Een Guit.
Onweders.
Dood van den Heer L de Brouckere.
Kemmel.
Folkloristische praatjes.
hr Myle, gewezen kapitein der dienstdoende
Burgerwacht van IJperen, gemachitgd om
de eeretitels der waardigheid, welke hij zoo
vele jaren inde Burgerwacht eervol bekleed
de, te blijven dragen.
Een guit, die van 't eerste niet dood is, is
■wel zekere de 14jarige knaap M.. onzer stad.
Menigwerf reeds had hij voor allerhande
schurkenstreken een eitje te pellen met de
politie. Over eenige dagen heeft hij wederom
van zich doen spreken. Hij maakte een brief
je op den naam van eenen handelaar uit
Roeselare en ging er mede naar den heer G.,
graanhandelaar alhier, en zegde dezen dat
de Roeselaarsche handelaar aan de statie
wachtte en hem met dat briefje zond om 50
fr., daar hij zijnen geldbeugel verloren had.
Zonder achterdocht gaf de heer G de ge
vraagde som en de guit ging er elders meê
schoonweer spelen. De heer G., die zeker
lijden kan dat de zon in iemands vijver
schijnt, weigert eene klacht in te dienen en
laat den guit gerust een smulpartijtje op
zijne gezondheid doen. Ik ben op 't potje
gezet geweest, zegt de brave handelaar, en
daarmeê is 't uit.
Dat heet, ten minste, filosofisch handelen
en moesten alle gefopten zoo te werk gaan,
de taak van het gerecht zou zonderling ver
eenvoudigd worden.
Dinsdag avond, rond 10 ure, brak er boven
onze stad een hevig onweder los. De regen
viel plassend neèr en de bliksemflitsen en
donderslagen lieten zich niet wachten. De
dibben en kwezelaars sloegen kruisen en
knabbelden gebeden om mondje pek in eenen
mollenpijp te doen kruipen. Doch dat was
wel het' minste; ongelukkiglijk heeft de
donder van zijne perten gespeeld. Hij is op
de hofstede van pachter Lanote, te Dicke-
busch gevallen, toebehoorende aan den heer
J. Gapron, en in een oogwenk stonden huis
en stallingen in laaie vlam.
Aan blusschen viel niet te denken; een
hevige wind joeg het vuur geweldig aan.
Eene koei, drie zwijns, meubelen, huisgerief,
alles werd de prooi der vlammen. De land
bouwer had nog in allerijl zijn geld en zijne
papieren weten te redden en niemand had
gedacht aan een 9jarig knaapje dat, boven te
slapen lag. Het arme kind is in dien vuur
poel te pulver verbrand. Woensdag morgend
heeft men de verkoolde beenderen, een deer
lijk en afzichtelijk verbrand geraamte te
Dickebusch begraven.
Men oordeele over de droefheid der ouders,
die zulke schrikkelijke ramp te verduren
hebben
Woensdag namiddag woedde een nieuw
onweder boven onze streek. Hageisteenen,
zoo groot als heneiëren, vielen bij hoopen en
brachten aan de veldvruchten velerlei schade
toe.
In de omstreken van Westoutre vooral
hebben de boeren groote verliezen geleden.
Al wat daar op de velden stond werd
totaal vernietigd. Er zijn daar groote land
bouwers, die geen halve schoof strooi meer
opdoen zullen. Onnoodig te zeggen dat de
landlieden dier streken plat geruïneerd zijn
en dat de weeklachten uit alle monden op
stijgen. Het is hartverscheurend om zien,
hoezeer het geboerte daar geteisterd is.
Arme boeren
De stad Roeselare komt eenen diepen
rouw te ondergaan door 't verlies van eenen
barer achtbaarste burgers, den Heer Karei
de Brouckere, notaris, die op 6 Juli laatst
in den ouderdom van 64 jaar door eene
schielijke dood te Oostende geslagen word,
hem zelfs den laatsten troost niet laten le in
het bijzijn zijner kinderen te sterven.
Wie zal ooit bekwaam zijn al het vernuft,
al de verdiensten van den voortreffelijken
man te schetsen Wie heeft niet de gelegen
heid gehad hem van nabij te leeren kennen?
Hoeveel, 't zij katholieken of liberalen,
zouden durven beweeren zijne hulp niet in
geroepen te hebben Allen, aan welke opi
nie zij ook toebehooren, waren zij niet met
even veel hoflijkheid, met even veel welge-
I ukken ontvangen
Als notaris heeft hij steeds met eer en
recht zijn ambt uitgeoefend en niet zonder
reden was het dat ztjn kantoor van 's mor
gens tot 's avonds letterlijk bestormd was.
Gewezen voorzitter der Koophandelska
mer, schitterden zijne verslagen altijd uit
door de verhevenheid der gedachten en den
smaak van den opstel.
De Regeering herkende zijne schitterende
verdiensten en verhief hem tot ridder der
Leopoldsorde.
Talentvolle redenaar wist hij in alle om
standigheden zijne toehoorders te behagen
en door zijn machtig en ongekunsteld woord
mede te lokken.
De armen verliezen in hem eenen wel
doener, eenen waren vader. Hoe menig
traan heeft hij in stilte gelenigd 1 hoe menig
gebrekkige uit den nood geholpenvan hem
mocht men zeggen dat zijn linkerhand onbe
wust was van hetgeen zijne rechterehand
gaf. O gij die menigmaal voor den noodlij
denden zijne liefdadigheid inriept, zegt of
gij wel ooit met ledige handen zijt vertrok
ken
De menigvuldige Maatschappijen waarvan
hij lid was wist hij in alle omstandigheden
door zijne geldelijke tusschenkomst en zijnen
invloed te ondersteunen.
Hij was liefhebber der letteren en schoone
kunsten; zijne woning is een echt muzeum
van schilderijen en oudheden van groote
waarde.
Zeer gevoelig aan de verdeeldheid der
liberale partij, verdeeldheid, die de aan
komst der katholieken aan het bewind ver
oorzaakt had, begroette hij onlangs de zege
praal van den heer Janson, die de voorbode
was der samenwerking der verschillige
liberale gezindheden. Hij toonde er zijn
genoegen over met gedurende verscheidene
naeenvolgende dagen het nationaal vaandel
aan zijne woning te laten wapperen.
Tot den laatsten oogenblik zijns levens is
hij de vrijzinnige grondbeginsels getrouw
gebleven en in zijn politiek testament luidt
het eerste artikel dat hij begeerde burgerlijk
begraven te worden. Is zijn uiterste wil mis
kend, de afgestorvene kan er niet verant
woordelijk van gemaakt worden. Niemand,
't zij katholiek of liberaal, laat zich beet
nemen door de rol die men aan zijne over
blijfsels oplegtde openbare meening zal
dezen schandvlekken die den laatsten, den
uitdrukkelijken wil des eerbiedwaardigen
overledenen, niettegenstaande zijne beloften
voor getuigen gedaan en zijnen eed, onder
de voeten trapt.
Wij brengen hier opentlijk hulde aan de
nagedachtenis van M. Karei de Brouckere,
in overtuiging dat elk deftig man. aan
welke politieke opinie hij ook toebehoore,
onze rouwgevoelens mededeelt.
De plechtige leraardbestelling van den
heer Karei de Brouckere heeft Donderdag
morgen plaats gehad. Gansch de stad was
te been en talrijke vreemdelingen hadden
er aan gehouden eene laatste hulde aan
den duurbaren afgestorvene te bewijzen.
Met eerbied trok de treurige stoet van 't
sterfhuis tot aan de kerk; de lijkbaar was
van prachtige kronen omgeven; eene menigte
Maatschappijen waren vertegenwoordigd.
Bij het intredender kerk hield de menigte ger
aan protest in te dienen tegen de schande
lijke handelwijze van diengene die den laat
sten wil van den heer de Brouckere miskend
had en de laaghartige rol der geestelijkheid,
die om eenige franken niet geaarzeld had
van, in tegenstrijd met den uitdrukkelijken
en geschreven wensch des overledenen, zijne
overblijfselen in de kerk toe te laten.
Enkelen slechts traden den tempel binnen,
het allergrootste deel der familie bleef voor
de deur staan. Wij weten uit goede bron
dat overtuigde en rechtzinnige katholieken
het gedrag der priesters laken, omdat zij de
overtuiging hebben dat hun gedrag slechts
den eerbied voor den godsdienst bij de be
volking kan verminderen. Zoo onze geeste
lijkheid meende eene zegepraal behaald te
hebben, heeft zij het tegenovergestelde doel
bereikt; wij kennen overigens priesters, die
gansch onze meening deelen
Drie lijkreden werden op het graf uitge
sproken de eerste in naam der liberale
Vereeniging; de tweede, in naam der aloude
Maatschappij van toonkunde Sinie Cecilia-,
de derde, in naam der Vrijmetselarij, waar
van de heer de Brouckere lid was en die
ook eene prachtige kroon op zijn graf ne-
derlegde.
Tusschen Ko en Free bij het naar
huis gaan van de vroegmis.
Ko. 'k Zal ik ook allicht eens met eene
schale in de kerk rondgaan, want met al die
flauwe boerejaren zit het met ons niet te
breed, en ik zie dat de pastor telkenmale hij
schooit een schoon stuiverken omhaalt.
Free. Ja maar Ko, ge zijt gij geen
pastor. Moest gij met eene schale rondgaan,
meent gij waarlijk dat ge ook zóó wel zoudt
varen
Ko. Waarom niet Free? Ben ik geen
brave man, en weet iedereen niet genoeg dat
ik maar een krot zak ben?
Free. Ge zijt er-niet Ko. Denkt gij dat
de menschen geven omderwille van hetgeen
waarom de pastor zegt dat hij omhaalt Zeg,
hebt gij vandaag ook iets gegeven?
Ko. Ja 'k eenen cent.
Free. Zeg Ko, gaaft gij dien cent voor
den CongoDe pastor beweerde immers dat
hij bedelde voor den Congo.
Ko. Onder ons gezeid en elders gezwe
gen Free, ik gaf omderwille van den pastor,
en niet voor den Congo, die ik slechts bij
name ken. Ge weet, de pastor is een kruis
brave vent, die geen puid zou kwaad doen,
als ge hem overal en over alles heer en
meester laat en in alle omstandigheden danst
'lijk hij schuifelt. Ook, ge weet wie mijn pro-
prietaris is, verders, wij hebben reeds zoo
veel van 's pastors per ten gehoorden
voor eenen cent
Free. Wij zijn er. Gij gaaft omderwille
van den pastor. Ik ook heb eenen cent gege
ven omderwille van den pastor, en hoeveel
anderen nog gaven voor dezelfde reden?
Moet ik zeggen omtrent allen of allen, zou ik
ver van de waarheid wezen?
Ko. Dat de menschen geven om zijnent
wil of niet, doet niets ter zake, de pastor
palmt maar altijd in. Hebben is hebben, en
krijgen is de kunst, Free, en die kunst ver
staat de pastor maar al te wel.
Free. Hebt ge nog nooit gepeinsd Kotje,
waartoe al dat geschooid geld dienen moet
Ik zeg al dat geschooid geld, omdat hij
gansch het jaar door op onze beurzen komt
kloppen.
Ko. Ik heb mij altijd ingebeeld dat dit
geld diende om smakelijke feestmalen te hou
den en lekkere flesschen wijn te ledigen.
Free. Ik ben van een ander g«voelen,
Ko. Voor wat zijn brassen betreft, moet hij
overkomen met zijne jaarwedde en hetgeen
hij ontyangt voor gelezen en gezongen mis
sen, voor kleine, middelbare, groote en so-
lemneele uitvaarten, en voor honderd andere
dingen, meestal zonder naam.
Ko. Wat doet hij dan met al het geld
dat hij gedurig rondschooit, nu voor den
Congo, dan Yoor de kerk van Dadizeele, an
dermaal voor de katholieke universiteit, nog
andermaal voor Sint Pieterspenning, enz.
Free. Zie, Ko, al dat geld komt in de
kiezingen te pas, verstaat ge mij De Congo
is een nieuw voorwendselGod weet wat de
pastor nog al zal uitvinden vóór de kiezing
van 't naaste jaar, want voor die zal er geld
noodig zijn, gelooft me,het zal spoken
in 't kalotekamp.
Herinnert ge u niet meer hoe die partij
met list en logen in 1884 aan 't bewind
kwam Zij ging de belastingen op den tabak,
de belastingen op den genever en wat weet
ik al, afschaffen, meer nog, de gebraden
kiekens gingen in den mond van den ver
drukten werkman en boer vallen, maar dat
waren beloften, beloften die zij in geener
deelen volbracht hebben. Zij ging de belas
tingen afschaffen, en wat werd er gedaan
Alle belastingen bleven behouden en nog
nieuwe werden gelegd, onder andere de fa
meuze belasting op het vee die ons zooveel
loopingen en ongemakkelijkheden op de nek
halen
Over die kwestie zou ik zooveel moeten
zeggen dat ik er in eenen dag nog geen einde
zou aan zien.
Ko. 't Is zoo, Free, we zijn gefopt ge
weest en we zijn het nog altijd God gave
dat we aan die fopperijen welhaast een einde
mochten zien
Free. Dat zal komen, Kotje. Geen din
gen blijven eeuwig duren en bijzonderlijk
geene menschenfopperijen als deze waarvan
België ten huidigen dage het voorwerp is.
Ko. Zouden wij niet gemist hebben met
in de schaal te leggen
Free. Zekerlijk, Ko, maar....
Ko. Ja, maarde pastor is zulk een
brave vent die noch haat noch wraak ke ut
(le vervolg.)
In ons eerste praatje hadden wij ons voor
al met den dondergod Thor bezig gehouden,
zonder echter desaangaande alles te kunnen
zeggen wat we wisten. Van plaatsgebrek
moet er dikwijls rekening gehouden worden,
vooral in een weekblad gelijk het onze.
Hernemen wij nu de onderbroken cau
serie:
Het geloof aan dondersteenen, elders
donderhamer, die bij onweer uit de lucht
vallen, bestaat nog in Brabant en kan heel
wel doorgaan als een overblijfsel van Thor's
eeredienst. Volgens Grimm valt die wig
[Keil] diep in de aarde als het bliksemt, en
stijgt bij iederen donderslag een weinig naar
boven, zoodat zij na zeven jaren weder aan
de oppervlakte geraakt. Zoo 'n steen, in huis
bewaard, wordt als talisman beschouwd en
ook een weinig als barometer, dewijl hij bij
een naderend onweer begint te zweelen.
Ook in Klein Rusland bestaat nog die mee
ning nopens den pijl van den donder en
wanneer de Christenen verzuimen amen te
zeggen, verspreidt de duivel zich op aarde
onder vorm van pik (bl. 7 van M. de Bom's
studie).
Zc u het volk daarmede de donderbeitels
niet willen beduiden? Aldus noemt men de
wig- of kegelvormige steenen, welke aan de
ruwe volksstammen, die weleer ons wereld
deel bewoonden, tot wapens hebben gediend
en nog wel in den grond gevonden worden?
Thor's naam is blijven voortbestaan in
Donderdag, vijfde dag der week, alsmede
in het Duitsch Donnerstagin het Engelsch
Thursday en het Zweedsch Thorsdag. De
unite Donderdag in de week vóór Paschen,
heet men ook de[n) groene(n) Donderdag
Was het, vonden wij ergens, omdat men
wellicht gewoon was alsdan de eerste groen
ten te eten? Althans hebben de eieren, op
dien dag gelegd, voor sommigen eene bijzon
dere kracht tegen donder en bliksem 1 Vo-
dana bl. 111). Wat eene hen al in zich
draagt, he
Dewijl het vergelijken met het gerucht
van den rollenden wagen, bij het vernea?'
van dondergerommel, nog bij velen besta
en aanverwant schijnt met Thor's bron2.
voertuig door twee bokken getrokken rZ
de schrijver te recht (bl. 11):
r=« Gold het inderdaad eene survivance va
den eeredienst onzer voorvaderen, dan Z,,S
er in waarheid, wel reden zijn, om ver^
baasd te staan over den indruk, welkend,"
Mythen der Noordsche Godenleer op 0n2
voorzaten hebben uitgeoefend, als menon'
merkt, dat, na zooveel eeuwen nieu^j
beschaving en nieuwe zeden, er nog yer
rassende sporen van dit aartsvaderlijk
loof te ontdekken zijn -
In M. de Bom's opstel treffen wij een
sprookje en eenige sagen aan. In volkskind
verkiezen wij soortgelijke litteratuur, omdat
zij beter dan een kort spreekwoord, weer.
rijmpje of kinderlied allen zeer belangrijk
wel is waar den verteller toelaat een ge.'
dacht te geren van den vindingsgeest, innig9
gevoelens en geloof des volks. Zoo weerstaan
wij den lust niet onderstaande sprookje jn
zijn geheel op te nemen; het wordt heden
nog in West-Vlaanderen verteld en zal ook
in Ons goede Vlaamsche Volk verschijnen
Van toen Onze-Lieve-Heer nog jong was.
Toen Onze-Lieve-Heer nog jong was, toon-
de hij zich bijzonder slim en stark. Daarbij
was hij niet lui gevallen en deed hij flink
zijn best om eerlijk aan zijn broodje te ge.
raken.
Hij begaf zich vooreerst bij eenen smid,
wien hij vroeg, om als gast aangenomen te
worden. Deze, een kaerel 'lijk een boom,
schoot in eenen luiden lach, als hij hem zag',
want zei hij, zoo 'nen mageren Anne als
Ons-Heer had hij nog nooit gezien 1
Dat 's waar, zei Ons-Heer, ik ben
van de vetsten niet. Maar schijn bedriegt,
weet ge wel, en de kap maakt den monnik
niet. Daarbij, al zeg ik het zelf, ik kan rede
lijk goed mijn man staan, als't moet zijn.
Veel loon vraag ik niet: een jaar lang wil ik
alleen voor den kost dienen, als ge mij, in
vergelding, op het einde een hamer wilt laten
maken en vier bollen, zoo groot alsikze
dragen kan. Neemt ge dat aan
De smid dachter is niet veel bij te ver
liezen Komaan," zei hij, "gij wordt mijn
man
En Onze-Lieve-Heer trad in dienst, werkte
vlijtig in de smis en leerde veel aan zijn baas
dat deze zelf niet wist.
Als het jaar om was, maakte Ons-Heer zijn
hamer en zijn vier bollen, zooals het overeen
gekomen was; ja maar, hij maakte die din
gen zoo ongemeen groot, en hij bezigde zoo
veel ijzer, dat heel de smidse ledig was ener
geen stangsken meer overbleef, een spelde-
kop groot
Wat -—is dat altemaalGauw,
mijn deur uit! schreeuwde de baas, zoo
kwaad als een huis. En Ons-Heer, die het
zich geen tweemaal liet herhalen, trok er
welgemoed van^door, voorzien van zijn ha
mer en zijn .ijzeren bollen, die hij droeg, net
of het er van geknauwd papier waren ge
weest.
Nu ging hij zich aanbieden bij eenen wa
genmaker.
Zoo'n teer manneken als gij spotte
deze weeral. Ga liever naar huis, ventje,
moeder bakt vischkens
Lach niet zoo gauw, baas, astem-
blieft! zei Ons-Heer, heel sterk zie ik er,
op 't eerste zicht, niet uit, dat moet ik belij
den ik ben fel goed van aannemen naar
stig zal ik mijn werk verrichten; anfeng
ge zult over mij geen klagen hebben. Daarbij,
ik vraag geen looneen jaar lang wil ik u
dienen, als ge mij maar den kost wilt gunnen
en mij toelaat na een verstreken jaar, een
wagen voor mij te maken, zoo groot als ik
hem kanjtrekken.
Allo, kom dan maar binnen. En
de man pinkte tegen jzijn andere gasten, als
wilde hij zeggenwe gaan nog lachen, jon
gens 1
Ja maar, Ons-Heer deed zoo goed zijn
werk en gedroeg zich zoo voorbeeldig, dat ze
er altemaal stom van stonden.
Het jaar liep ten einde, en Ons-Heer
maakte zijn wagen. Seemenis CredoDaar
gebruikte de deugniet al het hout, dat in de
werkplaats te vinden wasgeen spaanderlje
bleef er over
Gij dittegij dat te i riep de verbolgen
wagenmaker. Scheer u hier vandaan, of ik
doe een ongeluk
Ons-Heer zei niets, maar hij raapte zijn
klikken en zijn klakken, rolde zijn bollen
en zijn hamer den wagen op en trok met dat
alles heel serieus op weg.
Ditmaal kwam hij bij een paardenfokker
te recht, die dertig halfwilde paarden bezat,
welke nog niemand had kunnen temmen,
zoo bang was iedereen er van. De man loof
de vier der paarden uit aan dengene, die de
beesten mak zou krijgen.
Dat is een kolfken naar mijn hand, dat
gaat me zei Ons-Heer, en hij nam h®1
waagstuk aan.
Niet veel tijd had hij vandoen om de dieren