VAN IJPEREN EN HET ARRONDISSEMENT. Politiek, Nieuws-, Handels- en Annoncenblad. Orgaan der Liberale verbintenis'Van Yper en het Arrondissement. EENDRACHT MAAKT MACHT. Vijftiende jaar Zaterdag 20" Juli 1901. Nummer 29. Kamer van Volksvertegenwoordigers j Abonnementsprijs voorop betaalbaar 3.00 fr. per jaar voorden buiten. 2.50 fr. voor stad. Per 6 maanden i fr. 50. Per 3 maanden 1 fr. Annoncen: 15 cent per drukregel. Rechterlijke eerherstellingen: 1 fr. per regel. Akkoord per jaar of per maand. 5 centiemen per nummer. Afzonderlijke nummers voor artikels, enz. 4 fr. per 100 Alle berichten van verkoopingen of andere bekendmakingen ten bureele dezer gedrukt worden eens gratis ingelijfd. De annoncen voor België, ter uitzondering der beide Vlaanderen, als mede die voor het buitenland worden ontvangen door den Office de Publicité, MagdalenastrSat, Brussel. Men wordt verzocht alle hoegenaamde artikels uiterlijk tegen Vrijdag middag vr.:; un onderteekend toe te zenden. Artikelen ongeteekend of personnaliteiten bevattende worden |iiet opgenomen. Zitting van Vrijdag 12 Juli 1901- Bespreking van't budjet van spoor wegen, posterijen en telegrafen Redevoering van M. NOLF. M. Nolf. Mijnheeren, ik voeg mij bij mijnen achtbaren collega en vriend M. Buyl, om de overname te vragen door den Staat, der spoorweglijnen, aan de Maatschappij van West-Vlaanderen afgestaandit is eene terugeisching die in Vlaanderen de overeen komst van aide partijen verwezenlijkt heeft. Ik heb de gelegenheid gehad er over te spre ken tijdens de interpellatie van den achtba ren heerTack, betrekkelijk het ongeval voor gevallen te Heule, den 9 Maart 11. Ik zal er heden niet langer over spreken, daar ik geen misbruik wil maken van de oogenblikken der Kamer en vooral willende getrouw blijven aan eene verbintenis door mijne vrienden der liberale linkerzijde ge nomen geen verscheidene redevoeringen uit te spreken over dezelfde zaak. Ik bepaal mij dus met de overwegingen te ondersteunen door mijnen collega M. Buyl uitgebracht, en ik ga onmiddelijk over tot een ander punt, met aan den achtbaren minister te vragen of, zonder tot de over neming te gaan, hij niet denkt dat het oogen- blik gekomen is om de Maatschappij der spoorwegen van West-Vlaanderen te dwin gen met wat meer trouwe de lijnen uit te baten die haar zijn afgestaan geweest. Ik heb het reeds gezegd en men zou het uiet genoeg kunnen herhalen, de maatschap pij doét niets en wil niets doen om de vei ligheid harer reizigers te verzekeren. De ongevallen volgen zich opsedert de ramp van Heule, die slechts eenige maanden dagteekent, hebben wij den 25 mei 11. een gelijksoortig ongeval gehad dat de ergste ge volgen had kunnen hebben. De reizigerstrein, die Kortrijk verlaatten 10 u. 40 m. 's morgens, is zich gaan werpen op eene rij koop waren-wagons aan den in gang der statie van Wevelghem. Verschei dene dezer wagons zijn verbrijzeld geweest, de locomotief van den reizigerstrein is bui ten dienst gesteld geweest en het is door een waar geluk der voorzienigheid, dat wij op nieuw geene dooden en gekwetsten aan te stippen hebben. Den 21 Mei, verpletterde een reizigers trein, tusschen Yper en Komen, zeven koeien die op de spoorwegbaan verdoold ge- loopen waren. Zouden vele ongevallen niet kunnen ver meden worden indien de maatschappij er in toestemde hare treinen te voorzien van het remtoestel Westinghouse? Dit is een maat regel dat de enkelvoudigste voorzichtigheid gebiedt, en, aangezien de maatschappij hard nekkig weigert het te willen aannemen, dat de regeering haar er toe dwinge: Het geldt daar eene kwestie van openbare veiligheid. Waarom zou de Staat insgelijks de maat schappij niet verplichten in de statiën aan landingskaden op te richten? Zekere statiën zooals deze van Roeselare, van Poperinghe, van Komen, van Meenen, om ze niet allen te noemen, bieden onder dat opzicht een waar gevaar aan, vooral in den winter, wanneer de afstanden tusschen de beide ri chels met sneeuw bedekt zijn welke door de vorst verhard is. Op verschillige tijdstippen des jaars en vooral gedurende den tijd der vlasroting, zijn de statiën letterlijk belemmerd. De uit wijkingswegen ontbreken. Daaruit volgt dat de vrije doorgang der reizigerstreinen meesttijds verhinderd is, zonder te rekenen dat hij menigvuldige ge varen oplevert. Er is daar eene geheele reeks maatregelen te nemen met het doel de veiligheid der rei zigers te verzekeren. De Staat heeft het recht niet er onverschillig aan te blijvenik zou u veel andere grieven kunnen aanhalenu spreken, namelijk, over den ellendigen staat van het materiaal dat de maatschappij ter onzer beschikking stelt, over de wanhopig- makende traagheid waarmede de treinen op onze lijnen loopen, over de afwezigheid van gemeenschap met de treinen van den Staat, enz. 's Avonds, wanneer wij Brussel ten 6 u.29 verlaten, komen wij maar eenige minuten vóór 10 ure te Yperen aan, en 't is een der beste treinen van Men dag. Wij komen te Kortrijk toe ten 8 ure 10 m. en, om de 30 kilometers af te leggen die Kortrijk van Yperen scheiden, gebruiken wij, na eenen stilstand van 20 minuten te Kortrijk, bijna een uur en half om eenen weg af te leggen welken men gemakkelijk zou kunnen door reizen in drie kwartier uurs. Ik vraag de tusschenkomst der regeering om de Maatschappij te verplichten zich een weinig meer te bekommeren met de belan gen van het publiek dat zij geroepen is te bedienen. Dat de achtbare minister ons niet meer zegge dat hij weerloos is 1 Onze uitstekende collega, M. Janson, heeft hem duidelijk ge zegd dat hij aan het Parlement het noodige vermogen mocht vragen om de veiligheid der reizigers te verzekeren op de afgestane lijnen. Overigens, ontneemt het lastenkohier der Maatschappij alle rechten aan de Re geering. Het was het gevoelen niet van den acht baren minister toen hij enkel afgevaardigde van Kortrijk was. Ziehier hoe hij, den 8 April 1891, zich uitdrukte.- Te oordeelen naar het eerste opzicht van de kaart der spoorwegen, zou men geneigd zijn te gelooven dat West-Vlaanderen moet gerangschikt zijn onder de bevoorrechte provinciën, zoodanig is het net dat haar be dekt dicht en wel voorzien. Maar indien men zich verstoutte de lijnen te kleuren met tin ten die zooveel te levendiger zijn als zij meer geschikt zijn voor de noodwendigheden der bevolkingen, of dat zij uitgebaat zijn met meer volmaaktheid, oh 1 dan zouden wij van den rang van bevoorrechte provincie vervallen, en wij zouden zeer laag vallen, want de dofste kleuren zouden de onze zijn Het is waar te zeggen dat de verant woordelijkheid van dezen toestand niet ge heel op de Regeering rust, ten minste op eene rechtstreeksche wijze, want in het net van West-Vlaanderen somt men tot 162 ki lometers afgestane spoorwegen op. De vergunning ervan is gedaan aan de engelsche Maatschappij, die zich thans: Naamlooze Maatschappij van West-Vlaande ren noemt, en die eertijds met veel meer juistheid: Uitbatings Maatschappij heette.... 't Is door eene soort van behaagzucht dat zij dien naam verlaten heeft. De naam is verdwenen maar het ding is gebleven. Al de rijtuigen die wij sedert 1845 op de lijnen van West-Vlaanderen hebben zien loopen droegen ten volle de benoeming van «Uitbatings Maatschappijen men vond dat de firma wel geschikt was voor het huis. Die Maatschappij werkt overigens op een zeer gunstig terrein, want het publiek denkt, in het algemeen, ik heb het honderd maal bestatigd, dat het haar zonder verdedi ging overgeleverd is. Reist op de lijnen van West-Vlaanderen, gij zult de reizigers hooren morren en kla gen, maar zij eindigen altijd met te buigen als voor een slach van noodlot, 't Is eene lijn eener maatschappij,zeggen zij, er is niets aan te doen! En zij zijn overtuigd dat de Regeering niets te zien hééft in de zaken dezer private maatschappij. Dit is eene gron dige dwaling tegen dewelke er dient protest aangeteekend te worden. Ik geloof dat de beste manier om het te doen, te vragen is aan den heer Minister van Spoorwegen op eene strengere wijze te willen gebruik ma ken van zijn recht van toezicht. Het lastenkohier der Maatschappij van West-Vlaanderen dagteekent van den 21 Mei 1845, en evenals al de bewijsstukken van dien aard, bevat het een artikel dat het de Regeering belast de uitbating na te zien door hare agenten en ten koste der begunstigden. Deze verbinden zich zelfs, met dat doel en tot het einde hunner vergunning, 't is te zeggen tot in 1945, aan de Regeering eene jaarlijksche vergoeding van 1.000 franken te betalen. Welnu, ik vraag dat dit toezicht, zonder lastig te zijn, ernstig, waakzaam, wezenlijk zij. In uitvoering der wet van 1834, ontvan gen de leden der wetgeving alle jaren het verslag van de werking der spoorwegen. Dit boekdeel handelt bijzonderlijk en 't is met recht over de lijnen door den Staat uitgebaat; maar het spreekt ons ook over de afgestane lijnen. De eenige bladzij- den aan deze toegewijd geven vooral statis tieke inlichtingen die, overigens, van het grootste belang zijn. Zij leveren een kostbaar merkteeken op, dat toelaat de uitbating van den Staat te vergelijken met deze dar maat schappijen. Men vindt er ook een hoofdstuk: Van de verbeteringen en nieuwigheden op de toe gestane lijnen toegebracht. Alzoo, voor wat de maatschappij van West-Vlaanderen betreft, treft men feiten aan van de volgende belangrijkheidmen heeft de wijze van het ophangen van een der rijtuigen van de Maatschappij veranderd; men heeft den ketel van een der locomotie ven vernieuwd.... Dit ziju inlichtingen die kunnen van aard zijn om de groote liefheb bers van allerande nieuws te winnen maar van het toezicht der Regeering, niet eene pa ragraaf handelt er over, niet een enkel woord is er over gezegd. Een algemeen verslag over de wijze op- welke de Regeering zich van dien toezichts- plicht kwijt, zou anders belangrijk zijn, een verslag dat ons zegge welke de grieven zijn ten laste der maatschappijen opgenomen, welke de klachten zijn die men hoort, welke de middelen zijn die men gebruikt heeft om die grieven terecht te brengen, welke de staat van onderhoud der baan is, die eens zal deelmaken van het nationaal domein, welke deze is van het materieel, der afhan kelijkheden, der lijnen der statiën, enz. Ik verzoek u, M. de Minister van spoor wegen, wel te willen eene nieuwigheid in dien zin in voeren bij de aanbieding van het verslag en ieder jaar dit nieuw werk bij te voegen, dat niet zou nalaten zeer leerrijk te zijn door zich zei ven en dat daarenboven eene onvermijdelijke voorkomende werking zou hebben op de uitbating der maatschap pijen. Om dit toezicht te doen, mijnheeren 't is waarlijk de grond die het minst ontbreekt, en ik vraag aan de Kamer de toelating het te bewijzen door eenige voorbeelden voor wat de Maatschappij van West-Vlaanderen be treft. In datzelfde lastenkohier, welk zij zeg gen zelf opgemaakt te hebben, verplichten de begunstigden zich, door het artikel 33, de reizigers met zorg, nauwkeurigheid en spoed te vervoeren. - Dit, mijnheeren, herinnert rp eene door slaande wijze die kostscholen zoo dikwijls door DickeDS beschreven. Hunne schoone in- teekeningsberichten kondigen aan dat het voedsel er gezond, afwisselend en overvloe dig is; maar, inderdaad, men lijdt er gebrek. Aan de reizigers van West-Vlaanderen spreken van zorg, stiptheid en spoed, is met hem leelijk den zot houden. Die volzin van het lastenkohiei' is eene woordenkramerij die den bittersten spot te kennen geeft. «Indien er een verachterden, aanvanke- lijken, belachelijken dienst bestaat, 'tis wel deze der Maatschappij van West-Vlaande ren. lk maak mij hier den weerklank der eenparige protestaties die hij verwekt en ik wensch vuriglijk dat, door de tusschenkomst van een ernstig onderzoek, die protestatiës regelmatig ter kennis van M. den minister mogen komen. Met het vernuft, dat hem kenmerkt, zal hij niet nalaten, ik ben er ze ker van, orde te stellen aan de aangeklaagde misbruiken. Ik stuur aan den achtbaren minister van spoorwegen de redevoering welke de heer afgevaardigde Liebaert in 1891 uitsprak, en ik verzoek hem, nu dat hij aan het hoofd is van het departement der spoorwegen, wel te willen een voor een aide begrippen verwe zenlijken welke hij met zooveel talent en be voegdheid ontwikkelde in zijne hoedanigheid van afgevaardigde van Kortrijk Gelach M. Liebaertminister van spoorwegen posterijen en telegrafen. Ik heb reeds het onderzoek ingesteld. M. Nolf. Ik verzoek u, mijnheer de minister, tot 't einde toe te gaan en van waakzaamheid te verdubbelen. Het spreekt van zelf, mijnheeren, dat in dien wij met zooveel aanhouding de overna me onzer lijnen door den Staat vragen, 't is dat wij hopen dat de Staat eens in bezit van ons net, ons een deel der gunsten zou toe staan, die hij met zooveel mildadigheid aan andere deelen van 't land verleent. Er is een oud roomsch spreekwoord dat zegt: De minimis non curat proetor, en 't is misschien daarom dat wij ons tot nu too niet te roemen hebben over de wijze opwel- ke de Staat de eenige lijn uitbaat die hij in onze streek bezit: de lijn van Oostende naar Armentiers. De gemeenschappen zijn er niet benijdens waardig. Yan Yperen naar Oostrnde gebrui- I ken wij meer dan twee uren om 57 kilome- HET WEEKBLAD

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1901 | | pagina 1