Alleen
in de Wereld
KOFI
IES en CH
COR
EI met PRE
MIEN
Christiaens S Devo
lder Kortrijh
Te koop in allo goede winkels. - PremiedepotG
Laroye, 20, Boomgaardstraat, Yper.
5-1-1935 Het Ypersche-2e Bijvoegsel - La JRégion d'Ypres N° 40
EISCHT ALTIJD EN
OVERAL DE
Mengelwerk van Het Ypersche - N' 5
door Dr August SNIEDERS.
Faire nettoyer ou teindre ses
vêtements chez
e est leur donner une nouvelle
jeunesse.
Gkapage Américain
da Cols et Manchetles
Kleederen door
in 't nieuw gekuischtof geverfd
zijn wederom zooals nieuw.
Schoone Strijkwasctï
Kilowasch
Succursale L. KNOCKAERT - JOOS Bühuis
53, Rue de Dixmude Diksmudestraat, 53
YPRES. Tel. 260 YPER.
(Vervolg)
De man heeft juist geen aanbevelenswaardig
uiterlijk, integendeel iets bohemerachtig, en die
opmerking wordt bevestigd, als men ziet hoe
zijn hemd boven den broekband uitborrelt. In
zijn geheel genomen doet die man ons aan een
modernen Falstaff denken de losse vroolijkheid,
maar ook de geslepenheid en de schelmenstreken
niet uitgezonderd.
Met de handen in de broekzakken en den wit
ten hoed schuins op het hoofd, slaat hij nu, een
liedje neuriënd, eene zijstraat in, en schijnt zich
niet meer om het gebeurde in de straat van
het oude huis, om de dame, knecht en rijtuig te
bekommeren.
Hij toch, zooals gij hem daar ziet, hij toont
wel dat hij gansch onbezorgd, onbekommerd
door alle distelen op het levenspad kan wan
delen, zeker zijnde toch eens rozen te oogsten.
Dat is dan ook een zijner geliefkoosde spreu
ken.
Ware die herberg nu nog maar openMaar
neen, de oude kroeg is gesloten als een doofpot
zij slaapt en ronkt nu op hare beurt. Slaat, klopt,
schupt, trommelt zooveel en zoo hard gij kunt,
wakker worden zal zij niet vóór morgen vroeg,
als het daglicht schemert.
De man gaat dan ook voorbij. Wat is de nacht
als iedereen slaapt, en hij, de witte hoed, alleen
nog wakker is, een vervelend dingDe stad ge
lijkt aan een groot kerkhof en als iedereen in
zijn graf kruipt, gaat hij er ook heen maar 't is
zeker wel vervelend in zijn graf te moeten krui
pen, als men een biljet van vijftig frank op zak
heeft
Een oogenblik later staat de man voor het huis,
waar hij een kwartier bewoont't is een klein
en zeer onaanzienlijk huis aan geen enkel ven
ster schemert licht.
De witte hoed steekt den sleutel zóó behoed
zaam in het slot, alsof hij vreest de oude deur
pijn te doen toch sjierpt deze op hare hengsels
en de binnentreder doet zelf een lang en suizend
sssthooren. Eindelijk sluit hij de deur zóo
voorzichtig alsof zij van diamant gemaakt is, en
dat is zeker niet waar, of zij zou sedert lang ver
morzeld en weggedragen zijn.
Nog een oogenblik luistert hij. Met den rug
tegen den muur leunend, trekt hij behoedzaam
zijne schoenen uit en met deze in de hand gaat
hij stil naar boven, vol voorzorg dat de kra
kende trappen, het niet zullen klappen.
Is hij dan een dief Neen, de witte hoed is een
echtgenoot, die na het uur en zonder verlof, in de
huiselijke kazerne terugkeert.
Kazerne dat woord is juist.
Als de witte hoed tastend, maar voorzichtig,
eene deur geopend heeft, treedt hij in eene niet
groote kamer, waar een nachtlicht op tafel
brandt en men een groot bed en drie kleinere
bedden ziet, in welke laatste men twee of drie
kinderhoofden met verwarde haren, op rei ziet
liggen, terwijl n° 7 of n° 8 in de half uitgetrokken
schuif eener laêtafel, en die in wieg veranderd
is, ligt te ronken.
Hoe de man zich door alle de opgestapelde
voorwerpen een weg baant, zal niemand begrij
pen en wij nog het minst van al. Nochtans be
reikt hij zonder iemand wakker te maken, de
kleine penduul die op de schouwplank staat, en
terwijl een geestige lach zijn wezen verheldert,
draait hij den wijzer een paar uren achteruit.
Op hetzelfde oogenblik worden in het groote
bed twee groote oogen geopend, en eene nijdige
scherpe stem roept
Ik heb u wel gehoord, Dobs ik heb u wel
gezien laat den wijzer maar op half twee staan,
nachtbraker
Dat zegt vrouw Dobs, die eenen kattenslaap
heeft aangenomen.
Ha,zegt de man, ik dacht wel dat ik u
weêr op een valschen trek betrappen zou, Me
vrouw Dobs
Gij huichelaar bijt de vrouw hem toe. Had
ik u niet betrapt, gij zoudt andermaal bij hoog
en laag gezworen hebben, dat gij ten half twaalf
thuis kwaamt, terwijl het half twee is... En zeker
weêr dronken
Ik heb geen vingerhoed drank over de lippen
gehad.
Waar zijt ge dan geweest
Op eene diplomatische zending zegt Dobs
met majesteit.
Ha, 't is weêr eene diplomatische zending
't is weêr zoo'n aardigheid die ik niet weten mag
maar als gij op diplomatische zendingen uitgaat,
hebt gij gewoonlijk geld op zak.
Ditmaal nietNeen, ditmaal niet
Gij zult mij niet bedriegen Dobs.
Ik geef u mijn woord...
«Ik ken u... Dok af, wij zitten hier meer dan
te lang naar geld te wachten
Is het mijne schuld dat de maanden dertig
dagen lang zijn Ik vind dat de maanden maar
acht dagen zouden mogen duren roept Dobs op
hoogen toon en met komieke statigheid.
Ik heb geen zaken met al uw dwaze redenee
ringen gij hebt geld en... en terwijl een half
dozijn van de wakker gemaakte kinderen, vooral
de bankier, die in de schuif sliep, beginnen te
huilen en te schreeuwen, rijst uit de dekens van
het groote bed eene witte gestalte op.
Wij zien dat spook de verwarde zwarte haren,
haren als serpenten, nog achteruit werpen wij
zien den man met den witten hoed, in een der
vrije hoeken van de kamer en met een half do
zijn van zijn eigen boeken gewapend want,
leze*-, Dobs is auteur den naderenden vijand,
een heks van Macbeth, afwachtendoch wij
vluchten den trap af en de deur uit, en zullen,
in de vrije en frissche lucht gekomen, een nader
woord over het lieve koppeltje meêdeelen.
Men kent Dobsdoch men weet nog niet dat
Dobs een der sterren is van een tooneeltroep, die
op dit oogenblik, in een houten tent op de ge
meente - kermis, aantrekkelijke vertooningen
geeft, waarin Dobs de verradersrollen speelt,
terwijl Mevrouw Dobs, niettegenstaande hare
eerbiedwaardige vijftig en veel meer jaren, in
de jonge meisjesrollen optreedt.
Wat vooral een zekeren luister over Dobs
spreidt, is, dat hij de Shakespeare van den troep
is, en niet zelden stukken, zoo dramatische als
andere, onder zijnen naam doet opvoeren, of
schoon die stukken slechts vertalingen zijn uit
het vergeten Fransch repertorium doch dit
verzwijgt Dobs, natuurlijk.
Nu, op een enkele letterdieverij wordt in de
tooneelwereld niet gelet, en zelfs het liefderijk
gouvernement beloont daarin de dieverij, met
toelage en premie.
Dobs heeft eené zekere letterkundige opvoe
ding genoten, en steelt dan ook met eene soort
van talent, in vergelijking met andere blijspel
fabrikanten, die slechs blootweg en dan nog el
lendig, vertalen en ook bij den eersten of twee
den stap, als dieven aan den paal worden ge
klonken.
Doch om dergelijke afstraffing zou Dobs zich
ook niet bekommeren het werk heeft hem een
paar vijffrankstukken opgebracht, en van dat
oogenblik lacht hij met alle kritiek. Daarenboven
Dobs staat zóó laag op de ladder, dat de ernstige
kritiek zich om hem niet bekommert 't geen
hem doet denken en zeggen Mij durft men
niet aan 't lijf.
De man heeft twaalf ambachten en dertien on
gelukken beleefd. Van de banken der latijnsche
school, waarop hij een blauwen maandag gezeten
heeft, zakte hij van trap tot trap, altijd lager en
lager, totdat hij met veel onbeschaamdheid, met
veel levenslust, met veel cynism, met veel harts
tochten, en zonder een grein zedelijke waarde,
eerlijkheid en overtuiging tenzij in woorden
in de tooneelwereld viel en daar, in die hel ach
ter de schermen, eene glorie werd, en daar bui
ten een pilaór van de kroeg.
Mevrouw zoo betitelt men die gevallen en
bewaasde ster, in een oud rozen-domino voor
kamerrok Mevrouw Dobs is juist geene aan
trekkelijke figuurmaar toch moet zij in hare
jeugd, waarvan zij gaarne spreekt, en toen zij
aan ieder haarpijl beweerde een kostbare perel
te kunnen hangen, nog al opschudding gemaakt
hebben.
Nu heeft ze eene spitse vooruitstekende -kin,
die meer en meer den neus nadertde oogen zijn
zwart en het haar is reeds met zilver och, was
het eens zilverdoorregen dan, zij zegt het
zelve, de toiletten ontbreken haar om nog in de
straat te schitteren doch 's avonds, met eene
laag blanketsel, witsel, penseelstreken en in den
glans van het voetlicht, kan zij zich nog doen
toejuichen.
Zij ook kwam boven gerold, evenals Dobs, en
in die afdalende beweging ontmoetten zij elkan
der, klampten elkander vast-en zetteden ook ge-
zamentlijk de afdaling voortbeiden hadden ge
reisd, gespeeld, geschitterd, avonturen beleefd,
champagne gedronken, zich miskend, verstooten
geacht door vrienden en familie.
Men moet bekennen dat die twee wezens el
kander over veel ontgoocheling konden troosten,
ofschoon de troost weldra niet zelden in een
vracht slagen of eene bloedige tatoueering op het
aangezicht bestondzoodat nu eens Dobs, dan
eens de vrouw, de huiselijke kamer verliet met
den eed van nooit weêr te keeren doch die eed
was een tooneelspelers-eed en Dobs keerde altijd
nederig, en de vrouw stout en onbeschaamd, te
rug, waarop de huwelijkstrouw weêr met eeh'
glas jenever bezegeld werd.
In de eenzame straat, waar het oude huis gele
gen is, heeft de voetstap van de geheimzinnige'
personen zeer weinig indruk achtergelaten
Mijnheer Daliski denkt zelfs aan die nachtwan
delaars niet meer.
De taalmeester wacht den volgendén dag te
vergeefs den ouden Golden. Hij hoo&t dat hij"
's avonds Op het thee-uur zal verschijnen, en
heeft reeds bevel gegeven aan Claudine, die