'i Episch Lied van Ypars Halklorea 12 jLi'ni wwnim— n voor slechten Belg voor onwaardigen burger verklaarde hem voortaan den rug toe te keeren en hem het woord niet meer toe te sturen Wat dan ook geschiedde Herinnert de heer Richir zich dit voorval nog Een onaangename waarheid wordt niet graag aanhoord maar de heer Arthur Butaye, onze Voorzitter, mag zooveel te klaarder spreken daar zijn plicht het hem gebiedt alhoewel persoonlijke vriend van iedereen is hij niet minder vijand der separatistische leerstelsels. En 't is niet alleen over het verleden dat het arrondissement Yper te klagen heeft. Tegenwoor iig gaat het al niet beter. De eenige bekommering van sommige ministers bestond tot nu toe in het ontnemen van het grootste deel onzer voorooi logsche instellingen die onze welvaart uitmaakten bataljon, regimentschool, ruiterijschool, Koninklijk Gesticht, Weldadigheidsschool, vaart, haven van Nieuwpoort. Zonder vergelding werd ons alles ontnomen en niets werd ons teruggeschonken spijts de meest plechtige beloften. Vol blijdschap gaf Het Ypersche vijf maanden geleden, verslag over het onderhoud dat de afgevaardigden der Handelskamers van Yper en Nieuwpoort met den heer eerste Minister Jaspar gehad hadden. Deze laatste verbond zich de haven en de vaart onmiddellijk te doen herstellen en be loofde zijn best te doen voor den terugkeer van ons bataljon. Het einde der Junimaand is nabij maar de weiken aan haven en vaart, die in ig3o zou den moeten voltooid zijn, werden zelfs nog niet aangevangen en we weten dat men ons zonder afdoende reden den terugkeer van het garnizoen heeft geweigerd... De gedane beloften worden weeral niet ge houden. Moet het dan verwonderen dat onze bevolking verbitterd is En 't is in dien grond, door de Belgische regeering zoo voortreffelijk voorbereid om het slechte zaad te ontvangen, dat men om strijd het onkruid der anti belgisêhe gedach ten heeft kunnen uitstrooien. Elke week en in al dr- gemeenten, in betrek king met een beleedigde er. misnoegde menigte, hebben slechte herders in onze be volking die gedachte geprent dat haar dan slechts Recht zal vvedei varen wanneer Vlaan deren zelfstandig zal zijn en van België niet meer afhangen zal. Waanzin en hersenschim, inderdaad maar ■is het zuiver en eenvou lig algemeen stemrecht niet de overheersching der onwetende en veranderlijke massa Ziedaar de groote oorzaak van den bijval der frontisten in onze streek Maar men beg rijpe ons goed Ver van ons de gedachte het toenemende vlaamsche mysticismus te loochenen dat sedert 5o jaar tot grondslag dient van het onderwijs in onze bisschoppelijke college's, onze seminarie's en onze scholen. We willen enkel zeggen dat de dweperij van sommige intellectüeelen er nooit in zou gelukt zijn onze kiezers zoover mede te sle pen indien deze laatste geen zoo talrijke en zoo ernstige redenen hadden om zich over de Regeering te beklagen. We herinneren dienaangaande de verkla ring op 22 October 1928 in vollen gemeente raad van Yper door het raadslid heer Leuridan afgelegd (heden volksvertegenwoordiger der frontpartij in het ander geteisterd arrondisse ment Veurne-Nieuwpoort) Het is zeer goed vanwege den heer Van «Nieuwenhove(i) daarover te jammeren,maar I «zoolang wij, zooals men zegt, gestrieweld «zullen zijn zooals nu, zullen Brussel en de (1) Dit raadslid bekloeg er zich over dat de gelden, door Duitschland voor het Herstel gestort, door onze Regeering gebruikt waren om elders in België nieuwe werken uit te voeren in plaats van ze te bezigen tot de teruggave van hetgeen hier werd vernield. «Waalsche streek zich voren zegenen. Het is «alleen maar wanneer wij zelt zullen meester «zijnen beschikken over onze centen dat wij «ten volle zullen voldoening hebben. Zal onze Regeering eindelijk de oogen openen Zal ze uit de les der verkiezingen het noodige nut weten te trekken Zal ze bekennen dat het onmisbaar is ons ten slotte te geven wat ons toekomt We hopen dat hare handelwijze tegenover ons zal veranderen. Het is nog niet te laat maar het wordt hoog tijd De verkiezingsdagen van 26 Mei en 9 Juni bevatten voor de Regeering een groote les. We zegden het bij den aanvang van dit artikel. Zullen we weldra mogen zeggen dat die les heilzaam zal zijn Het antwoord is aan den heer Jaspar en aan zijne Regeering. Muz. C. Tieberghien. (Wordt in Augustus gezongen, door Ypers Kinders). I. Openingskoor O heldentijd waar Vlaandrenland Ter grootheid steeg, in heil en glorie, U groeten wij met hart en hand, Als hoogste zege der historie 1 Dan, Yper, nevens Brugge en Gent, Beroemde zich in 't lakenweven, En stond bekend tot 't wereldend, Bij alle volkren hoog verheven Dan rees de Hal in weidschen praal Het Belfort wees de volksmacht boven En aan hun zij, de Kathedraal Bewoog het volk den Heer te loven! Ja, alles sprak van roem en macht, Van weelde en vrijheid aller wegen Het moedig werk en 't eêl gedacht Bevruchten 't heil van vrijheids zegen II. Recitatief De Halletoren Hij rees als 't beeld van Ypers leven, Het werk der Gilden, hoog verheven Hij hief in 't ruim zijn Gulden Draak, Met fiere leus Zie rond en waak En hoog in 't belfort klokken hingen Om Ypers welvaart te bezingen, En 't volk te nooden tot vermaak. En dwars door d'eeuwen, die verzwonden, Hij stond daar pal en ongeschonden, En volgde 't volk in wel en wee, In tijd van strijd, in tijd van vreê Hij zag de scharen rond hem waren, En fier tot kamp en werk vergaren, En was het machtbeeld van de steê 1 III. De Ramp Helaas d'orkaan kwam opgevaren Er stormden horden van barbaren En niets bleef recht, noch werd gespaard Van 't geen 't verleden had gebaard. Kanon gedonder trof de stede, En slachtte Hal en Toren mede, En schiep hier 't gruweloord der aard De vlammen kleurden Vlaanarens velden, Verschrikkend zelfs het hert der Helden En sinds dien nacht, die helschen nacht, De Toren staat tot wrak verkracht. Zijn Draak, die groot- en fierheid kondde, Viel smelten in den poel ten gronde, Bij Ypers diepste en naarste klacht IV. Treur zicht van Vlaanderen Ach Vlaandren, dat zoo schoon eens was, Lag daar in puin en asch Geen kiem meer van zijn welig leven Was op zijn grond gebleven... De dood alleen, bij ciep verval, Heerschtte overal, En grijnsde in 't zwijgend dal 1... y% Terugkomst der Vluchtelingen Wie zijn die mannen, vrouwen, kindren, Die droef door koude gaan en sneeuw, Hun handen en hun voeten zindren.. Zijn zij van 't landschap van den Leeuw 't Zijn havelooze vluchtelingen, Die zoeken naar 't verdwenen oord, Die een ten vreemde dolen gingen, In 't diepste van het hart gestoord Zij staren verschond in de verten, Aiover 't gruwlik doodenveid, Waarop zij aarzelend nu terten, Door 't leed der eenzaamheid ontsteld. Is dus hun Vlaandren gansch verdwenen En rest er niets meer van den grond, Vanwaar de vijand ze joeg henen, Als 't al in storm en vlammen stond Doch langs den Kemmel zwerven raven, En keeren krassend naar het Noord Zij gingen azen op de graven, En trekken weêr naar 't toevluchtsoord Ah dat zal Ypers Belfort wezen, Dat treurig staat in torenwrak Het komt door 't doezelruim gerezen, En wenkt alleen op 't doodsche vlak VI. De vluchtelingen vonden schuilplaat in den nacht aan den voet van 't Belfort. Nachtelijk koor der Geesten van de Gesneuvelde, I. Wij zweven schouwend door den nacht, Wij moesten voor de vrijheid sneven Maar Vlaandren zal in heil herleven De weêrgekeerden slapen zacht 2. Wij zweven wakend door den nacht... Onz' rompen liggen in de dalen... Ons bloed doet Vlaandren zegepralen De weêrgekeerden slapen zacht 3. Wij houden dag en nacht de wacht... De wreed geschonden Halletoren, Zal eens weêr op de stede gloren... De weêrgekeerden droomen 't zacht VII. De stem van den Toren A! O mijne stee ik zie u heden Nog schooner dan in 't schoon verleden En bij elk glinstrend morgenrood, Rijst gij verwinnend uit den dood Ik zie uw volk zijn weg herbanen Dien men weieens versperd dorst wanen, Ik zie u opstaan schoon en groot O Yper, 'k zie u fier herleven, Naar welvaart, roem en volksheil streven Bij noest bedrijf en vroomheidszin, Bij kunstgenot en broedermin Ik zie Gods zegen op u dalen, U sterkend in uw zegepralen, U leidend, groot, de toekomst in B: Ach! ik alleen sta hier te treuren, Als was 'k door niets meer op te beurei In mijn ellende en uiterst wee... Ik ben de gruwel van de steê Ik sta vermorzeld en geschonden De orkanen huilen door mijn wonden, Al schalt het hooglied van den vreê Ik hoor de scharen rond mij waren, Het euvel doemend der barbaren, En dan vol rouw en medelij, Gaan zij, bewogen, stil voorbij... Zij zien hoe alles is verrezen, Doch zonder ziel, noch stem moet wezen Zoolang ik niet verrezen zij Ik wees de koenheid van de Gilden Die Ypers roem en grootheid wilden, Door hunne handen voortgebracht, Was ik het zinbeeld uwer macht. En zóómoet ik alhier verrijzen, En weder 't heil der stede wijzen Tot bij het verste nageslacht

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1929 | | pagina 2