PAULAI 9-12-1933 Yp»rschti - 2e Bijvoegsel - JL,a. Ftegioii d' Ypi es N° 36 Mengelwerk vai Het Ypersche Nr 2 Roman door A. BRULEZ (Vervolg) Daarbij werd door de ouderen, monkelend uitdagend naar de schachten gekeken om te zien of ze daaraan meê lurfden en door een of anderen werd het herbergmeisje bij den kop gegrepen en een klinkenden zoen op de wang gedrukt. Ieder dezer herbergen hield er den vei«koop van een speciaal bier oj ra, en de Warande werd verlaten om naar de Boerinnekens een schuimenden «Jack Op te gaan drinken De schachten moesten immers én het bier én de meisjes leeren kennen. Die biermengeling begon op de schachten hoofden sterk te werken en velen hadden het liefst daarbij gelaten, maar het was de dag der anciens en men geraakte uit hunne handen zoo gemakkelijk niet los. Kost wat kost moest er teruggegaan worden naar den Bel om goeden avond te wenschen aan Moeder de diklijvige, altijd lachende bazin. Maar toen er één riep dat men nog geen Gersten ge dronken had, ging de heele bende nog naar den Lichttoren lokaal der Brabanders, toen het uur reeds merkelijk gevorderd was. Hier vond ik, niet zonder genoegen, mijn nieuwen vriend, Raph, terug en beiden be gonnen wij met elkander te lachen omdat on ze oogen zoo klein en slaperig geworden waren en omdat wij, bij het handreiken, weer dadelijk slap op onzen stoel vielen. Hoe gaat het Zooals ge ziet Ja, zooals ge ziet ah-ah ah Wat drinkt ge Nog drinken water I Baas, twee glazen water 1 Eh, eh, neen, neen geen water voor de schachten ging het luidkeels van alle kanten. Twee gersten Baas Bravo Bravo 1 bralde men nu. Leve onze schachten Wij wuifden lusteloos met de hand en z^t ten de lippen voorzichtig aan 't schuimend nat. Raph plofte al met eens zijne hand in zijn broekzak, dan in den anderen, in zijn jas, zijn onderjas en keek me dan heel beteuterd aan. Ik heb geen sleutel, of ik heb hem ver loren Dat is niets, ge komt meê met mij, ik heb een goede sofa op mijn kot. Jamaar, mijn sleutel Dien zoekt ge morgen of ge krijgt er een anderen. Kom, we gaan Sommige ouderen knipoogden even en men liet ons gaan. Overal hoorde men nog studenten zingen in de straten, sommigen stonden om een hoekje hunne overdaad te ontlasten, de herbergen zaten nog eivol en waren blauw van den tabak rook. Raph en ik, hielden ons gesloten bij den arm, en schoven voorzichtig langs de muren naar mijn kot toe, dat wij ten slotte, na veel langer tijd dan normaal noodig was, be reikten. Daar liet ik mij, lam, op een stoel vallen en Raph strekte zich seffens uit in de sofa met een langen zucht Ik schoof het meubel dicht tegen den muur, zette er dan met veel wagge lende moeite twee stoelen tegen, nam het tafelkleed af en het tapijt van den grond, dek te daarmee mijn vriend en vroeg hem of hij goed lag. Allerbest, mijn goede vriend zeide hij, allerbest, zonder u ware ik nooit thuis en al leszins niet binnen geraakt. Kom, kom, spreek daar niet van, ge zoudt dat ook voor mij gedaan hebben, niet Vast 1 Ge moogt altijd op mij rekenen. Wij zijn dikke vrienden I Zeker. Voelt ge u niet onpasselijk Niet erg Ik zal maar den kolenemmer bij u zettenl Waarom Indien 'c soms moest gebturen... 1 Merci. hik Bah I 't Is toch maar éénmaal in ons leven, hik dat wij... die in trede... doen, eh hik Na-tuurli k hik pardon Daarop sukkelde ik naar mijn kamer, ver frischte mijn aangezicht in een kom water, trok slechts mijn schoenen en mijn jas uit en kroop in mijn bed 's Morgens was 't negen uur eer ik wakker werd en toen ik de deur mijner studiekamer openst k vond ik Raph recht zitten op de sofa met zijn sleutel in de hand. Waar was hij vroeg ik. In het bovenzakje van mijn overjas Wij lachten hartelijk. Aai, mijn hoofd z i hij dan. En 't mijne Maar we hebben nog rust dag, vandaag. 't Is best Wat zegt gij van dat studentenleven - 't Is wat overdreven 1 Natuurlijk 't Is de eerste avond, men moet die bloode schachten wat verbluffen I 't Zal zoo niet voortgaan j 't Mag ook niet. En die meisjes overal Daar zitten nu snaakjes tusschen, geloof ik. Kan dat anders Metal dat jong studen tenvolk Maar er zijn er ook bij die niet mak zijn. Ah ah ah Hebt ge gezien hoe die groote Limburger dat meisje, Marieke, geloof ik, wilde kussen, maar hij kreeg hare vier vin geren duchtig op zijn wang 't Zou wat geven, moesten zij alles toe laten Er zit ook soort onder die studenten uit alle hoeken van 't land Hebt gij ook nog zulken dorst Boe 1 m'n keel brandt. Ik zal de koffie vragen. Veel honger hadden we niet. We aten de drie pistoleetjes met ons twee, en dronken.... elk drie kommen koffie Onze vriendschap was gesloten voor goed. III. Een Nieuwe Kennismaking. Alhoewel onze studiën zeer uiteenloopend waren, vond men ons heel dikwijls samen, 't zij dat het toeval het zoo wilde, 't zij wij malkander opzettelijk zochten of bij afspraak terugvonden. Wij hadden beiden, op vele punten, dezelfde gevoelens op deze waar we niet akkoord giDgen konden wij, in 't vriendelijke rede kavelen en malkander soms toegevingen doen. Wij hadden karakters die zich heel wel voeg den en die onze vriendschap steeds verster kten Uit het collegeleven hadden wij een kop- vol idealen medegebracht, maar we bevonden ons hier vóór eene werkelijkheid die ons heelemaal ontgoochelde. Wat hadden we wijd de oogen opengetrok ken in die nieuwe, vrije studentenwereld Dat was zoo heelemaal anders dan het ge woon, afgepast gedoe dat we tot heden gekend hadden 1 Wij waren eerst verbaasd blijven staan gapen, tot we ons, onwillekeurig, meê getrokken voelden in den algemeenen stroom. Na onze intrede in de studentenwereld, waren we heel kalmpjes begonnen met ons kot naar aard en smaak op te smukken met boeken, beelden en prenten, om er eene gezellige plaats van te maken én voor de studie én voor onze vrienden. Vervolgens hadden we het vermakelijke der studenten avonden leeren kennen in onze clubs en gil den, en het nuttige en leerrijke in de studie kringen. Dat leven ging ons. Toen wij eenigen tijd benieuwd en verrast nog, het universiteitsleven en zijn gewonen gang hadden meêgemaakt, waren wij met allerlei slag van menschen in aanraking ge k rmen. Vooreerst met dat deel der Hooge- fchool jeugd, d <t het brassend en tierend element uitmaakt. Daarvan hadden wij een walg gekregen en lieten het ook teizijde. Vervolgens met beter bezielde s'.udenten, die wel praten en lachen kondvn, tusschen kan en pint, maar pret mieken waar het paste en verzet zochten waar het mocht. Daar hadden wij het mrê. Eindelijk met velerhande herbergprinsesjes, die met hun lieftallig, aanlokkend of verove rend snoetje nu eens op het hart, dan weer op de beurs der studenten wisten te werken. De eene hadden wij den rug toegekeerd, om lat zij hun levenslust te ver dreven, ancere waren wij onverschillig voorbijgegaan, om dat wij niet sympathiseerden, nog andere kon den wij goed lijden en gingen vriendelijk met haar om. Zekeren avond echter was Raph met een makker binner gegaan in den Anker», een café dat wij samen nog niet bezocht hadden. Toen zij er aankwamen, zaten er drie stv- denten, aan een tafel te kaarten, met een jong meisje, dat dadelijk op tweeërlei wijze zijne aandacht boeide zij was een allermooist kind, met overvloedige donkerbruine lokken, een blozend, rond aangezicht, perfekt gebeiteld neusje, wel afgeteekende, roode lippen en twee oogen, bruin als rijpe kastanjen, met een gulden straaltje erin, dat haar immer scheen te doen lachen. Dit prach'kopje scheen nog beter uit te karnen op een witten krans watte, die zij, om keelpijn, ron 1 den hds droeg. Aangetrokken door de levendige, belang stellend naar hem opkijkende oogjes, gepaard met een vriendelijk welkomlachje, nam hij aan haren kant, bij de spelers plaats, om de kaarten te volgen. Bij het opnemen der kaar ten keek zij nu en dan nieuwsgierig naar hem op bij iederen gelukkigen slag keek Raph haar goedkeurend en morkelend aan, en zij lachte blijmoedig tegen. Daarbij liet zij eene dubbele rij hagelwitte, gelijkvormige tandjes zien, deed twee bekoorlijke dimpeltjes in de wangen ontstaan, zoodat zij onwillekeurig een sterke aantrekkingskracht uitoefende. Volgens de wisselvalligheden van het spel bracht Raph er een instemmenden lach of een wêemoedigen uitroep tusschen, naar gelang het haar met of tegenviel. Daarom, en omdat hij een pronte jongen was en daarbij een schacht, scheen het meisje dadelijk met hem ingenomen. Gij schijnt het spel goed te kennen, Mijnheer zti ze al met eens. Nog al, Mcjuffer 1 't Is de eerste maal dat Gij hier komt ge moet nog komen, dan spelen wij samen tegen Louis daar, die wint bijna altijd en dan kan ik ook eens winnen Daarbij knipoogde ze naar de anderen, lachte Raph vriendelijk tegen en de twee andere spelers lachten genoeglijk mee, terwijl bedoelde Louis de wenkbrauwen fronste en iels tusschen de randen mompelde. Die handelwijze kwam Raph vreemd en onverklaarbaar voor, maar 't duurde niet lang eer het raadsel hem duidelijker wierd. Hij be merkte alras dat Louis zijne oogen van 't meisje niet kon afhouden en dat hij steeds zijne hand zocht op de hare te leggen, als het spel zulks toeliet. Ah ah dacht hij, de vork zit op die wijze aan den steel en onmiddellijk schoot hem een schalksch denkbeeld door den geest. Hij lachte om die minnekoozerij en wilde er zich op toeleggen de gunst van 't meisje te winnen, alleen om Louis in 't harnas te jagen. Het meisje was hem buitengewoon wel bé- vallen, dcch haar te beminnen, daaraan dacht hij nu heelemaal niet. Hij wilde het haar ten andere zelfs niet laten gelooven en zou het haar op tijd ook weten te zeggen. Tegenover Louis meende hij het anders re doen verstaan. Dien avond namen zij afscheid met een weliswaar vriendelijk, dcch nog gekunsteld Mejuffer» en Mijnheer gepaard echter met een gansch niet onaangenaam lachje. Raph voelde zich buitengewoon wel te moede. Het avontuurtje stond hem dubbel aan én om de aangename kennismaking én ©m de pret die hij zich voorstelde aan zijn gui-ï tig plan. Hij was vast besloten er spoedig terug te keeren en er geen gras te laten over groeien. Vervolg te naaste week).

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1933 | | pagina 9