Het Treinverkeer IEPER ROESELARE
Open antwoord aan den Heer II.- II. Jaspar
2
Minister van Verkeer.
vaart Kortrijk-BoGSuyt. In 't begin van haar be
staan heeft die vaart, jaren lang, slechts een zeer
geringe scheepvaart gekend. Doch stillekens aan
en dit, wij herhalen het, buiten den wil en de ver
wachtingen der ontwerpers van de vaart, hebben
zich nijverheden langs het kanaal komen neer
zetten die er, dank aan dien waterweg, tot een
ongehoorden bloei zijn gekomen, zooals om er
maar eene te noemen de groote en alom ver
maarde pannenfabrieken welke er destijds door
een Kemmelnaar, dus een man uit onze
streek, gesticht werden. En thans, door den
gedurigen aangroei der nijverheden en fabrie
ken. door de uitbreiding der handelsverrich
tingen en het toenemen der scheepvaart, ziet men
zich verplicht de vaart Kortrijk-Bossuyt te ver-
breeden.
Alles laat ons toe te zeggen dat, zoo de vaart
Yper-Komen destijds gelukt ware, wij hier even
eens dezelfde nijverheidsontplooiing zouden ge
kend hebben en men hier nu ook de noodzakelijk
heid zou moeten inzien de vaart te verbreeden.
Het tegenovergestelde beweren ware evenveel
als zeggen dat onze handelaars, onze zakenman
nen minder bekwaam, minder ondernemend zijn
dan die van Kortrijk, Rousselare of elders.
Dergelijke blaam voor onze Ypersche hande
laars ware echter niet alleen onverdiend maar
ware daarbij nog onzin, want dat men hen eens,
zooals men het voor andere steden gedaan heeft
en thans nog bereid is te doen, de middelen geve,
door het herstellen der vaart Yper-Komen en het
verbinden onzer streek met de Leie, dan zullen
zij, wij zijn ervan overtuigd, niet aarzelen te
toonen tot wat zij bekwaam zijn.
Wij die hier met hen, midden hen leven, weten
beter dan wie ook hoe onze handelaars ernaar
smachten aan hunne zaken de gewenschte uit
breiding te geven, hoe zij erover jammeren, bij
gebrek aan goede waterverbindingen, de handen
afgesneden zijn.
Wat nu reeds langs de oevers der vaart Kort
rijk-Bossuyt een werkelijkheid is, kan het hier
ook nog worden en wij voegen er zelfs aan toe,
zoodanig groot is ons vertrouwen in de toekomst,
zal het worden. Eens de, vaart Yper-Komen her
steld en voor de scheepvaart geopend, eens de
Yzer met de Leie en de haven van. Nieuwpoort
met haar hinterland verbonden, dan begint met
een voor onze stad en streek een nieuw tijdperk
van bloei en heropstanding. Het begin zal moge
lijks wel moeilijk en lastig zijn, doch, evenals
het voor de vaart Kortrijk-Bossuyt het geval is
geweest, zoo zal het hier ook niet lang aanloopen
eer de stoutste verwachtingen overtroffen wor
den. Onze nakomelingen zullen dan de vruchten
plukken van onze huidige pogingen en met dank
baarheid terugdenken aan de mannen die zich
nu, spijts miskenning en verdenking, voor het
herstel der vaart Yper-Komen en het heil hunner
stad beijveren.
Verleden jaar beloofde de Heer Minister De
Man ons voldoening, dit jaar trekt de Heer minis
ter Merlot, die met dezelfde goede gevoelens
tegenover de reeds te lang vergeten stad Yper
niet schijnt bezield te zijn of die onder den in
vloed staat van raadgevers welke hun eigen be
lang boven het algemeen belang stellen, de ons
vroeger gedane belofte weer in toekomend jaar.
wie weet misschien vroeger dan wij het denken,
kan een andere minister de billijkheid onzer
vraag inzien en erop dan ook, zonder verder
aarzelen, ingaan. Dan ook, wij mogen er ons aan
verwachten, men heeft dit reeds elders gezien
en de geschiedenis is een eeuwig herbeginnen,
zullen wij de voldoening hebben de hardnekkig
ste tegenstanders van nu onder de nijdigste ver
dedigers te mogen tellen.
Sommigen verwonderen zich thans over onze
koppigheid in het terugeischen van hetgeen ons
toekomt en raden ons aan het ontwerp der vaart
Yper-Komen te verlaten, omdat het nu door een
minister veroordeeld is geworden. Dergelijke
handelwijze spreekt geenszins in hun voordeel
en bewijst hoe slecht zij de Yperlingen kennen.
Hadden wij ons na den oorlog, telkens een minis
ter gesproken had, bij dezes besluit moeten neer
leggen, dan mogen wij ons met vrees afvragen
wat er nu nog van Yper zou overgebleven zijn en
zelfs of er ooit een Yperling had kunnen terugkee-
ren! Onnoodig hier al ons wedervaren terug aan te
halen en onder meer te herinneren hoe men in
Brussel besloten had onze stad in puinen te la
ten. Dit alles staat nog te versch in ieders geheu
gen en wij allen weten dank aan onze kranige
Yperlingen van toen die zich met klem te
gen dit uitzinnig ontwerp hebben weten te ver
zetten.
Het is ook niet omdat er hier voor het oogen-
blik enkele betrekkelijk nieuwe Yperlingen aan
het hoofd van d'een of d'andere politieke partij
het hooge woord voeren, de belangen van Yper
wat kortzichtig beschouwen of moedwillig tegen
werken; het is ook niet om wille der onverschil
ligheid of misdadige lamlendigheid van anderen
die. om redenen die wij hier liever maar niet
(Vervolg onderaan volgende kolom).
Hooggeachte Heer Minister,
Wij hebben onder belangstelling kennis geno
men van Uw antwoord verstrekt aan de Heeren
Volksvertegenwoordigers welke U, omtrent de
uitbating der lijn Ieper-Roeselare, ter Kamerzit
ting van 16 dezer, ondervraagd hebben.
In tegenstelling met hetgeen Uw Kabinets
overste, de Heer Thélismar, op 19 November 11.
aan een Volksvertegenwoordiger bericht heeft,
werd er geen beslissing kenbaar gemaakt. Alles
laat ook uitschijnen dat U, Geachte Heer Minis
ter, de zaak der spoorlijn Ieper-Roeselare niet
persoonlijk onderzocht hebt.
De Kamerleden alsook de andere personen wel
ke ter zitting van 16 dezer tegenwoordig waren
hebben kunnen bestatigen dat U blijken van on
gemakkelijkheid en wrevel gegeven hebt. Uw
antwoord is ten andere niet klaar en duidelijk.
Hoe kon het ook andersTot dekking der fouten
door een Uwer voorgangers, door Uwe Adminis
tratie, door de Directie der N. M. B. S. begaan
waart U, Heer Minister, verplicht een zaak, welke
niet goed te praten valt, te verdedigen. Zoo komt
het dan dat Uwe uiteenzetting tal van onzin en
onwaarheid bevat. Dat sommige vertegenwoor
digers der N. M. B. S. of zelfs van Uwe Adminis
tratie een zaak, door hen voorgehouden, verde
digen tegen sterren en wind, dit zouden wij kun
nen aannemen, maar zulkdanige rol mag niet
dcor een Minister vervuld worden. Het antwoord
door U verstrekt op 16 dezer was niet Uw mee
ning, Uw oordeel, Uw beslissing, maar deze uit
eenzetting was opgemaakt door personen welke
tijdens de kamerbespreking het noodzakelijk
hebben geacht van op de tribunes de comedie te
aanschouwen en Uw zonderling antwoord, waar
van de cijfers door hen verstrekt werden, te aan-
hooren.
De vragen U gesteld door de Heeren Volksver
tegenwoordigers Butaye en Missiaen zijn zonder
antwoord gebleven. Tot slot Uwer uiteenzetting
hebt U evenwel verklaard de zaak uit het oog
punt van het algemeen belang» opnieuw te on
derzoeken.
Als aanvang van dit nieuwe onderzoek zal het
wellicht geheel interessant zijn de door U ge
dane uiteenzetting, waarvan, de cijfers U ver
strekt werden, eens samen ie onderzoeken. Dit
onderzoek zal uitwijzen dat het «algemeen be
lang miskend werd om enkel en alleen finan-
cieele en privaatbelangen te dienen.
Wij zijn verders overtuigd dat ons antwoord
U het ontegensprekelijk bewijs zal leveren dat
U mis ingelicht werd en dat Uwe Administratie
zoowel als de Raad van Beheer der N. M. B. S.
geheel lichtzinnig en partijdig te werk gegaan
zijn in 1931 en 1932.
De proefneming, zoo Uwe verklaring ter Ka
mer, werd in 1932 op de lijn Ieper-Roeselare ge
daan omdat deze een secundaire lijn was en zij
zich daartoe leende. Er was zoo een mogelijkheid
om de Gemeente Moorslede (het centrum) te ver-
aanhalen, aan het vertrouwen dat men in hen
gesteld had niet beantwoorden, neen het is daar
om niet dat wij den strijd voor het herstel der
vaart Yper-Komen zullen prijsgeven.
Sedert jaren reeds zijn wij ervoor onverpoosd
in de bres gesprongen, steeds hebben wij de lof
waardige pogingen der Handelskamer van Yper,
en niet deze van enkele personen zooals men het
ten onrechte zou willen doen gelooven, en zooals
de Heer Minister zulks onlangs nog van op de
tribune der Kamer van Volksvertegenwoordigers
durfde zeggen, uit al onze macht gesteund en
thans verklaren wij, tot spijt van wie 't benijdt,
dat wij het voorts zullen blijven doen.
Geen compensaties in de plaats der vaart Yper-
Komen. Onze stad heeft sedert den oorlog reeds
genoeg verloren, ze werd reeds genoeg ge
pluimd en beroofd om thans gerechtigd te zijn
aanspraak te maken op al de compensaties die,
naar hetgeen beweerd wordt, de Heer Minister
Merlot bereid is ons te brengen. Alles mag en
moet aanvaard worden, maar ons recht, geheel
ons recht op het volledig herstel der vaart Yper-
Komen moet ongeschonden behouden blijven.
Moeten wij, voor het herstel dezer vaart, nog
enkele jaren strijden, wij zijn bereid deze nieuwe
opoffering te doen, maar nooit zal men er ons
toe dwingen dit herstel op te geven, omdat het
ons verschuldigd is, omdat wij er recht op heb
ben en dat men het ons moet geven wil men van
Yper maken wat het vroeger was en zijn moet.
De Heer Minister Merlot weigert thans op onze
rechtmatige vraag in te gaan. Wij zijn niet wrok
kig en verhopen dat hij weldra zijne vergissing
zal inzien. Mocht het hier aangehaalde voorbeeld
der vaart Kortrijk-Bossuyt hem in zijn besluit
een heilzame voorlichting wezen.
binden.
Alhoewel meer dan één andere secundaire lijn
zich ongetwijfeld tot zulkdanige proefneming kon
leenen, nemen wij graag aan dat de N. M. B. S.
in akkoord met het Ministerie van Verkeer, het
recht had, om bezuinigingsredenen, deze proef
neming te doen.
Doch gezien deze proefneming een totale mis
lukking daarstelt en op financieel gebied een fias
co, vragen wij dat er een einde zou gesteld wor
den aan die voorloopige afschaffing en mislukte
proefneming. De technici hebben zich bedrogen
en wel zoodanig dat zelfde systeem in zelfde
voorwaarden op geen enkel andere secundaire
lijn toegepast werd.
Voor wat de Gemeente Moorslede betreft kun
nen wij er aan toevoegen dat het centrum dezer
Gemeente vóór de afschaffing der treinen bediend
was door de private autobuslijnen Roeselare-
Ieper en Roeselare-Meenen Er kan dus geen
kwestie zijn van verlenging tot het centrum van
het dorp.
Omtrent Uwe verklaring dat de aannemers in
1932 hun materiaal afgestaan hebben aan de
N. M. B. S. moeten wij tot onze spijt ook dit
logenstraffen. Het weze ons toegelaten U te ver
wijzen naar het voorstel van het contract be
sproken in den Raad van Beheer der N. M. B. S.
op 12 Februari en 7 Maart 1932. U kunt verders,
Mijnheer de Minister, alle nuttige inlichtingen
aantreffen in het contract onderteekend op 5
April 1932, onder titel vier, handelende over het
materiaal. Onder deze rubrieken alsook in het
document 983, 7 Maart 1932, kunt U de stelligste
bewijzen vinden dat de autobussen en alle andere
materiaal wel degelijk toebehooren aan de uit
baters en nooit overgenomen werden door de
N. M. B. S.
Voor wat nu de vergoedingen betreft welke aan
de uitbaters toegekend werden, zijn de door U
verstrekte gegevens ook onjuist. Het is best mo
gelijk dat de door U gegeven inlichtingen tijdens
de Kamerzitting van 16 dezer U zoo door Uwe
bureelen overgemaakt werden, wij kunnen U
evenwel verklaren dat er 5 vergoeding toe
gekend werd op het aangewend kapitaal. Artikel
51 van het contract zal U omtrent de vergoedin
gen volledige en juiste gegevens ter hand stellen
en wellicht doen besluiten dat, zooals er een Ka
merlid tijdens zijn ondervraging verklaarde, een
kind van zes jaar zulkdanige uitbating in zelfde
voorwaarden kan ondernemen.
In verband met de toegekende vergoedingen,
namelijk de 5 veroorloven wij ons, Geachte
Heer Minister, U te vragen aan welke instelling
of personen deze 5 ten goede kwam. Voor de
eerste 10 maand der uitbating beliep deze ver
goeding Fr. 45.022,61. Naar inlichtingen welke wij
ontvingen zouden deze gegevens samengevat zijn
in een document welke handelt over de uitslagen
van 26 Mei 1932 tot 31 Maart 1933.
Deze enkele terechtwijzingen zullen U onge
twijfeld reeds overtuigen dat de zaken zich ge
heel anders voordoen en dat de inlichtingen door
U ter Kamerzitting van Woensdag 16 December
1936 medegedeeld niet juist zijn.
Als het gaat om de bespreking der uitslagen en
onkosten van autobusuitbating, lichte of zware
treinen zijn de gegevens door U in zelfde zitting
voorgedragen ook niet ernstig. Wij nemen even
wel geheel graag aan dat iemand die in een moei
lijke positie gebracht wordt zulke erbarmelijke
argumenten voorhoudt.
In Uwe uiteenzetting, Mijnheer de Minister,
hebt U, wel is waar misschien onvrijwillig, de
beste bewijzen, welke pleiten voor het terug in
dienst stellen der spoorlijn, voorgehouden.
Wij noteeren uit uwe verklaring dat de ont
vangsten der spoorlijn beliepen Fr. 1.375.000. Dit
bedrag stemt ten andere overeen met de ge
gevens welke op 7 December 1931 door de Direc-
tié der N. M. B. S. aan den Raad van Beheer over
gemaakt werden. Naar U verklaard hebt zou
de onkost eener uitbating met zware treinen
Fr. 1.980.000 beloopen hebben. Wij kunnen dit
door U geciteerde bedrag moeilijk aannemen ge
zien de technici deze onkost op Fr. 1.496.376 be
paalden. U kunt deze inlichting terug, vinden in
het document 1400.
Op basis der door U opgegeven uitbatingskos-
ten FiT 1.980.000 en als ontvangst Fr. 1.375.000 zou
er voor de bestaande treinuitbating in 1931 een
deficiet bestaan hebben van 605.000 fr. Hoe valt
de verklaring der Directie der N. M. B. S. gedaan
op 7 December 1931, verslag 936, waar het defi
ciet slechts beliep tot 200 Fr. per dag of 73.000
frank per jaar, dan uit te leggen. Naar gelang de
omstandigheden achten de technici der N.M.B.S.
of deze van het Ministerie van Verkeer het wen-
schelijk de cijfers te veranderen. Ter illustratie