De Briefdragers
STADNIEUWS.
Eene vraag tot antwoord.
Park aan de statie.
De Oud-Pompiers naar den Vijver.
Brand.
Burgerstand der Stad Poperinghe.
Ploegsteerfc.
Tentoonstelling van 1897
Sagen uit Brugge.
alle menscbelijke pogingen ingesteld om den
Almachtige en Alwijzen Heer te helpen in
het bekeeren van allerlei verdwaalden of
verstokten? Hebben wij niet de zondagrust
met haren nasleep van ontriggelingen en
andere spoorwegrampen, die tal van zielen
naar den hemel helpen? Hebben wij niet het
verplichtend, godsdienstonderwijs, dat be
looft ons katholiek België tot een geheel
kwezelnest te hervormen?
Van straffe kan er dus geen sprake zijn,
dat ware al te kras
Maar indien de arm des Heeren niet uit
gramschap dreigde, en het niet noodig was
Hem te vermurwen dan is het uit verre
gaande onverschilligheid of uit lamlendig
heid jegens de belangen der arme, ongeluk
kige boertjes, dat de hemeldragonders het
zoolang uitstelden den regen te commandee-
ren hierboven.
Wij willen niet zeggen, dat zij van dat
bidden om regen niet veel meer van gewa
gen omdat de onnoozelste buitenlieden zei
ven beginnen te vatten, dat zulks immer
komedie was, maar 't zou er beginnen aan
te gelijken.
zijn toch zeker wel van de nuttigste bedien
den van gansch het landtevens zijn het
ook die, bij de groote verantwoordelijkheid
welke hun ambt medebrengt, nog het karig-
ste betaald worden.
Het verwondert ons geenszins dat het gou
vernement door hen met vertoogschriften
waarin zij verhooging van bezoldiging vra
gen als bestormd wordt. Uit alle hoeken
des lands, alsof zij elkander afgesproken
hadden, komen dezelfde billijke vragen toe.
Zal het hun helpen? Zal het gouverne
ment inzien dat de nederigsten soms wel de
noodigste beambten zijn?
Denken de bestuurders, wanneer zij in
een gemakkelijken leuningstoel, bij een ge
zellig vuur, uitgestrekt liggen, wel eens na,
dat de brievendragers door vorst, sneeuw,
hagel en wind, bij nacht en bij dage moeten
hunnen dienst verrichten, en altijd te duch
ten hebben van, vooral in den buiten, aan
gerand en de waarden, waarvan zij dragers
zijn, afgenomen te worden?
Weten die groote heeren niet dat, terwijl
zij, in heete zomerdagen, onder lommerrijke
boomen eene aangename koelte zoeken, dat
dan de brievendragers zich in schuim en
zweet loopen om de brieven uit te reiken
die de kooplieden verrijkt, die de bedrukten
troost, die de verliefden gelukkig maakt
Neen! zoo denken zij niet; want dan zou
men spoedig verbetering bespeuren in den
geldelijken toestand van deze nederige maar
nuttige bedienden.
Toezichters van dit, bestuurders van dat,
worden al vet-betaald en verrichten weinig
of niets, en het paard dat de haver ver
dient, sterft van honger.
Het Journal d' Ypres verklaarde over
eenige dagen dat het nieuwsgierig was te
vernemen hoe de Strijd het aan boord had
gelegd om bijna nauwkeurig het onder
zoek te verhalen welk gedaan was geweest
in zake van den toeziener Voet van 't wee-
zenhuis.
I-Iierop antwoordde onze confrater dat hij
snelschrijvers ten zijnen dienste had, alsook
opstellers die met een uitmuntend geheugen
waren begaafd en die daarenboven zeer
nieuwsgierig en soms onbescheiden zijn.
u ja, roept nu het Journal d' Ypres uit,
gij hebt dit alles, maar gij hebt vooral
onbescheidene liedengij hebt er zelfs die
onbescheidenheden doen begaan door per-
sonen die vreemd zijn aan uwen opstel-
lingsraad en wier plicht het is u niets
mede te deelen. En opdat iedereen ons zou
verstaan en u ook verstaan zou, zeggen
wij u rondweg dat gij naar de grefffe de
klad der zitting zijt gaan uitschrijven en
alzoo misbruik hebt gemaakt,.van het ver-
trouwen van een jonge bediende.
Welnu indien deze laatste veronderstel
ling waar is, wij bekennen dat het niet zeer
kiesch ware, maar op onze beurt hernieu
wen wij de vraag die het Journal d' Ypres
nog nooit beantwoord heeft, hoe het moge
lijk is dat een bewijsstuk, zooals de mira-
kuleuze kogel van J. Baus, een wandelings-
ke kan ondernemen van de greffle naar den
Boe, zonder dat een onbescheidene zich er
mede bemoeit. Want men zal toch bekennen
dat snelschrijvers hier niet in het spel zijn.
Godvruchtig Journal, vooraleer te be
schuldigen tracht eerst te weten wat er in
uwe omgeving gebeurt. Geef voldoening aan
de vragen die u gesteld worden eer gij u
het recht aanmatigt anderen te ondervra
gen.
Doch wij weten het voorop, gij zult zwij
gen dat gij zweet, om niet een uwer ver
kleefden te moeten beschuldigen.
Wat het toch is van huichelaars I
Vroeger waren wij gelukkig vast te stel
len dat onze bazen een mooi park gingen
aanleggen op den opgevulden grond nabij de
statie. Dat moest onze stad een lief, aange
naam en bevallig uitzicht geven langs dien
kant.
Dat werk is nu reeds ver gevorderd, maar
veel van onze geestdrift is ook reeds naar de
maan.
Het is een broddelwerk, dat men daar
verricht. Men legt maar wandelpaden, gras
perken en boschjes aan, op goed valle 't uit.
Er is noch plan, noch perspectief, noch sa
menhang, noch omlijsting in te vinden. Het
beteekent volstrekt niets en zal alwie eenigs-
zins kennis heett van plantages, parken en
hoven medelijdend de schouders doen opha
len, als men niet in een luiden schaterlach
uitbarst. En zeggen dat men al onze zuur
verdiende duiten in zulken hutsenpot ver
brast
Waarom dat werk aan geene mannen ge
ven machtig van dit vak, het ontbreekt in
Yperen aan geene gediplomeerde hofbouw
kundige. Zij ten minste zouden voor 't zelfde
geld iets vervaardigd hebben weerdig door
vreemdelingen aanschouwde worden, ter
wijl nu, och heere! eene wildernis met we
gen, die meer kosten zal, als door vakman
nen vervaardigd, en dat noemen zij een
schoon werk. 't Zijn me de leeuwkens, die
ons tegen wil en dank besturen I
Het uitstapje, dat de Maatschappij der
Oud-Pompiers Maandag 11. naar den Vijver
gedaan heeft, mag met reden een schoon en
aangenaam feest geheeten worden.
Van 2 ure 's namiddags was het een ein-
delooze stoet vanaf de statie tot het Vijver
huis; wel menschen hielden er aan
aan dit feest deel te nemen en zich eens
terdege te vermaken.
Doch verklaren wij ons: die 61 men
schen zouden wel op SÖOO mogen
geschat worden, hetgene een groot profijt
is geweest voor al de neringdoeners van het
Koophandelskwartier, de Kruisstraat, de
Muizenval, het Hemelrijk en den Vijver.
Overal was er volk in overvloed en verkoop
in evenredigheid. Daarbij het schoon we
der, een oprecht geuzenweêr begunstigde
dit feest en de vroolijkheid was op ieders
aangezicht te lezen.
Of er gesmuld en gedronken werd, hoeft
men niet te vragen, vooral wanneer het
doer Mad. Pauline gereed gemaakt is valt
er geen twijfeldaar zij reeds jaren lang be
wijs gegeven heeft van hare kunst in 't ko
ken. Een gul proficiat voor Mad. Pauline.
Daarenboven, builen de mondbehoeften die
op den Vijver te verkrijgen waren, trof men
nog een twintigtal krameniers aan waar
men zijnen eetlust kon voldoen.
Zaterdagavond om 8 ure, ging de nood
klok aan 't kleppen en in een ommeziens was
heel de stad te been. Een brand was uitge
borsten ten huize van Mev. We Coffijn en
kinders, schilders, Elverdingestraat, 15.
Door licht ontvlambare stoffen aangehitst
vormde heel het dak welhaast eenen vuur
poel en de vlammen stegen hoog in de lucht.
De brandweer was nog al gauw ter plaats
en ging aan 't blusschen. Na een uur was
men het vuur meester; maar gansch het bo
vendeel van het huis was verdwenen en al
wat binnen was, heelemaal bedorven. De
schade is zeir aanzienlijk en door verzeke
ring gedekt.
BURGERSTAND
van den 22 tot den 29 Mei 1896.
Geboorten.
Mannelijk geslacht, 9. Vrouwelijk id. 5.
Huwelï j ken
Decrock Emile, daglooner, en Lahaye
Emma, kantwerkster.
Duflou Valère, metser en D« Coninck Fé-
licle, huishoudster.
Petteloot Amand, stoker en Durnez Phi-
lomene naaister.
Denutte Auguste meubelmaker, en Bou-
schaert Eudoxie, kantwerkster.
Dehaerne Julien, schaliedekker en Jacques
Marie, naaister.
Michiel Adolphe, kleermaker, en Ruffelet
Céline, naaister.
Laconte Georges, plafoneerder, en De-
thoor Marie, naaister.
Wolters Charles, wever, en Knockaert
Emma, kantwerkster.
Missine Firmin, daglooner en Ingels Marie
kantwerkster.
d'Haene Camille, schrijnwerker en Bon-
duwe Helena, strijkster.
Overlïjtlens.
Tant Marie, 48 jaren, zonder beroep, echt-
genoote van Laheye Théophile, Lange Thou-
routstraat.
Devos Pélagie, 75 jaren, zonder beroep,
echtgenoote van Vanacker Leonard Thou-
routstraat.
Vancrayelynghe Cathérine, 78 jaren, zon
der beroep, weduwe van Vergracht Amand,
Langhe Thouroutstraat.
Lievens Virginie. 69 jaren, zonder beroep,
weduwe van Boyaert Frangois, Meenestraat.
Kinderen beneden de 1 jaar.
Mannelijk geslacht, 0. Vrouwelijk id. 2.
van den 21 tot den 28 dezer maand,
GEBOORTEN."
Mannelijk 4. Vrouwelijk 4.
HUWELIJKEN.
Hilaire Deraedt, schoenmaker, en Emma
Wulleman, naaister, beide te Poperinghe.
Ferdinand Waterbley, metser te Westoutre
en Maria Riem, dienstmeid te Poperinghe.
Sterfgevallen.
Botté Louise, werkvrouw, 41 jaar, echt
genoote van Adolphe Durie, Meessenstraat.
Henri Deman, 69 jaren, werkman, echt
genoot van Juliana Vancoillie, Wijk E.
Petrus Glabeau 71 jaar, rondleurder, echt
genoot van Marie Malesys, Wijk C.
Zaak Parrein en Hoet.
Onze lezers zullen zich noch wel herinne
ren dat wij in ons nummer van 21 Maart 11,
een artikel geschreven hebben, over den
twist die er ontstaan was onder den jacht-
bewaker Parrein en den landbouwer Hoet.
Parein was laatst samen uitgegaan met
den werkman Hoet, had met hem verschei
dene herbergen bezocht. Rond 8 ure 's avonds
de herberg van Wulverghem verlatende,
trokken de twee mannen den weg van Wyt-
schaete op, toen er twist onder hen ontstond.
De jachtwachter Parein die zijn geweer
mede had, sloeg zoo geweldig met den kolf
op het hoofd van Hoet, dat het wapen aan
stukken sprong. De zaak werd niet rucht
baar gemaakt, maar eenige dagen nadien
verergerde de toestand van Hoet, dat hij ge
dwongen was eenen doktor te raadplegen,
en eenige dagen nadien aan de gevolgen zij
ner wonde overleed, 't Is alsdan dat het on
derzoek begonnen werd hetwelk uitliep op
de aanhouding van Parein. De justitie hield
zich met de zaak bezig, en Vrijdag der ver
ledens week, heeft zij uitspraak gedaan als
volgt:
Theodoor-Amandus Parein, jachtbewaker
te Ploegsteert beticht van aan Bernardus
Hoet, landbouwer te Wulverghem een slach
met een geweer te hebben toegebracht, die
de dood veroorzaakte, de rechtbank veroor
deeld hem, in eene gevangzitting van 7
maanden, en eene schadevergoeding van
900 franks.
Voor de tentoonstelling van Brussel 1897,
bereid men gelijk men weet, een boekje van
10 franks bons, inhoudende een coupon aan
den ijzeren weg recht gevende aan den dra
ger van 50 ten afslag op het gewoon reis-
kaartje en 10 ingangsbrieftjes voor de ten
toonstelling. Een confrater voegt er bij dat
dit boekje recht van ingang zal geven met
met 50 ten afslag, in verschillige behou-
dene plaatsen van den hof en in 't park van
Tervueren.
(Vervolg).
IV.
De Brugsche Zotten.
Verscheidene legenden verklaren den lap-
naam der Bruggelingen
a) Zoo lieten de inwoners Keizer Karei
niet met vrede, vooraleer hij er in toestemde
binnen hunne veste een gekkenhuis te laten
bouwen. Men werd het echter niet eens over
de plaats, waar het nieuwe gesticht zou op
gericht worden en de zaak werd op de groote
markt zoodanig druk besproken, dat men
er bijna handgemeen werd. Keizer Karei
kwam er toevallig voorbij en sprak bij het
zicht van dit vischwijventooneeltje: Kom
aan, Bruggelingen, sluit de poorten uwer
stad en gij zult het schoonste zothuis der
wereld hebben
b) Eene variante op de vorige
De Bruggelingen wilden een zothuis hebben
en de bouwmeester moest tegen eenen vast-
gestelden dag met zaak klaar wezen. Toen
nu de tijd begon te korten en hij nog geen
begin maakte mei de onderneming, werd hij
ten stadhuize ontboden. Weest niet bang,
sprak hij geruststellend tot de Schepenen,'
alles zal ten gepaste tijde in orde wezen...
Den vóóravond van den bepaalden dag had
hij echter nog de hand aan het werk niet
geslagen maar des nachts deed hij de zeven
stadspoorten toemetselen en zegde den vol
genden morgen tot de verbaasde Brugge-
ingen Kijkt, daar hebt ge nu een groot
zothuis, waarin er voor allemaal plaats is
c) Omstreeks 1565 had er te Brugge eene
buitengewone processie plaats en om het
getal deelnemers zooveel mogelijk te ver
meerderen, deed men er al de kostgangers
der liefdadigheidsgestichten in voorkomen,
tot zelfs die uit het krankzinnigengesticht
doch deze laatsten maakten het zoodanig
bont in den godvruchtigen stoet, dat de uit
den buiten toegestroomde menigte het uit
schaterde van pret en 's avonds huiswaarts
trok met de overtuiging, dat al de Brug
gelingen zot waren. En allengs verspreidde
zich die meening heinde en ver.
d) Er had een Landjuweel te Brugge
plaats en, als naar gewoonte, was er ook
een prijskamp voor de narren der mededin
gende gilden.
De zot van eene der Brugsche maatschap
pijen was op de gedachte gekomen het spel
al wat de(neerste(n) doette spelen. Hij
liep voorop, sprong, danste en bedreef dui
zend snakerijen, welke door den ganschen
narrenstoet nagebootst werden.
Toen nu de gekken ter Groote Markt
kwamen, begaf de Brugsche zot zich regel
recht naar den Halletoren, waaraan hij eene
reusachtige touwladder had laten vastmaken.
Hij klom naar boven, alle drie of vier sporten
door een anderen nar gevolgd en toen allen
plaats genomen hadden, kreeg hij eenen
Breughelschen invalhij maakte zijne broek
los excuseer, lezer! en ontlastte zich
van een onnoembaar iets op zijne onder hem
staande collega's in gekheid. De anderen
deden beurtelings evenzóó, terwijl de toe
schouwers tranen lachten maar wat de
legende vergeet te zeggen, is, hoe de nar, die
met een echt gekkenstoïcism op de onderste
sport gebleven was, de grap wel zal gesmaakt
hebben...
Dat na zulke gemeene streek de Brugsche
zot primus was, schijnt meer dan natuurlijk
V.
Het Waterhuisje.
Ieder Bruggeling kent het tusschen de
Smeden- en Bouveriepoorten gelegen Water
huisje. Vroeger, zoo gaat de sage, woonden
daar twee kruisbrave oude luidjes, Jan en
zijn wijfje, Soetekin. Zij sleten er een geluk
kig leven, toen er tuin op zekeren keistdag
een groot wonder geschiedde.
's Nachts had het gesneeuwd, gesneeuwd,
ja, wel vijftig voeten hoog en het huisje der
oudjes, dat in de diepte der vesting lag, was
schier heelemaal, tot aan het dak, onder de
witte vlokjes bedolven. Jan en Soetekin
vermoedden niets, maar vonden het zonder
ling dat zij hun ganschen roes hadden uitge
slapen en het nog geen dag werd.
Naar 't eerste lichtstraaltje lagen dus
UU CKVC
1 i HP4.I i
K»—
TT-r—run-B-tt a cingagmiw