Taks op de Honden
SNOECK's Almanakken
Federatie der Geteisterden
van het Arrondissement Yper
Besluit door den Ministerraad
den 29 April 1930 genomen.
(Vervolg)
3° Gezien dat volgens het Rekenhof, de inte
resten op eené> vergoeding voor herbeleg maar
kunnen loopen vanaf den dag van het eind-
herbeleg, zelfs in geval van betaling bij sneden,
bevolen door de beslissingdat bijgevolg, deze
niet zouden verschuldigd zijn op de opeenvol
gende sneden van die bijkomende vergoeding,
die zouden betaald geweest zijn door den ge
teisterde op een voorgaanden dag aan dezen van
het eindherbeleg, wanneer de Rechtbanken voor
de vergoedingen van eenig belang altijd opeen
volgende betalingen bij sneden vaststellen, over
eenkomstig aan de 7" alinea van het artikel 15
der samengevoegde wetten, alsook aan de schik
kingen van het artikel 53
Gezien dat die stelling tegenstrijdig is met
de bewoording van de 2 alinea van het artikel
50 der samengevoegde wetten, die besloten heeft,
zonder mogelijke bespreking, dat de bijkomende
vergoedingen voor herbeleg denzelfden interest
opbrengen te rekenen vanaf den dag vastge-
steld door de beslissingen der Hoven en Recht-
banken voor oorlogsschade voor aflevering der
titels 't is te zeggen voor ieder der sneden
Gezien dat gezegd artikel 50 moet vertolkt
worden rekening houdende van de gezamenlij-
king der wetgeving op de oorlogsschade
Gezien dat het nooit in de meening van den
wetgever getreden is een geteisterde te dwingen
het herbeleg te doen vóór dat het noodige geld
te zijner beschikking gesteld geweest zij
Dat het artikel 53 derzelfde samengevoegde
wetten onder dat opzicht uitdrukkelijk is; dat ove
rigens in het Handboek der Staatscommissaris-
sen het Staatsbestuur klaarlijk zijne meening
aangekondigd heeft de verscheidene sneden van
vergoedingen ter beschikking te stellen van de
bijzonderen, voor den heropbouw dezer onroe
rende vóór de uitputting der vorige snede (zien
bl. 75, 2" deel)
Gezien dat de vergoedingen door eindbeslis
singen, voor schaden van handels of nijverheids
instellingen eene onmiddellijke toekenning moes
ten bekomen om de werkzaamheid des lands te
doen herboren worden, en dat, daardoor, het
gansche voorafgaande herbeleg van elke snede
van vergoeding vereischt moest zijn vóór de
betaling der volgende snede (zien zelfde Hand
boek 75, 21' deel)
Dat anderzijds, men het geval moest voorzien,
waarin spijts de schikkingen der beslissing, den
dag vaststellende der aflevering der titels, over
eenkomstig aan de artikels 15 en 49, de Staat
verachterd in betaling zou zijn
Dat de geteisterde gedwongen kan zijn, ten
gevolge van die verachtering, hetzij zijn per
soonlijk geld, hetzij ten gevolge der te laat ge
dane betaling, het noodige geld te ontleenen om
aan zijne verbintenissen of aan de verplichtingen
van herbeleg, opgelegd door de beslissing te
voldoen
Dat het om die reden is dat wetgever voor
zien heeft dat een uitgestelden interest zou ver
schuldigd zijn vanaf den tijd aangeduid voor de
aflevering der titels, de vervaldag van dien ter
mijn de schepping van een recht daarstellende
terzelfdertijd als eene opeisching
Dat, uitgenomen tegenstrijdige schikkingen
in de vonnissen, de interesten op de bijkomende
vergoedingen voor herbeleg zijn dus verschul
digd vanaf dat tijdstip voor al de bijkomende
vergoedingen voor herbeleg toegestaan na den
8 October 1921
Dat als het waar is dat de wetgevende kamer
werkingen der wet van den 6 September 1921
schijnen aan te duiden dat, in den loop der be
spreking, zekere leden der wetgeving de denkwij
ze geuit hebben de interesten maar toe te staan
vanaf den dag van het herbeleg, het is integen
deel van grondbeginsel, dat voor de vertolking
eener wettelijke schikking de werkingen en ka
merbewijsstukken niet kunnen opwegen tegen
de bewoording zelf, en dat als deze klaar en
juist en bevelend is,* gelijk de alinea 2 van het
artikel 50 het is, is het onnoodig zijne toevlucht
te nemen tot de kamerwerkingen, of tot de
andere bronnen van vertolking
Dat er geen twijfel bestaat dat de oude en
nieuwe schikkingen van het artikel 50 klaar en
juist genoeg zijn door hun zelf
Dat overigens, indien de wetgever verstaan
had dat de interesten nooit loop namen dan op
den dag der uitgave, hij zou niet nagelaten heb
ben het uit te drukken zooals hij het gedaan heeft
in de paragraaf 3 van het artikel 50
Gezien dat de 2e alinea van dit artikel de
gevallen betreft waarin het herbeleg nog niet
gedaan werd op het oogenblik van het vonnis
Dat in die gevallen, voor de hooger opgege
ven redenen, de geteisterde recht heeft op de
interesten vanaf den dag bepaald door de recht
bank voor de aflevering der titels en dat zonder
dat een bijzondere schikking noodig weze in het
vonnis, de titel van den geteisterde zich in de
wet bevindende)
Dat het anders is, wanneer het herbeleg de
beslissing voorafgaat
Dat, in zulk geval, de rechter moet vaststel
len, krachtens de 3e alinea van artikel 50, in
zijne beslissing en voorzien op welken dag de
interesten loopen zullen
Dat bij gebreke aan uitdrukkelijke bewoor
ding in het vonnis 't is de algemeene regel,
voorzien door de alinea 2, die moet toegepast
worden
»Maar gegeven zijnde dat, krachtens onderrich
tingen van het Bestuur uitgaande, de Staats-
conjmissarissen, vanaf zeker tijdstip, in hunne
besluitselen de toepassing van de 3" alinea van
artikel 50 niet meer voorgesteld hebben en zich
tevreden hielden de formuul interesten vol
gens recht of eene algemeene gelijkaardige for
muul er in te lijven
Dat van dan af, de letterlijke toepassing der
schikkingen van de 2° alinea van art. 50 nadeel
zou berokkenen aan de rechten der geteisterden,
die, door de daad van het Bestuur, maar laat
tijdig hun vonnis bekwamen, wanneer zij het
herbeleg sedert lang gedaan hadden
Dat de eenvoudigste rechtveerdigheid zulke
onbillijkheid niet toelaat
Gezien het vonnis, uitgesproken den 22 Fe
bruari 1928 door de rechtbank van ln aanleg van
Leuven in zake Société La Vignette dat de ziens
wijze hierboven ontwikkeld bekrachtigt.
»5" Gezien dat het vonnis van het Verbrekings
hof van 27 December 1923, door het Rekenhof
ingeroepen, voorhoudt dat de vergoeding voorzien
door art. 14 eene gewone vergoeding van herstel
is en, als zulke, onderworpen is aan de schikkin
gen van art. 50 voor hetgeen de interesten betreft;
Dat in die voorwaarden, men zou moeten aan
nemen dat het recht van den geteisterde zich in
de wet bevindt en dat om de betaling van inte
resten te verrechtvaardigen, geene bijzondere
schikking in 't vonnis noodig is
Gezien het K. B. van 20 Maart 1920, betrekke
lijk de uitvoering van art. 14 der wet van 10 Mei
1919 (Staatsblad van 11 April 1920) en voorschrij
vende dat de vergoeding, waarvan sprake is,
betaald zal zijn op de tijdstippen aangeduid dooi
de Hoven en Rechtbanken voor oorlogsschade
In aanmerking nemende dat de vertolking
aan deze wettelijke schikking gegeven door het
bestuur, veranderd is in den loop der laatste
jaren, en dat de interesten op die vergoeding
eerst vereffend, daarna geweigerd zijn geweest,
vervolgens eindelijk vereffend werden in de bui
tengewone gevallen, waarin de Rechtbanken,
rekening houdende van overgroote uitgaven voor
huishuur, uitdrukkelijk, boven de overeenge-
komene vergoeding, een bijvoegsel voorschreven
onder vorm van interesten
Dat, om te vermijden troebel te verwekken,
het noodig is op het verleden niet terug te komen
en zich te onthouden de gezegde interesten
terug te doen geven, te goeder trouw ontvangen,
soms sedert 8, 9 of 10 jaren en waarvan de be
taling zich kan verrechtvaardigen door de uit
drukkingen van het besluit van het Verbrekings
hof voorgaandelijk aangehaald.
9° Gezien dat het doel der voorschotten, in
baargeld gedaan aan geteisterden, zonder eeni-
gen twijfel was om hun toe te laten het herbeleg
te doen door de herstelling van hunne vernielde
of beschadigde goederen, dat het daar de eenige
reden is van 't bestaan der schikkingen hierna
volgende Art. 1, Wet van 24 Februari, 3" van
art. 8 van het K. B. van 9 April 1919 Art. 10
van het K. B. van 9 April 1919, art 2 van het K.
B. van 11 Juli 1919 K. B. van 30 September
1919, (voorschotten in natuur) art. 3 van het K.
B. van 11 Maart 1920 (voorschotten in natuur)
verscheidene artikels der K.B. van samenvoeging
van 21 Juni 1920 en van 30 Oogst 1920
Gezien dat de toegestane vergoedingen zon
der herbeleg betrek hebben op het deel der ver
loren familiegoederen, dat niet noodzakelijk
moet hersteld zijn
Dat van dan af het niet begrijpelijk ware,
zooals het Rekenhof het wilde, dat een deel dier
voorschotten afgetrokken worde van de niet aan
herbeleg onderworpen vergoedingen vooraleer
het weg te nemen op de bijkomende vergoedin
gen voor herbeleg
Dat er uit voortvloeit dat die voorschotten
geheel of gedeeltelijk de eindvergoedingen moe
ten innemen in de volgende orde, het geval zich
voor doende, de soorten van schaden eerbiedi
gende waaraan zij toegebracht zijn
l°de herstelvergoeding aan herbeleg onder
worpen
2° de bijkomende vergoeding voor herbeleg
3° de herstelvergoeding niet aan herbeleg
onderworpen ('t Vervolgt)
In een vorig artikel hebben wij gezegd dat het
provinciaal reglement behelst eene opsomming
der rashonden, en dat deze rassoorten aangeduid
werden in overeenstemming met de honden
clubs ten einde alleen de ware en echte pracht-
rassen te treffen. De honden moeten voldoende
kenteekens dragen om te kunnen gerangschikt
worden onder een dezer rassoorten.
Ziehier nu ten behoeve onzer lezers deze lange
lijst rassen die als prachthonden dienen aanzien
te worden
St Hubertshonden Iersche Wolfshonden
Schotsche hazewinden of deerhounds Engelsche
kortharige hazewinden of greyhoundsRus
sische hazewinden of borzois Araabsche haze
winden of sloughisPerzische en Afgaansche
hazewinden Duitsche eenkleurige doggen
Duitsche goudgestroomde doggen; Duitsche zwart
en witte of gevlekte doggen mastiffs Borde-
leesche doggen Bulldoggen Fransche bulldog-
gen stag en foxhonden harriers beagles kort
harige of langharige loop jachthonden zoo voor
groote als voor kleine troepen kleine brakken
zoo van Artois of van elders driekleurige, taks
honden met kort haar van groot ras Takshonden
van Fransch ras Griffon-taksen pointers, vaste-
landsche brakkenDuitsche staande jachthon
den, met kort haar, met lang haar, met stekelig
haarEngelsche setterszwart en vuurroode
Gordon-setters Iersche setters Vastelandsche
patrijshonden Bretoensche patrijshonden Hei-
dewachtels Staande jachtgriffons met stekelig
haar krulhonden en staande griffons met lang
haar, retrievers Clumberspaniels fieldspaniels
Cockerspaniels; Engelsche springers; Irish water;
Sussex, Welsh springers en andere spaniels;'Duit
sche kort- lang- en stekelharige takshonden
kleine Duitsche taksen Airedale, Iersche, Schot
sche, Sealyhamsche, witte West-Highlandsche,
Lhassa- en Bostonsche dashondenzwart en
vuurroode dashonden van Manchester van meer
dan 3 kgr. 175 Engelsche witte dashonden Bull
en Weisdashondendandie dimmints skye-,
cairn-, kerry-blue- en bedlington dashonden
Dalmatische honden poedelhonden whippets
voor de jachtZwergschnauzer of kleine stal-
griffons; Hollandsche smouwhonden; groote schip
per kes en schipperkes van min dan 3 kgr. Brus-
selsche, Belgische en Brabantsche griffons
kleine schuinoorige patrijshondjes alsook deze
met neerhangende ooren zwart en vuurroode
King Charles spaniels driekleurige Prince Char
les spaniels witte en orange Blenheim-spaniels
ruby-spanielsSchoothondjes (van Malta, van
Havana, van Bologne, zoogezegde leeuwtjes en
krulharige schoothondjes) kleine loulous van
min dan 3 kgr. 750 zwart en vuurroode dwerg-
pinschers alle andergekleurde dwergpinschers
harlekinpinschers affenpinschers dashonden
van Yorkshire zwart en vuurroode dashonden
van min dan 3 kgr. 175 mopshonden windhon
den Pekineesche hondjes patrijshondjes Japa-
neesche patrijshondjeskleine poedels.
Opdat onze lezers een onderscheid zouden kun
nen maken tusschen dit nieuw reglement dat
in 1935 zal toegepast worden, en het oud dat in
1934 van toepassing was, en zooveel moeilijkhe
den heeft berokkend in onze streek, geven wij
nog hieronder de lijst der prachthonden zooals
deze opgegeven was in het oud reglement
van 1934.
Worden als prachthonden beschouwd 't zij zij
van zuiver ras zijn of van gekruist ras al de
doggen, bulldoggen Deensche en Ulmerdoggen
St Bernardshonden Newfound- landshonden
Loonbergerhonden, Pyreneesche honden, wolfs
honden, Mastiffs, Boxers Dobermans, hazewin
den, herdershonden, (van Brie, van Besuce, van
Engeland of Bobtals, van Schotland of Coleys,
Duitsche, Hollandsche, Groenendaelsche, Mechel-
sche, Tervuerensche, enz.) bouviers, loulous of
spits, chow-chows, Teneriffhonden, poedels, wind
honden, whippets, kleine Deensche of Dalma
tische honden, dashonden (namelijk fox-dashon
den), schipperkes, mopshonden, griffons, Bra
bantsche griffons, kleine patrijshonden, (Peki
neesche spaniels), Schoothondjes (van Malta, van
Havana, Leeuwtjes), Pinschers, taksen.
Deze laatste lijst alhoewel veel korter, omvatte
nochtans 't meerendeel der honden die iet of
wat ras bezaten.
De nieuwe lijst, voorzien in 't reglement voor
1935 alhoewel langer, is veel voordeeliger. Veel
menschen die in 1934 moesten betalen voor hun
nen hond als prachthond, zullen nu nog in 1935
slechts betalen voor eenen gewonen hond.
Wij kunnen niet genoeg de aandacht onzer
lezers trekken op deze hondentaks. Met een
beetje goeden wil, kunnen zij alle moeilijkheden
vermijden.
ten bureele dezer, 34, Boterstraat, 34.