Eene moedige daad.
Sterfgeval.
Twee plagen
of Doctrinairen en Franskiljons.
West - Nieuwkerke.
terwijl hij in 't water was ontfutselde hem
een jonge dief zijn porte-monnaie, waarin
tien frank en eenige centiemen staken. Toen
de man hem ging aankleeden, werd hij dea
diefstal gewaar, maar de jongen, op wien
zijne vermoedens gevallen waren, was
verdwenen. Aanstonds werd de politie ver
wittigd en de agent Henri Sierens begaf zich
op zoek naar den verdachte. Na twee uren
zoekens ontdekte hij hem, en ondervroeg
den jongen over hetgene hij in den morgend
gedaan had; de knaap werd verlegen en
eindigde met te bekennen dat hij den porte-
monnaie uit den broekzak gestolen had en
hem achter de celgevangenis gaan delven
was. De politieagent begaf zich ter plaats
met den dader, en inderdaad het geld werd
terug govonden, op enkele centiemen na.
De jonge dief zegde zich Gustaaf Domarel
te heeten, elf jaar oud te zijn en leerling der
S4 Aloysiusschool.
Deze week viel een knaap, Camiel Hof,
oud 11 jaar, buiten de Meenenpoort, in het
water, daar waar men thans de vuilnissen
in stort, en zou er ongetwijfeld verdronden
hebben, zonder de tusschenkomst van een
jong meisje, Leontine Van Kemmel, oud 14
jaar, die, niets dan haren moed raadplegen
de, in het water sprong en den drenkeling
redde.
Donderdag overleed alhier de heer Karel-
Lodewijk Ducorney, een man, die om zijn
rondborstig karakter zijne openhartigheid
en zijn minzaam verkeer niets dan vrienden
telde.
Zijne begraving had dezen namiddag om
3 ure in de St. Maartenskerk plaats. Een tal-
rijkeschaar vrienden was toegesneld om
aan den te vroeg weggemaaiden vriend eene
laatste hulde te brengen en een pijnlijk
vaarwel te zeggen.
De rouw werd geopend door den zoon en
de broeders van den overledene; na hen volg
den de overige famieljeleden en eindelijk de
groote menigte vrienden en kennissen van
den betreurden doode. Allen hebben er
aan gehouden de lijkbaar tot aan het kille
graf te vergezellen. Zij zullen den vrijmoedi-
gen en gezelligen vriend nog lange jaren
herdenken.
Het schijnt mij overtollig buiten onze
rangen te treden om de innige oorzaken
van onze onmacht te leeren kennen, en,
als natuurlijk gevolg, den ontzaglijken
invloed der kierikalen op het volk.
De thesis, die ik mij voorstel te ontwik
kelen, heeft zelfs de verdienste der nieuwig
heid niet, doch als men dooven voorhanden
heeft, is men veelal gedwongen hard te
roepen en dikwijls te herhalen. Het werd
inderdaad menigmaal gezegd en toch nooit
genoegdat het doctrinarism en het frans-
'kiljonism de tellers zijn, meer nog dan de
aanhoudende werking der papen, welke
den vrijzin in ons Vlaanderen verlammen
zoo niet dooden.
Ja, doctrinairen en franskiljons, gij zijt
de zedelijke moordenaars van het vrije
gedacht in Vlaanderen.
Allereerst stelt zich de vraag wat een
doctrinair is.
Om dit eigenaardig schepsel nauwkeurig
te bepalen, zouden de zestien kolonnen van
't Weekblad ontoereikend zijn. Doch twee
staaltjes uit den hoop gegaard en in 't alge
meen beschouwd zullen den doctrinair ge
noeg kenmerken en bestempelen opdat de
verstandige lezer volkomen afgericht zij.
Wat al een doctrinair is?....
Ziet, telkens ik mij dit afvraag, woe
len en krioelen mij zoovele gedachten door
de hersenen dat liet bloed mij opwaarts stijgt
en dat ik stellig voor eene beroerte te vree
zen heb.
Wat, bij voorbeeld, al een doctrinair is?...
Luistert:
Een doctrinair is voornamelijk een man
die de verwaandheid heeft zich liberaal te
heeten en die om zich dezer name waardig
te toonen dagelijks zijn ontbijt neemt van
pastoors en drietuiten, nonnen en kasuifels,
paters en paternosters, die, in één woord,
zich voedt met kerkgebroed. II mange du
prêtre, zooals het de klerikale dagbladen in
hunne verontwaardiging roepen.
En meer doet hij weinig of niets. Aan den
godsdienst is hij niet vijandig en zeer dik
wijls kwijt hij trouw zijne zoogenoemde
kristelijke plichten. Naai kerken en kapel
len naar kruiswegen en bedevaarten, naar
preek- en bichtstoel I
Geldt het, onder voorwendsel van ontsla-
ving, de verpaapsching en verkwezeling
eens grooten deels van 't Afrikaansche Vas
teland, zoodra komt de geldzak te voorschijn,
en geheel de doctrinaire pers heft het hosan-
nah aan ter eere van de vrijmaking der
arme zwarten
Vrijmaking?... Zoo heet men een jukver-
wisseling
En de arme zwarten weten niet, dat zij,
ternauwernood van de lichamelijke pijnen
der slavernij verlost, die wreedere folterin
gen zullen kennen die men doorstaat als men
zijn innig geweten gekneld en geketend
voelt
Neen, de arme zwarten weten niet dat
dan, en dan eerst voor hen de strijd zal be
ginnen, die eeuwenlange strijd, wier ram
pen wij maar al te diep betreuren; die strijd,
welke op verre na nog niet voor ons voltrok
ken is
Zóo is de doctrinair op godsdienstig ge
biedEr zijn geene gekruinden genoeg om
zijnen vraatzucht te stillen en hij zendt met
zijn eigen geld dezelfde priesters naar Afri
ka om er hetzelfde werk te verrichten dat
hij hier dagelijks afbreekt en toch schijnt
goed te keuren, door zijne dagelijksche
kristelijke oefeningen.
Dus; noch mossel, noch visch, dat is de
doctrinair
Laat ons nu onderzoeken of de doctrinair
ten minste in politiek of staatkunde wat
trouwer de logiek naleeft.
Recht gesproken, achtbare lezers en om U
eene pijnlijke ontgoocheling te besparen, zóo
de doctrinair op godsdienstig, zoo ook is hij
op staatkundig gebied.
Want hier bevinden wij ons nog voor die
eigenaardigheid die wij zooeven bedoelden
Een behouder of conservateur die vooruit
wil.
Gij begrijpt, achtbare lezers, datuitzulken
dubbelzinnigen toestand slechts dwaasheden
en gekkernijen kunnen voortspruiten.
Want, als wij de politieke geschiedenis
van deze laatste halve eeuw raadplegen,
moeten wij besluiten dat de doctrinair een
conservateur is. Ja,zoodanig is hij het dat hij
het socialism vreest als een ergen vijand en
dat hij de wetenschappelijke socialistische
leer verwerpt als dauwen praat zijner aan-
dacht onwaardig. Kortom, in den grond zijn
bij den doctrinair zooals bij den katholiek de
heb- of ikzucht en de eigenbelangen beweeg
redenen die eenen ruimen invloed hebben op
al zijne daden, op geheel zijnen handel en
wandel. Tusschen den liberalen doctrinair
en den katholieken conservateur vinden wij
slechts dit verschil een onberedeneerde
priesterhaat bij den eersten...
Doch laat ons recht wedervaren aan
wien het toekomt. In zake van onderwijs
werd door de doctrinairen toch iets gedaan
na negen en veertig jaren wachtens maar
een zóó tijdelijk iets dat wij diens gevolgen
nooit zu^en ontwaren.
De doctrinair zegt dat hij vooruit wil
maar dat hij niet kan. Hij blijft in stomme
verrukking voor zijn kruidje-raak-mij-niet,
vóór zijne onfeilbare constitutie, gelijk een
oude kwezel met witte muts en zwarte
oorlappen voor een kalken beeldje.
Doch, dit maakt de rekening van het
volk niet, van het volk dat werkt en slaaft
en honger lijdt... De comedie van het doc
trinarism kon niet blijven durenook
ontstonden opvolgentlijk de vooruitstrevende
of progressistische liberale partij en de so
cialistische of werklieden partij.
De doctrinair grijnst omdat de liberale
partij krachteloos en geschonden ten gronde
ligt, doch in zijne pauselijke onfeilbaarheid
schijnt hij te vergeten dat dit juist aan zijne
ikzucht en werkeloosheid te wijten is.
Noch mossel, noch visch! Zoo was de
doctrinair als politieker; zoo is hij en zoo
zal hij, wij hopen het met overtuiging,
weidra van het politiek tooneel verdwijnen
om plaats te ruimen voor jongere en dappere
strijders, die het bij de ellendige woorden
kramerijen onzer kamerleden niet zullen
laten.
Dat de doctrinairs meestal franskiljons
zijn en de flaminganten op enkele uitzonde
ringen na, vastberadene vooruitstrevers of
progressisten,is een feit dat in 't oog loopend
is voor alwie eenigzins met de personen
bekend is die politiek voeren.
De eerste hoedanigheid dus die wij den
franskiljon onder den neus wrijven is dat hij
een doctrinair is, zoo niet een schreeuwer
zonder daden. Daarbij is niets dat verwon
dert; immers de franskiljon neemt les aan
fransche politiekers en iedereen weet hoe
de vernuftige kerels van chez-nousde staat
kunde verstaan! Doch, die bepaling van den
franskiljon schijnt mij onvoldoende. Weet
gij welk woord het best den aard van den
franschelaarweergeeft? Welnu; het zijn
groote koppen, de franskiljons!
Gij lacht, lezers, en nochtans men kan
ze niet beter doopen.
Hebt gij reeds bij toeval öenen franskiljon
van flaminganten hooren spreken?
Wij, flaminganten, zijn voor die Mes
sieurs, tout bonnement des gens, die niet
weten wat wij willen noch waar wij heen
willen. Welaan, in 't vlaamsch, dat i.nmer
rondborstig is, heet men zulke lieden ezels
of zotten.
Wij vinden er geen bezwaar in dien titel
te aanvaarden op voorwaarde wel te ver
staan dat de franschelaars bekennen dat
zij groote koppen zijn.
Immers die keeren,die de taal van chez nous
bezitten, avee un accent s. v. p. je ne vous
dis qu'ga, die heeren hebben hunne moe
dertaal in afkeer. Zij spotten met het
vlaamsch, die Vlamingen! Dat is een eerste
reden waarom zij groote hoppen zijn
Immers men moet reeds in ruime mate het
génie d'une langue étrangère kennen om
zijne eigene taal te kunnen minachten en te
kleineeren
Zij spotten met het vlaamsch en waarom?
Een der stokpaarden dat de franskiljons
gaarne berijden is het fanatism van Vlaan
deren! Maar, attends, je viens\ Waarom
is Vlaanderen fanatiek?... Is 't uw werk
soms niet, mijue heeren de franskiljons! De
papen die, niet als gij, het spoor bijster
werden, spraken immer vlaamsch aan 't
vlaamsche volk. Et comme qui n'entend
qu'une cloche, n'entend qu'un son, het
volk is en blijft tot nog toe met de papen.
Om uwe eigene lompheid te bespotten,
moet gij dan geen groote koppen zij n
De flamingant hij is een ezel of een zot.
Waarom?
Omdat hij zijne taal en zijne zeden lief
heeft; omdat hij niet, gelijk de franschelaars
het doen, de buitengewone voordeelen ver
zuimt welke gehecht zijn aan de grondige
kennis der nederlandsche taal. Trouwens,
door de plaats welke deze laatste inneemt
tusschen de andere germaansche talen, ver
schaft zij den vlaming een gemak om talen
te leeren, welk misschien geen enkel volk
in zoo hooge mate bezit. Welnu, omdat hij
dien toestand benuttigt, omdat hij, buiten
het fransch dat hij misschien zoo vloeiend
spreekt doch met min bluf dan de eerste de
beste franskiljon, daarom is de flamingant
een ezel en daarom ook is de franskiljon
met zijne enkele fransche taal een groote
hop!
En de franschdolle pers dan?... De Gazet-
te, de Eloüe, de Chronique en meer andere,
die men te Parijs, beiges comme des oies
noemt, (dat zullen ze toch van de vlaamsche
dagbladen niet zeggen) zij zijn immer zoo
kluchtig, cocasses, épatants! Ik heb reeds
zoovele Moederlaliana's gelezen en nooit
heb ik er iets anders dan groot kopperij in
gevonden, ik die nochtans ook van dis
ezels ben!
Gaat voort, overgewaaide kribbelaars,
met uw venijnig werk! Als de maat prop-
pensvolzal zijn, zal de vlaming het vuil van
zich schudden, dat gij op hem hebt gebraakt
Onverschillig aan uwe fransche razernij,
aan uwe fransche frullewereld, aan uwe
fransche zeden, aan uwe fransche étiquette,
aan uwe fransche politiek, aan uwe fransche
realisten vuilschrijvers, zal de vlaming, die
eerlijk en zedig is en wil blijven, alléén
strijden, zonder u, enals'tzijn moet, tegen u.
De tijd is nakend waarop de vrijzinnige
vlaming zal zeggen met den vrijzinnigen
Julius Yuylsteke
Van doctrinairen zonder logiek en frans
kiljons groote koppen, verlos ons, Heer.
Libera nos, a domine. Amen.
Koes Van Riesenaelde.
DE PATROONTJES.
Meermaals heb ik hooren zeggen dat elk
lid van het mannelijk menschdom, bij het
spruiten en het afvallen van 't blad, zoo iets
(ik weet niet wat zulks zijn mag) veel hevi-
gedachten anderen zegden het reeds's anderdaags
luidop. Én de meisjes kunnen lijden, dat er daar
bijwijlen 'n jongen haperen blijft, die niet eenen
kwinkslag het lieele gezelschap verlustigt. Alle
maal prullen; eens lachen en 't nieuws feziken is
geen zonde.
Mieke, weet ge 't al van de zuster van den
katholieken schoolmeester?
Wat is er gaande?
Panne tot over den stcert
Met wien
Ja, ik heb de keers niet gehouden; maar ze
zeggen dat de klokluider wel weet hoe laat het is!
Wel besteed, die leelijke kwezel!
Grietje, uit de bakkerij, komt juist voorbij terwijl
de hennissen aau 't kissevissen bezig zijn en
gaat eens nader uit herieuseteit
Nieuws, Grietje?
'k Weet niks. Iin gij?
Men zegt dat Roze van den molenaar overhoop
ligt met haren vrijer.
Hoe is dat gekomen
Wel, over veertien dagen, op de kermis van
Kniebekeis hij mat eene andere op de lappen ge
weest en heeft er mede gedanst dat het kraakte.
Roze was opgeheft en gaf hem den zak Hij
moest het geen twee keeren hooren, en men zegt
dat hij reeds zijne netten spant rond de Duivenhoe-
ve: er zijn daar drie knappe jonge dochters.
Ja, ja, te stout zijn met 't mannevolk. deugt
ook niet. Hoe lang heeft R.oze verkeerd
'k Zou het zelf niet goed kunnen zeggen; zeker
wel een jaar of vijf of zes
Zoudt ge gelooven dat ze zal ruzie hebben om
'nen anderen te krijgen, en dat ze riskeertvan
over te schieten
'k Geloove 't wel, vervloektWie zou er nog
zot staan achter 'nen afgelehten boterham
Doch ginds schuift de pastoorsmeid, dicht in
haren kapmantel gehuld, langs de huizen en wekt
de nieuwsgierigheid der bablielaarsters op.
Wat mag die nog zoo laat aan 't zoeken zijn
Moet ge dat vragen Afspieden wat er op straat
gebeurt, 't Is schande van zoo rond te loopen gelijk
'n schapershond: ze zou veel beter den ouden pastoor
verzorgen, 'k Heb dezen noen hooren zeggen dat
het maar slap gaat met hem en dat hij het niet lang
meer zal uithouden, 't Schijnt dat hij dezelfde
ziekte heeft als de kosterin, die over twee maanden
begraven is.
Nu ge van de kosterin spreekt, komt er mij
iets anders te binnen: de sloor is ook al vergeten;
ik heb gehoord dat de koster het niet meer uithou
den kan en alle nachten met zijne meid slaapt, 'k
Durf wedden dat er daar binnen zes maanden een
huwelijk uit voortspruit.
Bah Dat kan ik toch lijden: de onderpastoor
slaapt wel bij zijn meissen en die is nog congre
gatiedochter op den hoop toe. Ik kan daar over:
't is menschelijk en de zon moet altemets in
't water schijnen
Goed verstaan! Maar waarom zijn al die kerk
ratten zoo streng op anderen en - doen ze Ons
Heere 'nen vlassen baard aan l
Zwijg, zoo luid niet; anders krijgen we zondag
nog eens onze rekening op den preekstoel en daar
aan houd ik niet; 'k heb al klaps genoeg te huis.
Ik '•precies ook niet; maar 't is maar bij ma
niervan spreken en om m'n gedacht te zeggen. Elk
'nen goên avond I
Wacht, we gaan meê; 't wordt laat.
En het groepje verdeelt zich en verdwijnt in ver
schillende richtingen.
Het naar liefde smachtend Liesje, de dochter van
den ruwen smid, staat beidend nevens de fontein.
Negentien jarenLevenslente! Een kloppend en
minnend hartje onder den golvenden boezem! Tu
rend naar den kant van 't kerkplein, ontwaart ze
eindelijk haren Gust. Hij nadert gezwind. Een
knappe jongen, haar lief!
Liesje
Gust
Twee handen slaan rap in elkaar en twee lipjes
worden nog sneller gekust...
Maar Gust, hoe stout! ziet ons hier niemand?
-Wees gerust, kind. Daarbij iedereen weet dat
we verkeeren.
Ik zeg niet van neen maar 't is voor vader:
anders is het nogmaals een leventje te onzent, gelijk
dien avond dat ik met u van het feest op den Molen
hoek terugkwam.
Dat uw vader mij niet verdraagt, weet ik al
lang; want hij heeft aan een mijner maatjes gezegd,
dat hij mij de beenen afslaat met den handboom,
als hij mij nog bij u in de keuken betrapt, terwijl
hij in de smis aan 't hameren ligt. Maar daarom
laat ik toch mijne liefde voor u niet varen, en ik
versta zelfs niet waarom uw vader jegens mij zoo
barsch en opschietend is. Wij moeten ons voor
malkaar niet schamen.
Kom, Gust, vader is wat heftig, maar goed in
den grond. Hij meent het wel zoo erg niet. Hij
spreekt somwijlen een haastig woord, omdat hij
denkt dat ik te jong ben om zoo volop te vrijen.
"Wie niet met ons is. zal
Bij ons geen vriendschap vinden,
Wij zeggen niets of al
Als echte Vlaamschgezinden 1
Geen Franskiljons hierbij
Die Vlamingen zich hieten
Geen kindren van jesuieten
Die roepenVlaamsch zijn wij
Slechts hij die trouw den voortgang dient
Vrijgeesten tevens Flamingant
Slechts hij is onze vriend.
1 i ii
Meent gij dat ook
Och, zeker neen, beste. Dat weet ge toch:
eeuwige trouw! Ik heb het u gezegd.
Zóó versta ik het ook, mijn liefje. Ik kan het
wel zoo goed niet zeggen als gij, maar ik peis niet
min. Wij houden oprecht veel van malkander en
t is ongelukkig voor ons, dat we elkaar maar
tusschen vier oogen kunnen zien en dan nog
metn hazevel op den rug
Patiëntie, Gust, 't zal veranderen en beteren.
Na lijden komt verblijden. Kom, ik loop gauw langs
het achterpoortje naar huis. Vader en moeder mee-
nen dat ik in den hof ben met m'n zuster, en moest
ik te lang uitblijven, ze zouden het gewaar worden
dat ik weeral bij u geweest ben. Achter de hagen
sluip ik ongemerkt in den tuin.
Wacht, Liesje, ik ga een eindje meê.
Och neen, Gust, ik bid u, eene andere maal als
ge wilt.
Wees maar niet bang, mijn poesje, 'k Zal eens
kijken als er niemand langs 't wegeltje komt. Gauw
maar stil
Gust toch, wees verstandig en ga langs den
kerkweg naar huis.
Kom, kom, zeg maar van ja 't zal zoo erg
niet zijn en niet lang duren....
Ginder, zeer hoog en zeer verre flikkerde reeds
lang de avondster, en toen het klokje uit den toren
tien slagen over liet sluimerende dorp liet galmen,
werd er in den smidstuin een liefdewerk vol
bracht. En indien de zodenbank als naaste ge
tuige kon spreken, stellig zou ze gewagen van
zenuwachtig omarmen, brandende zoenen, onstui
mig bonzende harten, koortsig hijgen en meer
andere dingen.,., g