Alleen in de Wereld 9-3-1935 Het Ypersche- 2e Bijvoegsel-La. ttégion d'Ypres N^ 49 1 I Plechtige Communie Drukkerij Dumortier Mengelwerk van «Het Ypersche» - Nr 14 door Dr August SNIEDERS. Aan Dobs misschien,valt de oude man nij dig in. Mevrouw neigt de lippen saêm, alsof zij hare DOE NU reeds uwe Stoors en Gordijnen in 't nieuw wasschen bij FAITES dès maintenant remettre k neuf vos Tentures, Stores et Rideaux chez Verven Droogkuischen Nieuwwasschen Luxe - Waschdienst Kilowascb Teintures Nettoyages Blanchissage de luxe et au kilo Glafage Américain de Cols Manchettes Bijhuis l. KNOCKAERT - JOOS Dépöt |v Diksmudestraat j Rue de Dixmude, Tel. 260 Y P R E S Y P E R. (Vervolg) Een oogenblik staat de bezoekster stil en be schouwt de rijzige gestalte, het indrukwekkende gelaat van Adriana zij beschouwt die menge ling van eenvoud en verhevenheid, dat konink lijke zouden wij zeggen, hetwelk uit gansch dat wezen spreekt en ook over het ijskoude gevoel, dat Mevrouw jegens het meisje koesterde, een lichte glimp van genegenheid spreidt. Ik ben de burggravin d'Engelgravezegt Mevrouw. Adriana neigtzij is als het kruidje-roer-mij- niet, dat reeds onder de geringste aanraking, angstig in-een krimpt en zich bevend als het ware aan het oog zou willen onttrekken. lk verlang Mijnheer Golden te spreken, gaat Mevrouw voort. Het meisje heeft, als eene schuldige en betrap te, al de tegenwoordigheid van geest verloren, en in plaats van te zeggen dat Mijnheer Golden eenigszins ongesteld is en in zijne kamer blijft, gaat zij koortsig Mevrouw d'Engelgrave voor en den trap op, die naar de kamer van den ouden man geleidt. De deur der kamer wordt door Claudine, met hare eeuwige pop in den arm, geopendAdriana trekt hare kleine zuster buiten, verleent door gang aan de groote dame en ontvlucht zoo snel mogelijk de plaats, waar, volgens zij denkt, druk over haar zal gesproken worden. Op den trap hoort zij een kreet, die haar een oogenblik adem loos doet stil staan, en daarna de deur sluiten zij zet haren weg voort en begrijpt nu eerst hoe dwaas en ongepast zij gehandeld heeft, die vreemde dame onaangediend boven te leiden. Nu Mevrouw d'Engelgrave op den dorpel der kamer verschijnt, staat Mijnheer Golden aan ta fel, waarop eene waskaars brandt, en slechs een flauw licht in het eenvoudige, maar nette ver trek verspreidt. De oude man met zijn wit hoofd, bleek wezen, donker flikkerende oogen, heeft in die karige verlichting iets fantastisch en ontzagwekkend tevens. Hij richt zijn donkeren oogslag strak op die plotselinge verschijning, die als tooverslag voor hem optreedt en zou zonder twjfel in een donder van gramschap losgebersten zijn, ware het niet dat hij de verschijning herkend hadde. Man en vrouw, die elkander drie-en-twintig jaren geleden verlaten hebben, staan andermaal tegenovereen De kreet, dien Adriana op den trap hoorde, is aan Mevrouw d'Engelgrave ontsnapt, toen zij in Mijnheer Golden, voor haar straks nog een vreemde, den echtgenoot herkende, die de we reld en zelfs hare kinderen als overleden be schouwden. De knieën van Mevrouw knikken, eene koude rilling loopt over hare ledematen, en niet zonder moeite raapt zij zooveel kracht bijeen, om de open gebleven deur te sluiten. Een oogenblik bedekt Mevrouw de oogen met de twee handen, want haar hoofd draait en zij schijnt in bezwijming te zullen vallendoch al lengs herwint ze andermaal in krachten, en nu staan ze voor elkander, bleek, ontroerd, maar nog met dezelfde trotschheid, misschien nog met den zelfden vonk van gramschap in de oogen als voorheen. «Ik vreesde wel dat het toeval ons hier eene gedwongen ontmoeting voorbereidde, zegt de man, die zich Thomas Golden laat noemen maar ik dacht niet dat gij, Mevrouw, mij dat bezoek brengen zoudt. Indien ik geweten had, dat zich onder den naam van Thomas Golden de burggraaf Henri d'Engelgrave verborgen hield, zou ik mij wel gewacht hebben mij hier aan te bieden. Indien ik geweten had, dat Mevrouw zich aan deze badplaats bevond, zou ik mij wel gewacht hebben juist deze tot verblijf uit te kiezen. Men ziet, die twee personen, eens voor God door het huwelijk verbonden, dragen elkander nog den vinnigen haat toe voor drie-en-twintig jaren. Drie-en-twintig jaren en zij hebben in de eenzaamheid en in het lijden nog niet geleerd te vergeten en te vergeven Ik zou aan anderen den last opgedragen heb ben, om bestaande moeilijkheden te vereffenen, zegt Mevrouw. tong op dat verwijt bedwingen wil. Wat was in alle geval de beweegreden der onderhandeling, die den vreemde of u herwaarts dreef Ik meende een beroep te doen op Mijnheer Golden. Is het onder dezen naam dat ik mij tot u richten moet, of moet dit zijn onder dien van Mijnheer den burggraaf d'Engelgrave Als er familiezaken te verhandelen zijn, kunt gij u voor eenige minuten tot dezen laatste wen den. Als Mijnheer Golden heb ik niets te zien in al uwe moeilijkheden. Het zij zooik sta dus voor Mijnheer d'En gelgrave. «Ja, voor vijf minuten. Wat verlangt ge?» Uw zoon is meerderjarig hij is de wereld ingetreden en hoe zorgvuldig ik dan ook over hem gewaakt hebbe, toch heeft hij buiten mijn weet zijne liefde op een meisje beneden zijnen stand laten vallen. Uw zoon bemint Mejuffer Daliski. Ik weet het. Ik vermoedde zulks, en nu ik weet dat ik niet voor een vreemdeling, voor Mijnheer Gol den sta, maar wel voor den vader, denk ik zelfs GEDACHTENISSEN - PATERNOSTERS - KERKBOEKEN 34, Boterstraat, 34 Y P E R dat gij uwe toestemming tot die genegenheid hebt gegeven. Ik keur die genegenheid niet af. Sybrand heeft mij die genegenheid bekend, doch terwijl ik Mijnheer Golden wenschte te zien en hem voorhouden dat ik niet alleen meesteresse was over de hand mijns zoons, en hij mij dus genoegen zou doen die kennismaking voor alsnog niet aan te moedigen, deed ik Mijn heer d'Engelgrave te Antwerpen opsporen, om hem van den gewichtigen toestand kennis te ge ven. Ge ziet, dat ik nog immer uw gezag er ken... «Wie zou er inbreuk op kunnen of durven maken Mevrouw is, wel is waar., gekrenkt over den oppermachtigen toon, waarop die woorden ge zegd worden, doch zij geeft geen antwoord in denzelfden geest. Moet ik dan aan uwen zoon zeggen, dat de persoon van wien ik het woord van gezag ver wachtte, toestemt in zijne genegenheid jegens die Poolsche «Waarom niet?» En ge vraagt niet of de moeder toestemt Neen, dewijl die toch altijd het tegenover gestelde wil wat ik verlang. Gij zijt onrechtvaardigdoch ik wil niet redetwisten... Dat meisje is niet van adel. Waart gij het zegt de oude man barsch en wreed, en die, jammer genoeg, meer en meer in de achting van den lezer verliezen moet. Mevrouw behoudt hare kalmte. Gij hebt mij tot u verheven en indien ik nu gewillig afdaalde, zoudt gij zeggen dat ik de laagte, waaruit ik gekomen ben, en hoe eerlijk die ook ware, nooit heb kunnen vergeten. Ik heb een adeltitel nooit hoog geschatik acht alle menschen, die eerlijk zijn, even hoog. «Gij hecht meer aan dien titel.dan gij mij wilt doen gelooven. Alzoo verzet gij u, van uwe zijde, tegen dat huwelijk Ja, ik verzet er mij tegen ik heb gezien, bij smartelijke ondervinding, hoe jammerlijk een huwelijk van ongelijken stand is, en. ik wil vopr mijn zoon niet herbeginnen, wat voor mij zoo pijnlijk is geweest. De twee personen staan nog altijd in dezelfde houding. «Van het verledene zullen wij niet spreken!...» zegt Mevrouw, polsend of die vraag welkom zou zijn. Neen,zegt de man, altijd op denzelfden kouden en snijdenden toon. Ik zie immers aan uwe houding alleen wat gij mij van het verle dene te zeggen hebt Alleen plichtigen buigen het hoofd en de knieën, en ik, ik heb mij niets te verwijten Gij zet, evenals voor drie-en-twintig jaren, alles stoutmoedig op het spel. Ik ben geene onwaardige vrouw, Mijnheer de burggraaf, en den naam, die gij mij gegeven hebt, leverde ik smetteloos aan uwe kinderen. Er speelt een spotlach vol verachting over de lippen des grijsaards. Indien ik eene onwaardige vrouw ware, zegt ze nog, zoudt gij de grootste der onwaardi- gen zijn, omdat gij uwe kinderen aan mij hebt overgelaten. Die woorden treffen den onverbiddelijken man, maar het verwijt is niet geschikt om hem in betere stemming te brengen. Gij hebt Sybrand gezien, hervat Mevrouw, en hebt er over kunnen oordeelen of hij een man is zonder eergevoel, of het hart bij hem op de rechte plaats kloptvan zijne zuster spreek ik nietzij is een engel, die hare weldaden heeft gebracht tot op de slagvelden en in de ambu lancen. Die weinige woorden hinderden den echtge noot hij geeft dan ook een ontwijkend ant woord. Gij zijt,zegt hij, altijd goed ter tong ge weest Dat zijn daden, geen woorden. Overigens ik roem niet op die daden, ik deel ze enkel meê als logische gevolgtrekking van 't geen ik zegde op- zichtens mij. Gij zijt misschien tot inkeer gekomen. Neen, ik heb de grondbeginsels behouden die ik had. Doch ik wil mij niet verontschuldi gen, en daarom, Mijnheer de burggraaf, ver schijn ik voor u, zooals voor drie-en-twintig jaren, met ongebogen knie, met ongebukt hoofd. Daarom zal ik vandaag gelijk vroeger van u weggaan, zonder een bede van vergiffenis. Ik heb, na zooveel jaren scheiding, geen enkel goed woord van u mogen vernemen, geen zucht tot verzoening bij u zien opwellen, 't Zij zoo. Gij draagt niet alleen de verantwoordelijkheid vaiv het verledene, maar ook van het tegenwoor dige Mevrouw d'Engelgrave heeft de kamer verla ten en gaat, hoe, dat weet zij zelve niet, den trap af. Beneden ontmoet zij Adriana, die, als verschrikt, en alsof zij de schuldige ware, zich in de schaduw terugtrekt. De moeder van Sybrand bemerkt haar niet Mevrouw haast zich ook om de villa te verlaten. Wel heeft ze haren sluier neergelaten, maar toch volgt zij den druk bezochten zeedijk nietzij gaat integendeel het duinpad op, om alzoo an dermaal langs de stadszijde of beneden langs het strand hare villa te bereiken. Aan den voet der duinen staat Mevrouw, over meesterd door de ontroering, een oogenblik stil zij weent, wat zij in jaren niet meer gedaan heeft. Drie-en-twintig lange jaren hebben dien man dan nog niets veranderdWat daar, in die villa, eenige oogenblikken geleden gebeurde, is

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1935 | | pagina 9