mesthoop zou slingeren.... en kregen wij dan wat overlommerd weder, malsche zonneschijn, dan hadden onze boerkens overvloed aan graan, pataten, dies meer, en dan zouden d'onnoozelen weten dat zij God tergen met hun kroost aan die Broederkens van lief de! toe te vertrouwen. De L'scaut van Antwerpen vraagt de totale afschaffing der kermissen in alle steden en gemeenten van Belgie. Het blad geeft ze uit als dagen van zedeloosheid, verbeesting zatlapperij en ellende voor de huisgezin nen. Alzoo wil de kristelijke gazet de ze gepraal vieren van het klerikalisin. Wanneer men nu eene wet vraagt om alle herbergen af te schaffen en te sluiten. Natuurlijk kan en mag men niet halfweg blijven. Dan zal men misschien den lijd der gebradene kiekens en gestoofde verkens pootjes zien opkomen. Maandag 11. is de heer René de Florisone te Eerneghem, bij Oostende, na eene heel kortstondige ziekte, in den ouderdom van 30 jaren overleden. Woensdag, om 3 ure namiddag, werd voor hem eenen lijkdienst in de kerk van Eerne ghem gezongen en om 4 ure werd zijn lijk met den trein naar IJperen overgebracht, waar liet om 6 1/4 ure in de statie aankwam. Eene groote menigte volk bevond zich aan de statie om den (e vroeg gestorven stads genoot af te halen en tot aan zijne woning te vergezellen. Donderdag morgend, om 10 ure, had zijne plechtige begraving plaats en een lijkdienst van le klas werd ter dier gelegenheid in de Sint-Maartenskerk gezongen. Talloos was nogmaals de toegestroomde menigte, die eene laatste hulde aan den duurbaren doodc wilde brengen. De rouw was opgeleid door de heeren G. en Ed. de Florisone, broeders van den overledene. Vele maatschappijen, met hunne vaandels en eereteekens, maakten deel van den lijk stoet en die overgroote volksmenigte verge zelde het lijk tot aan zijne laatste rustplaats. De heer J. D., Voorzitter der Tooneelmaat- scliappij de Vlaamsche Ster, waarvan de heer René de Fiorisone werkend lid was, naderde, na do laatste gebeden des priesters, tot bij den te vroeg geopenden grafkelder en sprak er met bewogene stem de volgende lijkrede uit: Mijne Ileeren, Dat het mij toegelaten zij, bij den boord van dit gapend graf, in name der Tooneel- en Letterkundige MaatschappijDe Vlaamsche Ster, eene laatste hulde van vriendschap te bewijzen aan den diepbetreurden medebroe der René de Florisone, aan den man wiens deugden en goede hoedanigheden, steeds naar waarde geschat wierden. Te vroeg helaas! is hij aan onze liefde ontrukt. Nauwelijks was zijne ziel vereenigd met die eener ontroostbare echtgenoote, als de onverbiddelijke dood dien band plotseling is komen verbreken. "René was een gulden hart, goed en zacht van inborst; zijne goedheid en zachtheid trokken alle harten tot zich. Wie hem na derde, was door hem vriendelijk onthaald. Men hoefde hem slechts eenen dienst te vra gen, wilde men hem gelukkig zien. Edelmoe dig en gevoelig van aard, vergat hij nooit degenen die lijden. Doch, om naar waarde te kunnen schatten dengene wiens afsterven wij allen betreuren, moest men hem van nader bij hebben leeren kennen, dan hadde men de broederlijkheid van zijnen omgang, de nede righeid van zijn gemoed en de ongeveinsdheid zijns harten kunnen waardeeren. En zeggen, dat een enkele stond genoeg zaam was om dit kostelijk bestaan te ver nietigen Plotseling, bij verrassing werd hij ons in zijnen dertigjarigen leeftijd ontrukt, in de lente des levens, waarin zoo menige jongeling het ideaal zijner droombeelden zou willen zien verwezentlijken. Hij heeft ons verlaten, zonder een woord van vaarwel te hebben kunnen uitspreken, zonder eenen laatsten blik te mogen werpen op de gezellin zijns levens, op deze, die hij zooveel aanbad, als hij ervan aanbeden was. "Goede makker,gij begreept den plicht en de taak van den rijke, gij opendet uwe beurs voor kunst en vooruitgang en sloot die nooit voor armoede en ellende. Hem die van om hoog de daden der menschheid gadeslaat, zal u het loon uwer deugden schenken. - Wij gaan u verlaten, voortreffelijke me debroeder, maar uwe gedachtenis blijft in onze gemoederen voortleven. Slaap zacht in uw te vroeg gedolven rustbed. Vaarwel. De Vlaamsche Ster reikt u eene laatste hand toe. Uw naam zal in gulden letters in de harten barer leden geschreven blijven 1 't Is waar, de heer René de Florisone was een goed, rondborstig en openhertig edelman, die het volk beminde en er door bemind werd. Zijn vroegtijdig afsterven is een ge voelig verlies voor velen. Hij was immer gereed zijnen medemenseh diensten te bewij zen, en de armen zoowel als de welstellenden mochten op zijne hulp en zijne genegenheid rekenen. En wanneer het er op aan kwam den wer ker eenige vermakelijke stonden te laten beleven, dan had hij er zijnen persoon en zijne fortuin veil voor; geene opofferingen en geene moeite vielen hem te zwaar, wan neer het volksvermakelijkheden gold. Wij deelen volop in den rouw en de treur nis, die zijne famielje treffen en wij betreu ren zeer het afsterven van zulke rechtzinnige en.bereid willige volksvrienden. Over eenige dagen wandelde een gendarm buiten de Statiepoort, in zijnen mantel ge wikkeld maar niet voorzien van zijne haren muts. Twee kerels, die hem wellicht voor een gewonen sterveling namen, schoten op hem toe en vroegen hem zijn geld of zijn leven. Het leven te zoet zijnde om het niet voor wat geld af te koopen, wilde de gen darm in zijnen zak gaan om zijn porte-mon- naie uit te halen, maa^ in de beweging die hij deed, ging de mantel open en de twee kerels zagen met verbazing dat zij eenen gendarm voorhanden hadden.. Zonder te wachten kozen zij het hazenpad en lieten hun slachtoffer staan. Zeker zouden zij zulks nooit gedaan heb ben had de gendarm zijn koolbak op gehad, want iedereen weet dat het uitwerksel der haren muls onfeilbaar is bij dieven en moor denaars. ZedelesEen gendarm mag nooit uitgaan zonder zijnen koolbak,wil hij zich niet bloot stellen aan onaangenaamheden die een een- voudigen sterveling kunnen te beurt vallen. Liever zonder wapens dan zonder haren muts, want deze bezit de kracht van het hoofd der Meduse, zij jaagt den schurken eenen heilzamen schrik aan, en boezemt eer bied in voor den vertegenwoordiger der openbare macht. In 1883 gaf het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds het eerste deel in het licht van den Leiddraad bij het onderwijzen en aanleeren der dierkunde door Dr Julius MacLeod, destijds praeparator aan de hooge school van Gent en leeraar aan de normaal school van Brugge. Dit eerste deel, hetwelk de beginselen der A Igemeene Dierkunde be vatte, werd reeds in 1884 gevolgd door een tweede deel, waarin de beschrijving van De Werveldieren werd gegeven. Het nuttige en aanbevelenswaardig werk van Dr Mac Leod, die intusschen werd benoemd tot hoogleeraar in de botaniek te Gent, is thans volledigd door een dezer dagen verschenen derde deel waarin De wervellooze dieren worden behandeld. Een 150-tal ge graveerde figuren verduldelijken den takst. Onder de uitgaven van het Willems-Fonds, waarin zoo veel schoons en nuttigs voor komt, bekleedt Prof. Mac Leod's Dierkunde ongetwijteld eene eervolle plaats. D» schrij ver is volkomen op de hoogte der wetenschap en van hare laatste ontdekkingen. Nochtans verliest hij nimmer de practische eischen van het aanvankelijk onderwijs uit het oog. Het is hem niet te doen om eene uitge breide geleerdheid aan den dag te leggen en den bescheiden lezer ta verbluffen met een aantal hypothesen en bespiegelingen, waarin alleen de man van het vak belang kan stellen en over de gegrondheid derwelke de begin neling geen oordeel kan vellen. Wij prijzen het dus in het werkje van Prof. Mac Leod, dat hij zeer sober is geweest in het geven van zuiver theoretische be schouwingen, als bijv. (blz. 91) de algemeene bemerking over den lichaamsbouw der ge lede dieren. De schrijver heeft getoond een juist begrip te bezitten van hetgeen tot een eerste onderwijs in de beginselen der dier kunde behoort. Daarom ook schijnt dit werk ons volkomen geschikt om als hand boek te dienen bij het aanleeren dezer wetenschap in de middelbare scholen, in de lagere klassen der atheneums en zelfs in de lagere normaalscholen, waar het onder wijs der natuurwetenschappen in de eerste plaats moet gekenmerkt zijn door zijnen eenvoud en zijn practisch karakter. Van deze zelfde grondbeginselen uitgaan de, heeft de schrijver zich, in de beschrijving der wervellooze dieren, wijselijk bepaald bij die soorten, welke meestal in onze stre ken gevonden worden, en die aldus gemak kelijk in het bereik onzer waarneming vallen. Overal waar dit pas geeft, heeft hij eenige belangwekkende mededeelingen ingelascht over de zeden dezer dieren, alsook over het nut of het nadeel, dat zij opleveren voor den mensch. Zoo vermelden wij de uitweidingen van den schrijver over de gedaantewisselin gen en de leefwijs der kerfdieren, over den meikever, de bij, de mier, den zijdevlinder en zijne rups, de gewone huisvlieg, de kak kerlakken, de sprinkhanen, de bladluizen, de spinnen, de kreeften en hunne dischge- nooten, den inktrisch, de mossel, den aard worm, den lintworm, de trichine, de polypen enz. Op meer dan ééne bladzijde vindt de schrijver buitendien de gelegenheid om al gemeen verspreide, doch verkeerde voor stellingen te wederleggen, schadelijke voor- oordeelen te bestrijden, nuttige werken te geven, betreffende land- en tuinbouw, ge zondheidsleer, enz. Eene alphabetische lijst der namen van dieren, enz., die in dit werk vermeld wor den, met de Franscbe benamingen naast de Nederlandsche, en waarin ook de plaatselijke dialectnamen zijn opgenomen, besluit het boek. Prof. Mac Leod schryft over 't algemeen eene zuivere taal, helder en eenvoudig, zooals het aan een wetenschappelijk leerboek past. Basterdwoorden bezigt hij slechts dan, wanneer zij door een algemeen gebruik als gangbaar erkend en ingeburgerd zijn. De uitzondering treft men hier en daar een zin of eene uitdrukking aan, waarvoor de taalkundige den neus moet ophalen. De inwendige bouw van den zuiger is zeer ingewikkeld, en laten wij hier opzettelijk ter zijde. (BI. 9). Dit is voorzeker geen keurig Nederlandsch. Eekele zulke vlekjes doen echter geene afbreuk aan de dagelijke waarde van het boek. Prof. Mac Leod heeft, door de drie deelen zijner verdienstelijke dierkunde, het zijne bijgedragen om een klinkend antwoord te geven op hetdwaze verwijt van onwetende Franschgezinden, dat er namelijk in onze taal geene wetenschappelijke leerboeken bestaan(Kleine Gazet). (HPQ-fci-i.-.-n— (1) Uitgave van het Willems-Fonds, n° 117, Gent. J, Vuylsteke, fr. 1-75. o 8 n i

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1888 | | pagina 2