De opvoeding der weesmeisjes.
STADSNIEUWS.
Burgersbond.
Een vermaarde Yperling.
Vlaamsche Ster.
der baan het stelsel toe te passen dat w^rd
aanbevolen door mijn achtbaren collega, den
heer Nolf?
Ziehier de tweede vraag:
't Schijnt dat er een ontwerp ter studie
ligt voor het leggen van een kiezelweg tus-
schen Rijsel en Oostende, over Meenen en
Thourhout. Dat ontwerp betreft een gekas
seid baanvak tusschen Rijsel en Meenen, dat
maar in kiezelweg zou kunnen veranderd
worden mits tusschenkomst van de Fran-
sche Regeering. Die wegloopt daarenboven
door volkrijke gemeenten waar het verkeer
met motorkarren gevaar oplevert en vertra
ging vergt.
In gemeen overleg met mijnen collega,
den heer Nolf, vraag ik den heer minister
of hij niet denkt dat het beter ware Rijsel
met Oostende te verbinden door eene baan
van gemengden aard over Waasten, Yper,
Diksmuide, Nieuwpoort, Middelkerke en
Oostende? Deze richting zou het bezwaar
vermijden van het 't verkeer op kasseiweg
tusschen Rijsel en de grens daar er reeds
een kiezelweg loopt van Rijsel op Waasten
en zou alle tusschenkomst dor Fransche
Regeering nutteloos maken. Bedoelde rich
ting zou daarenboven 't voordeel opleveren
aan de touristen uit Frankrijk de kunstschat
ten te doen kennen van de steden Yper,
Diksmuide en Nieuwpoort, en hun tevens de
gelegenheid verschaffen onze kusten te be
wonderen tusschen Nieuwpoort en Oostende
terwijl de weg over Meenen, Thourout en
Oostende al zeer weinig aantrekkelijk is.
Onderstaande artikel nemen wij uit het
Weezenblad van 0 januari j. 1. n°4.
Hoewel dit artikel, geschreven door een
geloovige, niet heel en al aan onze zienswij
ze beantwoordt, toch geeft het wenken en
gedachten terug, die w ij vroeger in Het
Weekblad plaatsten aangaande de opvoeding
der weesmeisjes gegaven door de nonnen, die
wij steeds noemden en nog noemende
schelp der vrouw.
Naar aanleiding van een artikel in ons vo
rig nummer opgenomen en handelende over
het meisjesweeshuis van Aalst, heeft de op-
stelraad een brief ontvangen van eenen on
zer beste en ieverigste werkers voor de wee-
zenzaak, welke verklaart het niet eens te
zijn met schrijver van bedoeld artikel in wat
betreft de opvoeding der meisjes in de ge
stichten, en de bijgevoegde aanmerkingen.
Nog een andere onzer vrienden verwittigt
ons, dat, bij geval zulke laakbare artikels
nog in het Weezenblad moesten verschijnen
hij met een groot getal andere vrienden het
blad zullen afzeggen.
Dat men het allen niet volkomen eens is
over deze kwestie is aan te nemen, maar dat
wij eene laakbare daad zouden begaan heb
ben ai' t een of meer artikels over de meisjes-
opvoeping uit andere bladen over te nemen
en er eanige bedenkingen bij te voegen, ons
slechts ingegeven door de zucht om alle mis
bruiken te keer te gaan en omde opvoeding
onzer weezen te verbeteren, ons steunende
op onze ondervinding en de meening van
gezaghebbende en bevoegde personen, zie,
dat begrijpen wij niet te best.
Spijtig dat onze geachte vrienden ons in
hunnen brief niet zeggen wat zij goed-en af
keuren, en hoe zij de onpartijdige werking
van den Alg. Boud tegen de beslaande mis
bruiken verstaan, alsook hun eigen mee
ning over de meisjesopvoeding.
Daar zij in hun schrijven het verlangen
uitdrukken den naam des schrijvers van het
laakbare artikel te kennen, en ons vragen
waar wij eigenlijk naar toe willen, zullen wij
hen trachten te voldoen.
Het artikel over het meisjesweeshuis van
Aalst, alhoewel opgesteld door den onderge-
teekende.ging uit van het bestuur des Bonds,
dus in naam van al de kringen.
Heeft dit bestuur wel de volmacht en het
recht te spreken in aller naam? Niet altijd
niet in al de gevallen, maar zonder twijfel
heeft het bestuur dit recht wanneer het een
dor hoofdpunten van ons programma betreft,
ofwel eene kwestie die is voorgelegd geweest
op eene jaarlijksche algemeene vergadering
of Congres. Dit is het geval met de Kwestie
over de meisjesopvoeding. Op het Congres
van Luik werd er door onzen vriend Van-
Deun, als voorzitter en in naam van den
«Antwerpschen Weezenkring» besluiten neer
gelegd die geen den minsten twijfel lieten be
staan nopens onze opvatting over de weezen-
opvoeding.
Deze besluiten, in de twee talen voorge
dragen, hebben geene weerspraak ui'gelokt
en werden algemeen aangenomen. Dus, de
ziens wijze van de Antwerpsche oud-weezen-
groep werd door al de andere weezenkringen
gedeeld, minstens toch door de talrijke afge
vaardigden, wat op hetzelfde neerkomt.
Ons artikel over Aalst wordt, denken wij,
vooral bestreden omdat wij daarin ten velde
trekken tegen de al te kloosterachtige opvoe
ding welke men in de meeste onzer weezen-
huizen aan de meisjes geeft, wat zou kunnen
doen veronderstellen dat de meeste der be
denkingen zouden ingegeven zijn uit haat te
gen den godsdienst.Deze verkeerde of laster
lijke veronderstelling openbaar gemaakt,
wordt gemakkelijk weergelegd door het feit
dat schrijver dezes, en dus ook van het be
sproken artikel, de man niet is om iets tegen
den godsdienst te schrijven of te zeggen, en
als dusdanig genoegzaam bekend door zijne
lotgenootenen juist ook omdat de Alg. Bond
steeds onpartijdig moet handelen en vrij en
vrank afkeurt wat den weezen nadeelig is,
en goedkeurt wat tot der weezen welzijn
strekt zonder te vragen of het katholieke of
liberale besturen zijn waarvan de weezen af
hangen, daarom ook mag men ons niet van
partijdigheid beschuldigen of onze goede
meening in twijfel trekken.
Men heeft ons gevraagd waai wij eigenlijk
n lartoe willen met de opvoeding der meis
jes?
Ziehier ons antwoord, bondig samengevat.
De opvoeding der weesmeisjes is eene nog
al kiesche zaak om te bespreken, bijzonder
voor ons, maar wij denken onze leus De
wees voor de wees getrouw te blijven_met
bij de bevoegde overheden aan te dringen het
huidige opvoedingstelsel der m isjes te wijzi
gen.
Men moet er zich op toe leggen de meisjes
goed op hoogte te brengen niet alleenlijk van
hunne plichten jegens Goi, hunne oversten
en weldoeners maar ook van den last, de
moeilijkneden en gevaren waarmede zij zul
len te kampen hebben]bij hunne intrede in de
wereld; van haar langzamerhand te doen be
grijpen wat hun eigenlijken roep, hunne wa
re bestemming is in de samenleving.
Wij weten zeer wel dat dit eene kiesche
kwestie is, vooral voor Religieuzen, maar
kan men er niet toe komen zulks de oudste
meisjes te doen begrijpen daar kan men er
toch de opvoeding naar regelen. Het valt niet
te ontkennen dat, behalve] eenige loffelijke
uitzonderingen, men in de meisjesweeshui
zen schijnt te vergeten dat het grootste getal
der kweekelingen bestemd zijn om later de
levensgezellinnen te worden van treffelijke
ambachtsmannen of nederige burgersjongens
dat zij bijgevolg niet alleenlijk de^fijnejhand-
of naaiwerken moeten leeren maar ook de
grove werken, zooals koken, schuren, was-
schen, strijken, enz., enz., en de lasten doen
voorzien welke het werkelijke leven mee
brengt. Men schijnt ook te vergeten dat op
20 of 21 jarigen ouderdom het meisje de we
reld ingeroepen wordt, eene wereldjwaar-
van zij niets of zeer weinig kent, vooral de
gevaren niet; men .schijnt erjzich op, toe te
leggen alsof het meisje haar leven injliet ge
sticht of in een klooster moest doorbrengen
en zij altijd onder de vleugels van Moeder
Overste zal kunnen schuilen, in één woord
men is te streng, veel te streng]met de meis
jes geheel van de buitenwereld af te zonde-
nee. Daarmede denkt men goed te doen en
men doet slecht. Indien de goede brave zus
ters en de andere overheden eens wisten zoo
als wij het ondervonden hebben en het nog
ondervinden, wat al nadeeligs daarin beslo
ten ligt, zij zouden de verantwoordelijkheid
van hun opvoedingstelsel niet langer willen
dragen.
Beseffen zij wel den toestand van het meis
je dat van een kloosterleven, plotseling,
zonder de noodige voorbereiding in eene voor
haar gansch nieuwe wereld wordt geplaatst
en dit vooral in de groote steden De wees
meisjes, in 't algemeen genomen, kennen
hoegenaamd niets van het leven, wanneer
zij de gestichten verlaten, zij zijn te onerva
ren, veel te schuchter, te bloo. Bewonderen
wij in eene maagd de zedigheid, de kinderlij
ken eenvoud, de naieveteitvoor de wees
meisjes welke eens buiten de gestichten ge
heel zonder steun staan, zijn deze schoone
gaven ook dikwijls de oorzaak van hunnen
val.
Maar hoe wil men in Godsnaam en in
naam der gezonde rede, dat, Religieusen die
grootendeels zelfs nooit den voet buiten hun
ne gestichten gezet hebben, met de noodigen
takt en kennis de oudste meisjes voorbereidon
rot die moeilijke krisis?
Dat men ons goed versta.
Wij hebben volstrekt niets tegen de geeste
lijke zusters, wel integendeel, en wij nemen
deze gelegenheid gretig te baat om hulde te
brengen aan hunne engelachtige zelfopoffe
ring voor de ongelukkigen in 't algemeen,
onze achting is hun verzekerd, dat men daar
aan niet twijfele, maar wij vragen aan elk
onbevooroordeeld menscli: wat kennen die
goede brave zusters van het werkelijke leven
in de groote steden? En nogthans zij moeten
de meisjes voorbereiden Is dit praktisch?
Wij zeggen vlak af, neen?
Wij begrijpen zear goed dat men die edele
zielen gelaste met het onderwijs der kleinen
in de scholen, zelfs met de opvoeding der ou
dere meisjes in pensionnaten, maar deze
meisjes hebben nog hunne ouders en bloed
verwanten welke zich met het overige zul
len gelasten wanneer zij de pensionnaten
verlaten. Voor de weesmeisjes is dit heeiiets
anders. Deze, eens buiten het gesticht, zijn
aan zich zeiven overgelaten en gelukkig dan
nog indien zij bij oprecht brave menschen ten
rechte komen.
Rechtzinnig gesproken zouden wij de op
voeding der oudste weesmeisjes toever
trouwd willen] zien aan brave wereldlijke
vrouwen in plaats van geestelijke zusters,
alhoewel wij ook volkomen vrede hebben
dat het zoo blijve indien men slechts de zus
ters voorhoude de kinderen eene meer prak
tische opvoeding te geven en hunne klooster
lijke strengheid verandere in meer wereld-
schen zin. Wij besluiten met de volgende
vragen te richten aan de bevoegde overheden.
Wees toch niet zoo streng, beroof die jeug
dige planten niet van de zoo hoog noodige
lucht en uitspanning. Leidt de jonge meisjes
niet op alsof het kloosterlingen waren, alsof
zij allen op één leest geschoeid waren volgens
een of ander methodisch opvoedingstelsel,
houdt toch een weinig rekening van hunnen
aanleg, hunne neigingen, hun karakter.
Leert hen alles, maar vooral dat wat eene
goede huisvrouw kennen moet, en leert hen
dat zooals het in 't werkelijke leven gaat
ontziet ze niet om hen zoowel de grofste als
de fijnste werken te doen uitvoeren. Sluit de
kinderen niet binnen de muren, brengt ze
onder de menschen, laat ze dikwijls genie
ten van de groote vrije buitenlucht, richt
soms uitstapjes in, laat ze soms een of an
der deftig feestje in 't publiek bijwonen, in
een woord, brengt de aan uwe teedere zor
gen vertrouwde kweekelingen op zooals bra
ve verstandige burgersrrouwen hun eigen
dochters zouden opleiden.
Wilt gij een tastbaar voorbeeld volgens
onze wenschen, weest dan zoo goed een be
zoek te brengen aan het stedelijk meisjes
weeshuis en het gesticht der Eerw. Zusters
Franciskaoersen, Congostraat beiden te Ant
werpen. Frans Bontenakel.
Met weet dat eenige ontevreden klerika-
len hier onlangs vereenigden onder den
naam van kandelaarsbond. Bij een ge
drukt bericht, aan al de straten onzer stad
aangeplakt, beriepen zij de burgerij, tot eene
vergadering, om een bond te stichten, die
zoogezegd voor doel moet hebben, buiten
alle politieke denkwijzen, handel en nijver
heid te bevorderen.
Uit het verslag der eerste bijeenkomst
die plaats heeft gehad op den 27 Januari,
en welk ons toegezonden is geweest, zien
wij, dat aldaar het voorzitterschap genomen
heeft den welgekenden E Seys, gewezen
voorzitter van het K. Volkshuis, leider van
de Katholieke Wacht, een bij uitstek poli
tieke kiesdraver die waarschijnlijk vindt dat
bij nog niet genoeg van stad, hospicon en
disch in de leveringen bevoordeeligd is bui
ten alle andere kooplieden en zonder voor
afgaande aanbestedingen. Het is een man
die eischt en nooit voldaan is.
Om den nieuwen bond te doen gelukken
heeft M. Seys en C1* eenige vreemde spre
kers uitgenoodigd. Onder deze die er het
woord hebben genomen bevind zich M.
Goossens voorzitter van den algemeenen
bond van handel, nijverheid en landbouw
vau Gent. In zijne lange aanspraak
deed hij, onder andere, bemerken, zegt het
verslag, dat dejbond van Yper, in het doel
- van den'strijd der burgerij, eene groote
rol kan vervullen, daar de h. Baron Sur-
mont de Volsberghe, het arrondissement
Yper als senator vertegenwoordigt en
waarschijnlijk eerst en vooral zou luiste-
ren naar de klachten die door de kleine
burgerij van Yper hem zouden geworden.
Hewell wij zeggen dat M. Goossens, M.
Surmont niet kent gelijk de Yperlingen hem
hebben leeren kennen. Indien de bond op
zijne edelheid rekent om, door zijne tus
schenkomst, iets te bekomen ten voordeele
van den handel en Dijverheid van onze stad
en van ons arrondissement hij is er wel
meê Het zal, gelijk men zegt, op een doof-
mans deur kloppen zijn.
De koophandelskring onzer stad die, ge
lijk eenieder weet, samengesteld is uit libe
ralen en katholieken, heeft beurtelings al
zijne voorstellen zien verwerpen en zelfs
tegenwerken door M. Surmont. Sedert 25
jaar vraagt deze kring te vergeefs de vol
tooiing van de vaart van Yper naar Komen,
de verdieping en de zuivering van de IJzer-
vaart, beide werken zoo noodzakelijk voor
onzen koophandel, en wij kunnen die niet
bekomen. Ver van onze herhaalde klachten
daarover gedaan te aanhooren, M. Surmont
lacht er mede. Om met de Yperlingen den
spot te drijven, ons klerikaal gouvernement
schrijft wel, vóór tedere kiezing, aanzien
lijke kredieten in zijne begrooting, voor deze
werken, maar wat baat het, de sommen
daarvoor bestemd worden niet gebruikt. Is
dit niet belachelijk? Men paait de Yperlin
gen daarmede.
Na de redevoering van M Goossens, beeft
M. Seys hem beloofd al den invloed van
den bond van Yper te gebruiken by den
heer mi nster van handel en nijverheid.
Wanneer wij zulks hoorden hebben wij
ons niet kunnen weêrhouden van lachen.
Het verleden gedrag van M. Surmont
voor de belangen onzer stad verantwoordt
voor het toekomende, van hem verwachten
wij niets goeds.
Wij zullen zien of de handelaars-of bur
gersbond meer kans zal hebben van geluk
ken bij zijne hooge edelheid den Baron, dan
onzen koophandelskring, in zijne onderne
ming ten voordeele van den handel en de
nijverheid van onze stad in ons arrondisse
ment.
De vreemde dagbladen hebben ons in den
loop der week het overlijden aangekondigd
van een onzer medeburgers, buikspreker van
talent, die zeer betreurd is in de wereld der
foorkramers.
Het is M. Valentyn Dewaeghenaere,
geboren te Yperen in 1810.
Een schoonen ouderdom I Maar het is de
ouderdom niet die M. Dewaeghenaere be
roemd heeft gemaakt.
M Dewaeghenaere was de deken der
buiksprekers van gansch de wereld, en dit
is zijne groote, maar ook zijne eenige ver
maardheid.
Hij is over eenige dagen overleden teLyon
te midden der foorkramers met dewelke bij
altijd geleefd heeft.
Al de foorkramers der Lyoneesche streek
hebben hem naar zijne laatste rustplaats
vergezeld.
Dewaeghenaere beter gekend onder de
naam van M. Valentin ofde man met
de pop was, zegt de Gaulois, een buiten
gewoon buikspreker. Gedurende 40 jaren,
doorloopt hij Europa, stelde zich voor in al
de groote steden en gaf zelfs vertooningen in
de hoven van Frankrijk, Belgie en Holland.
Hij toonde zich altijd in gezelschap van
eeDe ontledene wassen pop. ter grootte van
een kind, die den schijn had te leven en met
dewelke hij gebaarde eene samenspraak te
houden.
De man met do pop was vermaard in zij
nen tijd. Wijlen Sarcey haalde meer dan
eens, in zijne tooneelkronijken, de gedach
tenis aan van dien zonderlingen kunstenaar
die de vreugde van verscheidene nageslach
ten uitmaakte.
Het is morgen zondag 10 februari dat deze
maatschappij hare 4de en laatste vertooning
geeft van het tooneeljaar 1900-1901 en sa
mengesteld als volgt
U U fcXTggmm—