Alleen in de Wereld II 11-5-1935 Het Ypersche-2e Bijvoegsel-La Hégion d'Ypres N°*6 n Cyr. Tavernier-Van Ujcem Mengelwerk van «Het Ypersche» - N' 23 door Dr August SNIEDERS. DOE NU reeds uwe Stoors en FAITES dès maintenant remeltre h Gordijnen in 't nieuw wasschen fl neu^ vos Tentures, Stores et bij Rideaux chez Verven Droogkuischen N ieuw wasschen Luxe - Waschdienst Kilowasch 1 Teintures Nettoyages Blanchissage de luxe et au kilo Glagage Américain de Cols Manchettes Bijhuis L. KNOCKAERT - JOOS D*pót Diksmudestraat Rue de Dixmude, Y P E R. Tel. YPRES GLASHANDEL Fabriek van Kleuren - Vernissen - Lakken Alles vr den schilder en den glaswerker 29, Vandenpeereboomplaats YP R Tel. 357 Ik had dit recht sedert 1859, dus twee jaar (Vervolg) Eindelijk was alles gedaan ik stond voor de groote uitgangsdeurik deed mijn mantel om, liet mijn sluier naar beneden en trad buiten. De zware deur viel bonzend toe en de groote sleutel deed het nachtslot losschieten. Acht dagen later gaf een persoon, aan den voogd onbekend, den sleutel af. Die voogd was immers, volgens den wil mijns echtgenoots, de meester Sedert den dag dat ik het verliet, heb ik den voet niet meer in het hotel gezet. Mijne tante wilde mij niet ontvangen, noem de onze handelwijze dwaas en zelfs gek-overdre- venzij gaf mij overigens, zooals allen, ongelijk en na eenigen tijd in het klooster te zijn geble ven, betrok ik in eene der voorsteden een klein huis, met eene enkele dienstbode, die echter mijn geheim weldra aan de Dobsen en aan den voogd verkocht, en die laatste werd het ieverigste in de vervolging. Indien men wist wat al vernederingen eene verlaten vrouw moet onderstaanHoe moeilijk het is haar goeden naam te handhavenWat al strikken haar in de wereld worden gespannen Bittere dagen heb ik met mijne kinderen be leefd ten slotte mijne kleinoodiën stuk voor stuk verpand en verkochtdoch ik was nog ge lukkig dat ten minste mijne kinderen te jong wa ren om ons grievend ongeluk te beseffen. Het pijnigde mij echter diep als ik mijn Sybrand naief hoorde vragen, waarom wij het groote huis niet meer bewoonden Of zijn vader dood was Waarom hij geen speelgoed meer kreeg, niet meer in een rijtuig rijden mocht, slechts bij avond met mij uitging en niet meer gediend werd door knechten in livrei gekleed Ik heb destijds veel geledenmijne levens wijs was gansch veranderd, maar mijn hoofd was niet gebroken. Bukken en schuld bekennen kon ik niet. Ik hoopte altijd dat dezen of genen avond, de burggraaf aan mijne kleine woning bellen en ziende wat ik uit familie-trots leed, zeggen zou Ik had ongelijk, kom laat ons naar het hotel terugkeeren, en vergeten en verge ven en dan ook zou ik hebben kunnen zeggen Ik ook had ongelijk, misschien meer dan gij. Doch in plaats van hem, zag ik een der bede lende Dobsen, of den voogd, die mij immer wist op te sporen, en mij eens, in ziedende toorn en toen ik nog altijd hulp en vriendschap van zijne zijde verstiet, het woord stijfkoptoeriep, waarop ik hem antwoorddeDat woord, Mijn heer, is een lichtglans over den titel en den naam, die mijne kinderen en ik dragen Gelukkig voor mijne twee arme bloedjes van kinderen en ook voor mij, kwam mijne tante tot inkeer en ik mocht bij haar gaan inwonen. Och, wat was ik gelukkig onder hare bescherming te kunnen leven, terug te mogen keeren in dat een zame huis en in het lommer van die hooge boo- men, waar ik vroeger eenige rustige jaren had doorgebracht Het geluk duurde echter niet langmijne tante stierf, diep betreurende dat zij, tijdens mijn huwelijk alleen naar eerzucht geluisterd had. Een groot deel harer fortuin werd mij bij laatsten wil toegekend, en ik kon voortaan onbe zorgd van mijne eigen bezitting leven. Dat denk beeld beurde mij op, gaf mij moed en weêr levenslust, doch ook stijfde het mij in mijne hardnekkigheid opzichtens mijnen echtgenoot, die overigens niets van zich hooren liet, en na zijnen terugkeer van een overzeesche reis, in de groote steden van Europa verdween. Om van de bezoeken der Dobsen en de nog hatelijker bezoeken van den voogd ontslagen, van de booze tongen en miskenningen verlost te zijn, ging ik met mijne kinderen het Luxem- burgsche bewonen, verborg zorgvuldig onzen huiselijken toestand voor onze kinderen, en sprak hun zelfs niet tegen als zij waanden dat hun vader dood waseen denkbeeld dat zich, ik weet niet hoe, verspreid had en veel geloof vond. Ook daar, in die eenzaamheid, werd ik als een kostbaar wild opgespoord, en toen ik eindelijk mijne kinderen ter kostschool had gelegd, ving ik mijne reizen door de hoofd-, hof- en badsteden van Europa aan. Ik had beter gedaan mij zelve in deze of gene eenzaamheid te begeven, totdat mijn zoon mijn beschermer wezen kondoch ik was jong, ik had zucht naar beweging, naar uit spanning, naar verandering, naar reizen. n Dan 't was misschien de booze wel die mij tot dat min of meer woelige leven dreef, en dat, als zijn weergalm ooit tot bij mijnen echtgenoot doordrong, wel geschikt was om nogmaals tot eene verkeerde uitlegging aanleiding te geven. De schijn was altijd tegen mij, en hoe nietig en onbeduidend hij ook voorkome, is schijn een ge duchte vijand. Allengs kreeg ik meer vertrouwen ik steun de eindelijk stout op mijzelve, en zag weldra met eene soms al te lichtzinnige verachting op alles neêr wat de wereld van mijne daden en woorden zeggen mocht. Van lieverlede nam ik zelfs het zoo lang betrachte standpunt van onschendbaar heid in. Ik was, zooals men zegt, vrijgevochten. Ik voelde dat ik overheerschte. Nu dank ik God, dat ik in die worsteling vooral in eene wereld zonder Hem niet bezweken ben ik beken ne derig dat het mij dikwijls verwondert. Ik had voortaan eene omgeving van talrijke bekenden, die mij en mijnen naam eerbiedigden. Slechts één rustverstoorder verscheen nog soms voor mij de voogd of liever de zoogezegde voogd mijner kinderen, dien ik eindelijk, dertien FIRMA Depot dar [\a kpyn Q'5 Werkhuizen l\Cyil M jaar na de scheiding, voor het laatst en in ver schrikkelijke omstandigheden, te Warschau te rugzag. Ik was hem reeds op de lagunen van Venetië, op het prado van Madrid, gelijk in de sleevaarten van St-Petersburg ontsnapt. In 1868 verscheen hij te Warschau, waar ik destijds ver blijf hield, en waar hij zich door eene niet aan bevelenswaardige levenswijze onderscheidde, hij, die echter op dat oogenblik reeds lang den man- nelijken leeftijd ingetreden was. Ik had alle mogelijke voorzorgen genomen, om mij aan eene ontmoeting met hem te ontrek ken, toen hij mij door brief op brief te kennen gaf, dat hij hoogst belangrijke en dringende tij dingen had meê te deelen. Hij verscheen voor mij ouder en afgeleefder, doch altijd even, en zelfs nog meer geslepen dan vroeger geslepen in den aanvang, brutaal op het einde. Al de zorgen aan zijn toilette besteed, gelukten er niet in hem iets aantrekkelijker te gevenzij konden het grauwe der haren ver bergen, doch de rimpels niet wegvegen. De groet van mijne zijde was stijf en koel. Ik heb u, Mevrouw hij liet de betite ling van nicht terzijde eene tijding meê te deelen, die ik niet te beoordeelen heb mijn neef de burggraaf Henri d'Engelgrave, is te Londen overleden. Die tijding trof mij. Mijn oog werd vochtig. Dood alle denkbeeld van verzoening is ver loren Dood zonder zijne kinderen gegroet, zelfs zonder ze gekend te hebbenIk gevoelde dat ik den oorlog te lang had laten duren doch aan die onverwachte ontknooping had ik mij niet verwacht. De voogd reikte mij een dagblad toe, en niettegenstaande mijn voornemen om kalm te zijn, verraadde het klaterend papier dat ik beefde. In dat blad werd vermeld dat te Londen, in een afgelegen huis, het lijk ontdekt was van een ongeveer zestigjarig man, een Belg, die weleer in den hoogen stand te Brussel geleefd had, van zijne vrouw en kinderen gescheiden was en nu in een ellendig achterhuis, in eene arme buurt aan de Teems, was gestorven. Geen naam, geen herkenningsteeken Hebt ge geen verdere inlichtingen, Mijn heer Geene, dan dat de burggraaf zich inder daad omstreeks den tijd van het gebeurde, in het blad vermeld, te Londen bevond dat hij daar in dergelijke buurt woonde en de aanduidingen teenemaal met het signalement van mijnen neef overeenkomen. Niets bewijst mij dat hij het zijn zou. Men kon zich nog met eenige hoop wiegen; doch ik denk dat dit ij del is,en er zweefde een bevestigende glimlach rond de lippen van den bezoeker. Ik zal verdere inlichtingen afwachten...» Ik dacht juist mijne lieve nicht van dienst te kunnen zijn, en haar voor te stellen om de klove, die tusschen ons beiden bestaat, op dit oogenblik minder groot te maken. Wat bedoelt ge, Mijnheer Ik zou u willen voorstellen te zamen de reis naar Londen aan te nemen, en daar de noo- dige schikkingen te nemen om onze zaken te vereffenen.» Met u die reis ondernemen?...» Het belang, dat van moeder en voogd, voert ons te zamen; wij hebben te onderzoeken of de burggraaf geene testamentaire schikkin gen heeft achtergelaten.» «Ik zweeg en sloeg den zoogezegden voogd gade, wiens stem eene lichte ontroering verraad de, toen hij die woorden uitsprak. Mijn stilzwijgen scheen hem aan te moedigen. Mijn lieve nicht moet overigens de goede gevoelens wel kennen, die ik voor haar heb op gevat. liet hij er op indringenden toon op vol gen. Ik ken ze, was het strenge antwoord, en juist daarom heb ik een afschuw van u. Gij zijt dan altijd nog even onhandel baar Ik heb voor dertien jaar gezegd dat ik u haatte. Ja, maar haat verkeert wel eens bij som mige karakters in een tegenovergesteld gevoel. Niet bij mij. Groote moeilijkheden, zware beproevingen zullen zich opdoen... Ik ben er reeds alléén zoovele te boven gekomen Gewis doch die welke kunnen oprijzen, zullen van een buitengewonen aard zijn... Indien gij... mijne hand wildet aanvaarden... De uwe?... Nimmer!» Ge zoudt in dat geval bij onze familie in geleid worden... Dat is juist wat ik niet verlang. En in eere hersteld zijn...» Neen, ik zou dan eerst gevallen zijn. Altijd dezelfde beleedigingen Ik zweeg met dreigende verachting op de lippen. Gij haat mij omdat uw echtgenoot mij, iri plaats van u, met het beheer zijner goederen be lastte. Dat heb ik mij getroost. ...en mij de voogdij over uwe kinderen op droeg. Die voogdij heb ik altijd verstooten. En echter kom ik dit recht ten uitvoer brengen,wanneer ge zoo hardnekkig al mijne voorstellen blijft weigeren. Dit recht ten uitvoer brengen Ik daag u uit.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1935 | | pagina 9