Alleen in de Wereld KOFFIES en CHICOREI met PREMIEN Christiaens S Devolder KortrijK Te koop in alle goede winkels. - PremiedepotG. Laroye, 20, üoomgaardstraat, Yper. 9-2-1935 Het Ypersche- 2e Bijvoegsel-La FLégion d'Ypres N° 45 EISGHT ALTIJD EN OVERAL DE Mengelwerk van «Het Ypersche» - N' 10 door Dr August SNIEDERS. Faire nettoyer ou teindre ses vêtements chez fl Kleederen door c'est leur donner une nouvelle jeunesse. Glapage Américain d<a Cols et Manchettes in 't nieuw gekuischtof geverfd zijn wederom zooals nieuw. Sehoone Sfrijkwascti Kilowasch Succursale L. KNOCKAERT - JOOS B'ihuis I, Rue de Dixmude Diksmudestraat, Y P R E S. Tel. Y P E R. (Vervolg) De twee personen treden rookend over 't voch tige zand en Chiduc staat soms een oogenblik stil om de zee uit zijne hoogte te beschouwen en te doen gelooven, dat hij haar daar ter plaatse duldt duldt is het woord omdat zij hem frischheid en ook mosselen geeft. Hij declameert op parodiëerenden toon la mer, partout la mer des flots, des flots encorof roept eene aardig heid tot den garnaalvisscher, die druipend nat, zijne hot op den rug en zijn boognet op den schouder, eindelijk huiswaarts gaat. Sybrand denkt dat Chiduc over de zee en hare wonderen spreken wilhij bedriegt zich in de eenzaamheid spreekt hij juist over hetgeen slechts de wufte wereld bezig houdt. Hebt ge het vrouwelijk personeel der bad- stad reeds in wapenschouwing genomen, Mijn heer Sybrand vraagt hij en stoot een zware Havanna-wolk in de lucht. En hebt gij reeds uw oordeel geveld en uitspraak gedaan «Moeilijk vraagpunt...» De zwartlokkige Fransche gravin De vlas- blondlokkige Duitsche hofraads-dochter Of de bruingelokte Russische bankierin Het drietal is goed gekozen. Dat is eene uitvluchtgij springt als een slimme vos uit de klem. Zeg bepaald wie Wien valt de gouden appel van Paris ten deel Zeg hetgij hebt een zwak voor de zwartlokkige gravin Dat heb ik niet gezegd. Goed, ik sta ze u af. Ik heb niet het minste denkbeeld van die dame. Overigens, ik geef ze u alle drie ten geschen ke Ik, ik heb iets nederiger gevonden, dat mijne schoenzolen in ontroering brengt, mijn handschoenen doet trillen en mijn hoed op mijn hoofd doet dansen, gelijk de heuvels in het boek der Psalmen. Sybrand ziet den student aan en denkt dat hij een slag van den molen weg heeft. Wat het hart betreft,zoo gaat hij voort dat moet men in alle geval thuis laten. Dat leg gen wij bij onze gouden horlogie en onzen dia manten ring, zoolang wij deze twee lieflijkheden niet in den Berg van Barmhartigheid moeten verpanden En wie brengt uwe schoenen zoo in ontroe ring vraagt Sybrand glimlachend. StilHet is bepaald, ik stel u aan de gravin voor. Wel bedankt, ik heb er geen plan voor. Zwijg, ik weet dat beterDe gravin is uwe gading. Gij zijt, ik weet het, van adel en gij moet dus ook gravelijken nectar in uwen beker hebben. Ik, ik ben een Bohemer, een zwerver, een meeuw, een wolk, een stormdat is, ik heb geen bepaald punt. Ik spring, ik ga, ik tuimel, ik vlieg, ik drijf, ik jaag daarheen waarheen de fortuin mij stoot. De student spreekt op hoogen en lossen toon. Hebt gij reeds, zoo vangt Chiduc andermaal aan hebt gij reeds die blonde PoQlsche gezien, welke ginds aan het einde van den zeedijk, in de villa Sancta Maria woont Sybrand krijgt een schok door al zijne lidma ten gelukkig is het donker, anders zou die vreeselijke student bemerkt hebben dat hij kleurde. Rood worden, voor iemand die boven de tien jaar oud isChiduc werd nooit rood, maar op zijn tiende jaar deed hij reeds eerlijke men- schen blozen Eene blonde zegt Sybrand aarzelend.« Ja.. neen., wat bedoelt ge?...» Hoe gij hebt haar nog niet gezien Wat, niet gezien?... Maar, kerel, steekt ge dan uwe oogen in uwe geldbeurs?... Gij hebt haar niet gezien, de bloem aller bloemen, de perel aller perels, die sireen tusschen alle de vrouwelijke walvisschen die hier in zee plonsen?... Nu, ik wel, ik heb haar gezien, van nabij gezien De jonge d'Engelgrave is gansch in verwarring Chiduc laat hem echter den tijd niet om zich van alle de volgende ontroeringen te herstellen hij hervat Ik weet wie zij is eene Poolsche ik weet hoe zij heet Adriana Daliskiik weet wat zij doet. Doet Nu, wat doet zij Juffer Daliski geeft les op de piano, 't Is dus niet moeilijk om met haar in betrekking te ko men. Ik zal me les op de piano doen geven.Tra, la, la, la, la zingt de losbol en doet zijn zwa- ren stok als een molenwiek snel ronddraaien. Sybrand's hart wordt door een hem tot nu toe vreemd zijnde gevoel overmeesterd hij wil de beschermer van dat jonge meisje zijn. Ge spreekt op eenen toon van kleinachting van die dame, naar mij dunkt,» valt Sybrand den student in de reden. Kleinachting Toch niet. Ik spreek over haar, integendeel, naar ik denk dat zij waard is. Hoe weet ge dat die Juffer Daliski heet vraagt hij, veeleer om zich eene houding te geven dan wel uit nieuwsgierigheid. En de badlijst De naam op de badlijst is niet altijd de echte. Zoudt ge wellicht denken dat onder die blon de piano-klopster eene gravin verscholen zit, en gij mij dus mijn recht op haar zoudt kunnen betwisten Doch neen, ik heb me niet op de bad lijst betrouwd ik ben een man die recht op het doel afgaat, als een pijl uit den boog, als een ko gel uit het geweer, als een twaalfponder uit een krupp-kanon. Ik heb de kleine zuster opgespoord eene kleine zwarte heks, die met hare pop op het strand komt spelen. Ik heb haar gevaagd, terwijl ik haar hielp om hare pop in het zand te bed te leggen, hoe die blonde dame heette, wie zij was, waar zij vandaan kwam ergo... En de zware stok draait weêr molenwiekend rond. Onder de Polen,zegt Sybrand, hier te lande verblijvende, vindt men niet zelden zeer deftige familiën, ofschoon zij hier, om in hun bestaan te voorzien, zich beneden hunnen stand moeten houden. Ho, ho ik begrijp u, gij wilt er êene adellijke dame in ziendoch gij zijt aan een verkeerd kantoorEr mag zich onder die blonde Hebe, eene prinses van den bloede, de laatste afstam melingen van den laatsten der Poolsche konin gen verbergen ik zeg u, zij heeft Chiduc's hoed doen dansen, Chiduc's handschoenen doen trillen, Chiduc's schoenen in ontroering ge bracht, en dat doet geen vrouwelijk creatuur straffeloos. De zware stok draait alweêr en komt eindelijk met de punt in het duinzand terecht. Het gezelschap van den student stoot den jon geling erg tegen de borstdie blaffer walgt hem. Hij denkt blijkbaar niet over maatschappelijke toestanden als die Mijnheer Chiduc, die zijne zoogezegde philosophie volledigt door te zeggen, dat in onzen tijd, deugd en eerlijkheid prachtige woorden zijn, om het domme gemeen goudpoeier in de oogen te werpen. Op dergelijke zaken heeft Sybrand nog nooit ernstig nagedachtmaar als bij ingeving ge voelt hij, dat die Mijnheer Chiduc veel aanleg heeft om een schurk te worden. Hij zou dan ook willen heengaan doch hij gevoelt dat de vreemdelinge in gevaar zou kun nen verkeeren hij wil meer hooren, meer we ten hij wil doorgronden en daarna oordeelen. Nu, al die philosophie is maar dwaasheid hervat Chiduc. De blonde is op dit oogenblik de steen der wijsheid en Chiduc staat stil, steekt den zwaren stok met komieke majesteit in de hoogte en schudt hem, als wil hij er blik sems uitschudden en om bij haar te gelukken zal ik de aarde omrollen, den hemel in twee scheuren en de zee leêg drinken. Reuzenwerk zegt ge. Ja, maar ge ziet wat er van komt als mijn hoed danst, mijn handschoenen trillen en het leêr van mijn schoenzolen in ontroering komt En als refrein aan dien gekken grootsprekers zang, draait de stok weêr suizend door de lucht, snel genoeg om een tamboer-majoor der grena diers beschaamd te maken. lk heb de blonde bespied gelijk een slang in het gebloemte, een tieger in zijn hinderlaag zijne prooi bespiedt,zoo spreekt Chiduc voort, en ik weet nu dat zij ieder avond hier eenzaam aan het strand wandelt. En wilt gij haar nu gaan opzoeken Juist zoo. En waarom wilt ge dat ik bij die samen komst zou tegenwoordig zijn Gij kunt me van dienst zijn. «Ik?..., Ik?...» en het gloeit Sybrand rond het hart, en dat hart jaagt verontwaardigd in galop, Ik u van dienst zijn Stil, 't is zoo overeen gekomenik breng u in de villa der gravin. Maar ik verlang niet het minste bij de gra vin ingeleid te worden. Zwijg, o jonkheidGij zijt uw eigen vijand gij weet niet wat ge zegt! Ik zeg u dat... Stil! ziet gij ginds die zwarte schaduw aan zee?... Links van u... 't Is zij. Ik voel het aan mijn hoedik vóel het aan mijn linker handschoen, dien ik echter thuis gelaten heb ik voel het aan mijn schoenen!... 't Is zij, zeg ik uzij komt langs hier. En wat moet dit nu worden Luister wij houden haar staan gij stelt mij aan haar voor Albert Chiduc, student in de rech ten der hoogeschool van Brussel. Maar ik ken haar niet Dat geeft niets. Gij zegt dat gij een bekende van haar vader zijt. Maar ik ken den vader nog minder dan haar!» Dat geeft niets als zij mijnen naam en hoe danigheid kent, ben ik reeds tien stappen dichter bij mijn doel. «Ik geloof, Mijnheer Chiduc, dat gij u in de

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1935 | | pagina 9