De Afbraak onzer Vietvolkskazerne
La Caserne d'infanterie d'Vpres
3
heid.
In andere landen heeft het poppenspel als mid
del tot ontroering en vervoering bewijzen van
leefbaarheid gegeven. In ons land heeft dit leer
middel zijn heraut nog niet gevonden.
Laten wij er bij voegen dat de taal van heer
Verhaert ongemeen zuiver is en tot nabootsing
lokt. Deze knappe heer heeft trouwens naam ver
worven in de tooneelwereld.
Een tiental personen als de heer Verhaert zou
den volstaan om langs den weg der verrukking
en schoonheid onze leermethodes en ons cultuur
gehalte te beinvloeden ten goede.
Alleszins zullen de moeders die getuigen waren
van 'de geestdrift en de verstandelijke inspan
ning hunner kinderen, een gulden herinnering
bewaren van dezen schoonen avond.
Het bestuur van 't Willems-Fonds bedankt
langs dezen weg, de talrijke overheidspersonen
van leper en omliggende voor hun vereerende
aanwezigheid, 't Willems-Fonds groeit.
Gij allen die vertrouwen stelt in opvoeding en
onderwijs steunt de werking van dit Fonds, dat
geen winstgevend doel beoogt. Een goede daad
veredelt en brengt geluk bij. Beproeft het heden
nog. Wendt U in vertrouwen tot een der leden
van ons Fonds.
Sedert enkele dagen van hier is men begonnen
met de afbraak van het gedeelte der kazerne
langs den kant der Studentenstraat gelegen. Men
is daar eerst met het werk begonnen, omdat deze
muur reeds gedeeltelijk afgebrokkeld was en een
gedurig gevaar uitmaakte voor het verkeer, dat
aldaar uit voorzorgsmaatregel reeds herhaalde
malen moest onderbroken worden.
Volgens de inlichtingen die wij vernamen zal
deze muur tot op ongeveer 5 meter hoogte totaal
afgebroken worden. Van het overblijvende ge
deelte zal de buitenste laag van drie steenen
insgelijks afgebroken worden.
Van onze schoone voetvolkkazerne, die in 1919
ten koste van millioenen weer opgericht werd
doch echter, tengevolge van een geschil, nooit
voltooid en wat erger is nooit onder dak gesto
ken werd, zullen er dus weldra nog enkel eenige
rechtstaande muren blijven bestaan, wat voor
waar een heel zonderling schouwspel zal zijn
en de bezoekers aan onze naoorlogsche puinen
ofwel aan de overblijfselen eener aloude stad
zal herinneren
Zooals zooeven gezegd werd de heropbouw der
kazerne in 1919 aangevat, op beslissing van den
Heer minister Jaspar en met het doel de ver-
schillige diensten der Rechtbank van Oorlogs
schade er in onder te brengen, daar zij te Pope-
ringhe over geen voldoende lokalen konden be
schikken. De heropbouw vorderde zoodanig snel
dat de Rechtbank er reeds in den zomer van 1921
haar intrek nam. Het gebouw was echter nog
niet opgedaan en, alhoewel de schaliën reeds op
den koer gereed lagen om, zooals vóór den oorlog,
een leien dak op de kazerne te plaatsen, werd
dit werk nooit uitgevoerd, omdat de militaire
genie er zich tegen verzette en een platforme in
beton verkoos. Dit geschil bleef aanslepen jaren
lang, de schaliën verminderden zienderoogen en
hetgeen er nog van overbleef werd ten slotte
door de Domeinen verkocht, en intusschen drong
de regen door de gewelven, alhoewel ze met
een laag cement en asphalt waren bedekt ge
worden, langs de muren en veranderde dit
groot en prachtig gebouw in een vochtigen en
afvalligen steenen hoop die thans alleen nog het
afbreken waard is. Zooals wij het vroeger reeds
meermalen schreven hebben de ministerieele bu-
reelen, door hun onwil en nalatigheid, hier een
der kenschetsende stommiteiten en een der
wraakroependste geldverspillingen gedaan die
men ooit in België en waarschijnlijk ook wel in
andere landen gezien heeft.
De kazerne heeft nochtans jaren lang vele
diensten bewezen en benevens de Rechtbank
voor Oorlogsschade, vonden de bureelen der Re
gistratie en Domeinen, der Hypotheken, der Be
lastingen, der Bruggen en Wegen en ook der
Rechtbank van 1" Aanleg en de Vredegerechten,
tot zelfs de Middelbare school van den Staat er
een onderkomen tot zij in hunne wederzijdsche
gebouwen konden terugkeeren. Doch had men
van overlang de kazerne onder dak gezet, dan
zou dit gebouw, dat zooveel geld gekost heeft,
nog eeuwen lang zijn blijven bestaan en onge
twijfeld nog meerdere diensten bewezen hebben.
Wat er thans met de muren-, die men zal blij
ven behouden, of met den grond zal gedaan
worden, blijft nog een raadsel dat men te Brussel
er nog niet in geslaagd is op te lossen. Waar
schijnlijk is het ook wel een van hun minste be
kommernissen voor die groote heeren uit de
hoofdstad. Yper ligt toch zoo ver en heeft, jam
mer genoeg, geen invloedrijke personen genoeg
meer, geen volksvertegenwoordigers, geen sena
toren om zijn belangen te ondersteunen en te
verdedigen. Arm Yper
On le démolit partiellement, ce trés intéressant
monument de la bêtise administrative beige, tout
le long de la rue des Étudiants.
A l'armistice, il ne restait de l'ancienne ca
serne que des pans de murs de 1 a 3 m. de hau
teur, qui disparaissaient du reste sous les dé-
combres.
Ce fut en été 1919 que sa reconstruction fut
décidée. M. Jaspar, le ministre qui avait alors
dans ,ses attributions la reconstitution du pays
dévasté, venait de temps en temps a Poperinghe
se rendre compte de la marche des affaires. Un
jour, accompagné de son directeur général M.
Bonnevie, il avait bien dü constater que la ville
de Poperinghe ne pouvait en aucune fagon four-
nir les locaux suffisants pour abriter les services
du Tribunal des dommages de guerre. Tout ce
dont disposait alors le commissaire de l'Etat en
chef, M. Georges Lapière, et après lui son suc-
cesseur M. le notaire De Tavernier, était un assez
vaste baraquement en bois, construit au marché
aux chevaux, ainsi que, peu de temps après,
deux salles de l'Hótel de Ville de Poperinghe.
Ce n'était pas même suffisant pour classer les
demandes en ordre. II fallait absolument avoir
quelque chose de plus vaste si l'on voulait avan-
cer dans l'oeuvre de la reconstruction.
On suggéra a M. Bonnevie l'idée de recon-
struire la caserne d'infanterie d'Ypres, oü l'on
trouverait amplement tout l'espace nécessaire, et
dont la reconstruction n'exigeait rien que de la
magonnerie sans aucune ornementation. Sans
perdre de temps, l'ingénieur M. Bonnevie alla
le même après-midi a Ypres se rendre compte
de visu de l'état de cette caserne, et en revint
enthousiasmé a Poperinghe pour informer le mi
nistre tous deux, de suite, repartirent en auto
pour Ypres, et quand ils rentrèrent dans l'avant-
soirée a Poperinghe ils annoncèrent qu'on re-
construirait dare dare la caserne d'Ypres, et
qu'on y installerait tous les services des dom
mages de guerre, et peut-être bien d'autres choses
encore.
Quand le gouvernement veut bien une chose,
ga marcheLa reconstruction fut entamée sans
un jour de retard, et dés l'été 1921 déja l'immense
caserne était reconstruite y compris l'étage.
Si nous disons reconstruite il faut s'enten-
dre. L'aile ouest avait entièrement disparu et on
en enleva ces derniers restes. L'aile sud ne fut
rebatie que plusieurs années plus tard, et puis...
il n'y avait pas de toiture. A la rigueur, vu l'é-
paisseur des voütes en magonnerie, on pouvait
y installer de suite les services administratifs
dans les nombreuses et vastes salles, sans atten-
dre la construction de la toiture.
Et c'est ainsi que dés l'été de 1921 déja, tous les
services des dommages de guerre étaient instal-
lés dans la caserne. En outre, celle-ci abritait dès
lors tous les services suivants
Le Tribunal de première instance les Justices
de paix L'enregistrementLes Hypothèques
les Contributions les Ponts et Chaussées, et les
Ecoles communales.
Ce n'était plus une caserne, c'était une ruche.
Pendant plusieurs années, la caserne d'infanterie
fut le coeur et le cerveau de l'arrondissement.
A part le Haut Commissariat Royal proprement
dit, toute la vie administrative se concentrait la.
Cela dura une dizaine d'années, au cours des-
quelles les services communaux et administra
tifs quittèrent au fur et a mesure que, dans la
ville en pleine fièvre de construction, ils purent
aller occuper leurs locaux définitifs.
En 1930, il n'y restait plus que les services des
Dommages de guerre.
Ceux-ci a leur tour quittèrent en 1933 pour al
ler occuper quelques salles que la ville mit a leur
disposition dans l'Ecole de musique, rue des
Chiens.
C'est que cette magnifique caserne, dont les
murs pouvaient défier les siècles, tombait en
ruines sans avoir jamais été achevée
Et c'est ici que nous avons vu s'étaler le plus
beau spécimen de bêtise administrative que l'on
ait, pensons nous, jamais rencontré en Belgique.
Nous avons dit que la toiture seule restaita
faire, une toiture en ardoises recouvrant les
voütes magonnées du premier étage. Le H' Com
missariat Royal avait travaillé d'arrache-pied,
et s'apprêtait a achever son oeuvre. La cour de
la caserne était déja remplie de montagnes d'ar-
doises.
Quand tout-a-coup, a Bruxelles, le Génie
militaire s'interposa. II ne voulait pas, lui, du
toit d'ardoises d'avant-guerre, il voulait que Ia
caserne se couronnat d'une terrasse en béton
II iptrigua tant et si bien que le gouvernement'
envoya l'ordre de suspendre la mise sous toiture f
A la fin de l'hiver, les voütes, dont la magon
nerie était restée a découvert, avaient beaucoup'
souffert de l'humidité. Et comme la discussion'
au sujet de la toiture se prolongait a Bruxelles,
le Haut Commissariat Royal fit couler une1
couche de ciment sur toute l'étendue des voütes
il fallait bien garder les locaux en état de con-
tinuer a être occupés Tout l'été se passé, aucune
solution.
L'hiver suivant, les dégats se renouvelèrent.
Les gels et dégels successifs avaient fissuré le
ciment, et l'humidité recommengait a imprégner
les murailles par le haut. En été, pour y remé-
cher, on coula de l'asphalte par-dessus le ciment.
Peine inutile. L'été suivant, on coula une nou--
veile couche d'asphalte. Et puis Et puis, on ne
fit plus rienLes Domaines, las d'attendre,
avaient vendu publiquement ce qui leur restait
encore d'ardoises dans la cour (la moitié en
avait disparu, petit a petit, au cours de ces 2
années d'abandon). Et depuis lors, pendant Les-
années consécutives, l'eau des pluies s'infiltra de
plus en plus. Après le lr étage, le rez de chaussée-
devint inhabitable a son tour, et finalement les
briques du revêtement extérieur commengèrent
a se détacher, et tombèrent dans la rue, si bien
qu'il fallait a plusieurs reprises interrompre la
circulation.
Depuis 1933, a part quelques salles aux murs
salpêtrés oü gens et dossiers se rhumatisaient
et se couvraient de moisissures, les ex-belles
casernes d'Ypres étaient devenues le refuge des
sans toits de l'arrondissement.
On en est arrivé maintenant au point oü il n'y
a rien de mieux a faire que de démolir ce qui
gêne la sécurité de la circulation entre la rue
de la Bouche et l'Esplanade.
Du mur de fagade il ne restera qu'une hauteur
de 5 mètres environ, et encore en enlèvera-
t-on la couche extérieure sur trois briques d'é-
paisseur. Les murs intérieurs subsisteront expo
sés a toutes les intempéries puisqu'il n'y aura
plus de voütes magonnées. On va même exécuter
a leurs sommets certains petits travaux dans le
but d'empêcher la pluie de les détériorer da-
vantage.
Cela fait, on attendra... quoi
Que les ministres de la Guerre et des Travaux
Publics se soient mis d'accord sur le point de
savoir si on mettra une terrasse ou un toit d'ar
doises sur le monument Peut-être.
D ici-la, notre ville sera, heureusement et pour
longtemps (le provisoire devient chez nous éter-
nel), dotée d'un élément bien pittoresque en plus.
Les étrangers passant par la caserne s'imagine-
ront que nous avons subi un tremblement de
terre. D'autres y verront une petite ressemblance
avec les ruines de Pompéi. De toutes fagons, ces
murs déchiquetés auront un cachet poétique in
contestable. Un bon point pour l'administration 1
