firoote CARNAVALSTOET
Alleen
in de Wereld
KOFFIES en CHICOREI met PREMIEN
Christiaens Devolder Kortrijk
Te koop io alle goede winkels. - PremiedepotG. Laroye, 20, Boomgaardstraat, Yper.
Grand Cortege Caroavalesque
Charles HONCENAE
Ordres de Bourse
Gom pf ant Terme
2-2-1935 Het Ypersche-2e Bijvoegsel - La Hégion d'Ypres N° 44
Op Zondag 3 Maart 1935
Dimarche 3 Mars 1935
EISCHT ALTIJD EN OVERAL DE
ST.AD Y H E JR
VILLE D'YRHES
om 2 uur
15.000 Fr. Premiën en Vergoedingen
aê
2 heures
•rjur»*
15.000 Fr. de Pf imes et Indtmnités
Mengelwerk van Het Ypersche - N' 9
door Dr August SNIEDERS.
Verscheideie Fanions voor de deelnemende maatschappijn
1
a
Plnsienrs Fanions poor les Sociétés pirticipantes
(Vervolg)
Die toestand, zoo vertelde de alweter verder,
bracht niet veel liefde bij wel integendeel.
De hongerige familie was daarenboven ondank
baar in de ziel. Voor haar was die rijke man niets
meer dan eene prooi, die hun ter verslinding was
toegeworpenzij waren als jonge wolven, die,
als men hun niet genoeg te eten geeft, de tanden
laten zien en den weldoener niet zelden in de
hand bijten.
Heel die hongerige familie had echter in dit
huwelijk eene toekomst kunnen vinden, want
de aangetrouwde was juist niet onwillig. Toen
de weduwe dood was, plaatste de edelman een
paar kinderen op kostschool, een paar op een
kantoor, een paar op zee, een paar in zaken, en
zelfs een op de hoogeschool, ofschoon zij hem
teenemaal vreemd waren.
De onaangenaamheden, die hij zich hierdoor
op den hals haalde, waren onbeschrijflijk ieder
dag kwamen er reklamen, klachten, vragen,
smeekingen of bedreigingen uit kostschool, kan
toor of anderszins, toen eensklaps, als ware het
een komplot tusschen al de verspreide hongerlij
ders, heel het werk in duigen viel.
Hiér ontvluchtte er een de kostschool, daar
bestooi een tweede zijn patroon, ginder ging een
derde failliet, een vierde of een vijfde zat achter
de traliën, een zesde had dienst genomen voor
Batavia, een zevende was clown in een paarden
spel, een achtste was verdronken kortom, de
achtbare familie had leden jn het verbeterhuis,
in de gevangenis en in het grafdat laatste
was ten minste een troost.
Er ontstond dus eene tijdelijke rust of ten min
ste eene verlichting doch een dergelijk nest is
niet zoo gemakkelijk uit te roeien er zou een
oogenblik komen dat zij, die nu verdwenen wa
ren, andermaal zouden optreden, wel is waar ge
dund, maar nog altijd sterk genoeg om een half
dozijn menschen het leven te vergallen.
Zoo gebeurde 't ook de gevangenis is niet on
verbiddelijk, uit het buitenland komt men weêr,
bankroetiers wandelen er zooveel in het vrije
zonlichtalleen het graf hield wat het vast had
hetgeen de goede heer d'Engelgrave, hoe
menschlievend hij dan ook ware, allerliefst
vond...
Als de welwillende man vandaag van dezen
dacht ontslagen te zijn, kwam er morgen weer
een, waaraan men in langen tijd niet gedacht
had, uit de gevangenis, uit het bedelaarsgesticht,
of uit de meest verpeste holen der samenleving
gekropen, en trok onbeschaamd de bel van het
huis van den «rijken broêr,» zooals zij hem noem
den, aan stukken.
Kortom, 't was een lieve familie
De verteller op de diligence stelde, met een
woord, den heer d'Engelgrave voor, en hij deed
het tamelijk geestig, als iemand die gedwongen
is zich in een wespen- of mierennest heen en
weêr te wentelen en in dergelijk geval be
grijpt men de rest.
In die dagen moest er iets in de familie d'En
gelgrave hebben plaats gehad, waarvan het pu
bliek nooit den rechten draad kon vatten, want
de vader was verdwenen men zegde geruimen
tijd later dat hij naar de Indiën reisde en daar
overleed.
Het was ook omtrent dit tijdstip dat Mevrouw,
misschien om zich op hare beurt van al die hon
gerlijders te ontslaan, Brussel verliet en zich in
het Luxemburgsche vestigde, waar zij echter
niet altijd tegen de Argusoogen van die lieve
familie zal beveiligd zijn geweest, dewijl zij ook
daar opbrak en verdween.
Ja, zoo denkt Sybrand, terwijl hij de cigaar
tusschen de twee voorste vingers geklemd hou
dende, laat zakken en uitgaan ja, ik herinner
mij nu flauw, dat er op het kasteel soms eene
akelige figuur verscheen, die gedurende eenige
uren en soms wel langer, de onrust in het huis
gezin, den schrik tusschen de kinderen bracht
die de dienstboden deed fluisteren, omdat hij
een zoo gebiedenden toon aansloeg. Wie was die
man 't Was, als ik mij goed herinner, een lange
nog jonge kerel, met vuilen stoppelbaard, ge-
blutsten hoed, tot boven toegeknoopten versle
ten jas, te korte broek en vale, scheef geloopen
schoenen eene echte dronkemansfiguur een
kerel, die er uitzag als zou hij gaarne voor een
paar bankbiljetten iemand naar de andere we
reld willen helpen... Zou dat een lid van die
lieve familie geweest zijn, waarvan de alweter
op de diligence sprak?... En zou het om wille
van dit en andere personages zijn dat wij, kinde-
Agent de change agréé
a Ia Bourse de Bruxelles
2 5, RUE DU TEMPLE, 2 5, YPRES
Téléphone 461
ren, zoo zelden thuis waren, en dat onze moeder
gedurig op reis en soms eenigen tijd gansch on
vindbaar was
Sybrand zegt eene stem, en de moeder staat
voor hem.
De jongeling ontstelt hevig, alsof die plotse
linge verschijning niets gewoons, niets natuur
lijks had.
Sybrand, ik heb uw gesprek met uwe zuster
niet beluisterd,zegt zij. Afluisteren is mijne
gewoonte nietdoch ik heb gehoord dat zij u
tot den eerbied voor uwe moeder terugriep. Ik
breng die woorden in verband met een gesprek
dat gij met haar zult gevoerd hebben, en dat
betrekking heeft tot mij, tot ons verleden en
tot uwe houding in de laatste dagen.
Dat is waar,antwoordt de jongeling met
eene treffende oprechtheid
Ik vermoedde het. Gij zijt te Florenville ge
weest, en de herinnering aan onze familie moet
er nog levendig zijn.
Bij sommige personen, ja.
Ik vraag u niet wat gij daar en op uwe reis
opzichtens ons verleden, vernomen hebt. Ik wil
zelfs niets weten doch ik geef u de verzekering
en onthoud deze woorden goed dat gij
over uwe moeder niet te blozen hebt. De tijd
nadert dat het geheim zal opgelost worden, en
dan zal de zoon, indien hij als rechter wil optre
den, zijne moeder kunnen beoordeelen.
Dat is streng, indringend, gebiedend gezegd,
en Sybrand heeft den moed, maar ook den tijd
niet, in verdere uitweiding te treden zijne moe
der heeft de veranda weêr verlaten, en de jon-1
geling blijft alleen met zijne gedachten.
Doch ik geef u de verzekering en onthoud
deze woorden goeddat gij over uwe moeder
niet te blozen hebt...
Zoo heeft ze gesproken
DE STUDENT CHIDUC.
Sedert het gebeurde in de veranda van Villa
Rosa, zijn er eenige dagen verloopengeen
woord is er nog over het gesprokene, tusschen
moeder en kinderen, gerept. Mevrouw is wat zij
immer vroeger was, vriendelijk doch niet erg
spraakzaam Sybrand dubt en Theodora bidt,
terwijl zij in de veranda, tusschen de bloemen
en klimplanten zit, die tegen de pilasters op
groeien of in korven aan het gewelf hangen.
Rustig en stil is het wel in de villa, maar
plezierig is het juist nietMevrouw is nog
steeds teruggetrokken, en ook is het nog wat
vroeg in het badseizoen, om reeds veel kennis
gemaakt te hebben.
De badplaats is echter reeds in vollen bloei en
glans de zon is brandend, de zeewind verfris-
schend, het strand rijkelijk bezet met dames,
met kinderen, die er 's morgens wel wat wonder-
lijk, wat verwaarloosd, maar toch schilderachtig
uitzien, die 's namiddags in schitterend zomer-
toilet getooid zijn verder, oude en jonge heeren,
badmeesters en vischvrouwen, zoo gebruind als--
of zij kinderen der Sahara zijn.
De koffiehuizen zijn druk bezocht, in de verte
klinkt eene muziek. De wandelaars gaan op en
neêr, en op den klinkerdijk zij leggen tien, vijf
tien, twintigmaal denzelfden weg af de zeedijk
is de algemeene bijeenkomst-, de ontvangst-, de
conversatie-zaal.
De zon hangt als een gloeiende bol met vlam
mende, uitschietende stralen boven de zeevlak-,
te, die zij met eene dansende vuurtinteling over-
spreidt.
Aan den noord-noord-westenkant hangt een
lichte nevelsluier, en in de verte verder dan
die licht-zwarte schaduw van eenen mast of eene
zwarte gepluimde stoomschouw, die ginds op den
grooten waterweg voortschuiven denkt men
eene tooverstad te zien met witte huizen, witte
tempels, witte minarets, die nu eens verschijnen
dan weêr verdwijnen, en wier spitsen en toppen
door eene heldere zon worden beglanstmen
zou zeggen eene witte stad in het helderlichte
Oosten.
Maar op het onmetelijk voorplan, in den gloed-
der avondzon, drijven ranke visscherschuiten
met gezwollen zeilen en schuins liggende, gelijk
eene stoute en overhellende schaatsenrijderes
zij drijven over den paarlemoeren waterspiegel
weg, totdat de avondnevel ze zal omvatten en
spookachtig doen verdwijnen.
De avond valt ;het strand is minder bezocht,
de kinderen hebben het graven van putten,
grachten en het opwerpen van wallen, die door
de aanspoelende golf weêr vernield worden, ge
staakt men heeft schuppen, vaantjes, ballen,
raketten, vliegers en crocket saêmgeraapt, om
aan het toilet van het kinderbal te denken ;de
badmeesters en hunne vrouwen, de gespierde
donkerbruine voeten in het zand prentend,
kruien de houten badtenten hooger op, naar het
strand. (Vervolg op laatste bladzijde).